Terwijl ik de minuscule witte schilfertjes
op zijn donkerblauwe schouder bestudeerde, voelde ik zijn hand van
mijn middel afglijden.
Jarenlang had ik hem ten dienst gestaan. Altijd present in mijn
even donkerblauwe uniform met de smetteloos witte kraag. Mijn
kousen zou ik pas uitdoen, als ik daar van hem toestemming voor
kreeg. Dat was zo ongeveer, als hij zelf zijn driedelig kostuum
uitzweette. Zoveel lange dagen en even zoveel lange nachten peesde
ik voor hem, onderbetaald en slecht gevoed, in weinig vrijheid,
ver weg van huis en haard.
“Ga je nu echt terug”, vroeg hij, zijn hand langzaam verder
neerwaarts over mijn heup bewegend, “helemaal naar het
Zuiden?” “Ja”, zei ik, maar ik zak niet zover af als jij –
zijn ene hand in de lucht loslatend, om de zoekende vingers van
zijn andere hand terug te brengen naar het veilige foxtrot niveau.
Door mijn hoofd schoot een drie-letter-kruis-woord waar geen
enkele G in voor kwam.
“H e l e m a
a l naar Limburg?”
zwijmelde hij, alsof het hier een
overzeesgebiedsdeel betrof, wat extra vaccins injecteren
noodzakelijk maakte, “jullie
zeg-zingen alles zo leuk, en dan héét je ook nog: G.G. ! ”
Even overwoog ik hem te vertellen dat Limburg niet pal onder de
grote rivieren begint, dat mijn geboortestad ook wel een G
bevat maar toch echt in Noord Brabant lag en nog steeds ligt, dat
ik het prettig vond nu eindelijk eens te horen dat mijn
‘zingen’ hem al die tijd geamuseerd had en dat ik zeer zeker
mijn eigen naam niet zelf had uitgezocht om het geheel voor hem te
completeren, maar dat liet ik maar los.
En hem ook, de Amsterdamse directeur.
“Ja, helemaal naar Limburggg” de zachte gee extra lang,
‘zuidelijk’ zwoel fluisterend in zijn oor aandikkend, “Gee
Gee gggaat teruggg naar Limburggg,” en draaide me om,
“gggelijk maar, en dan ook
h e l e m a a l …” en liep zo, zing-zeggend de
dansvloer af.
De grootste groep allochtonen, komt uit de provincie.
We zoeken in de supermarkten naar peperkoek of zult en vragen bij
de bakker om bolussen. Boven de ‘grote sloot’ is bolus een
poepvies woord, pezen heeft er niet veel met hard werken te maken
en heeft verder ook maar weinig meer om het lijf, in een klein
kamertje met een groot raam. Koek met peper is nergens te krijgen.
Bij navraag wordt u naar twee verschillende schappen verwezen. De
zult is er zuur. En beging ik de vergissing om tegen iemand
troostend ‘menneke’ te zeggen, dan diende ik me voor het
ochtendappèl te
melden bij het dienstdoend hoofd. Ze kwam uit Rotterdam, need I
say more… Noemde ik er ooit iemand met positieve waardering
‘een lekker loeder’, omdat mijn vader dat als kooswoordje
gebruikte, dan kon ik ook dát in alle vroegte komen verklaren. De
amusementswaarde hield ik toen, getuige de strafreactie, op nul
minus. Ritueel werd ik bijna verplicht te gaan carnavallen, wat ik
gelukkig kon ruilen met mijn collega uit buurtschap de Kwakel bij
Uithoorn. Want blijkbaar werd zij, als Noord Hollandse autochtoon,
niet in staat geacht de polonaise te kunnen volgen, al wilde ze
het nog zo graag. Dat ik me helemaal niet in het jaarlijks
terugkerend feestgedruis wenste te storten, werd gezien als een
driedaagse dwaling en ontkenning van mijn Brabantse afkomst. Of
een genetische afwijking. Of iets mis met de chromozomen...
Nu hoor ik deze week dat van de zesduizend talen op deze wereld er
binnen afzienbare tijd zo’n driehonderd verloren zullen gaan,
met een snelheid die hoger ligt als het uitsterven van welke
diersoort dan ook.
Wanhoop niet, beste vrienden. Want met de val van de toren van
Babel is er niet alleen een diversiteit in talen, maar blijkbaar
ook een hardnekkig verschil in taalbegrip en andere culturele
opvattingen geslopen. Sowieso blijven er altijd de verschillen in
woordgebruik en woordwaarde tussen mannen en vrouwen. Hoera? Het
Nederlandse lied floreert, ook in dialect, als nooit te voren. En
eindelijk zichzelf overstijgend boven: “Ik hou, van jou, ik
blijf je trouw, de lucht is blauw en waar blijf je nou”,
ofschoon het nog veel te vaak daar tegenaan leunt. Mijn kinderen
zeggen dat mijn intonatie veel kak bevat, terwijl ik met mijn
huidige collega’s probeer zo Brabants mogelijk te communiceren.
Wij darren schriftelijk daartoe veel onder: Invoegen, Symbool.
Om het nog te kunnen begrijpen moet ik het wel vaak hardop, en
drie keer lezen. Daarom plaatsen wij de veilige vertaling er zo
nodig onder. De verslaggeving moet bij ons voor iedereen
toegankelijk zijn. Dat gaat vaak ten koste van de humor. Volgens
mij is er met humor in de Babelse Toren dan ook iets helemaal mis
gegaan. Vandaar dat ik met veel plezier in de boekwinkel zoiets
zie als: het Tilburgs Woordenboek, zodat wij ons in ieder geval in
enige mate aan de juiste spelling kunnen houden.
Mar dè dees bükske ná, mee supsiedie, vur unnu gewône meens toch
zoveul geld moet kosse, dès toch godgekloagd, nie dan? Krijdegij
dè ok nie, ginnu supsiedie, of hoehietzóiets? Hietzoietszónie?
Des wel sunt! Want ut is wel schöon, en ut is ut ok wel wert. Dè
wel dè jè. Mar, dan zulde gij hier vandoag toch gelijk zelluf wè
mee mutte doen, nie dan, dè ut nog ergus op trekt, zak mar zeggu,
snaptum? Kek, de bedoelik na… |