Het
weide,- vennen,- bossen,- kerken en zandgrond-gehalte in de
teksten is opvallend hoog. Waarschijnlijk zijn alle liedjes oud en
van vér voor de tijd van ruilverkavelingen en urbanisatie.
Moet er
dan een nieuw lied komen?
Een lied
met verwijzingen naar onze nieuwe horizon bijvoorbeeld?
Kijkend
vanuit het dorp waar ik woon, doemt in het verre westen een
werkelijk meer dan torenhoge woonreus op – reis ik naar het
oosten, dan zie ik twee zwarte zuilen met daar achter de zwarte
kantoorgigant van een verzekeringsfirma en draai ik langzaam
verder noordwaarts dan prijkt daar de Amercentrale, ver aan de
einder. Vluchten kan niet meer, want iedere Brabantse stad blijkt
zich tot diep in het wolkendek te moeten onderscheiden.
Ook als ik
naar de hei ga, ook vanaf het veld – overal. Hoog. Beton. Aan de
horizon.
Niet eens
zo lang geleden, probeerde ik onze kinderen te leren dat ze zich
altijd moeten kunnen oriënteren op de kerktorens. Op kerktorens
van de dorpen in onze omgeving en op die van de dichtbij gelegen
stad. Maar alle kerktorens vallen tegenwoordig in het niet, bij de
recentelijk hoeveelheden gestapeld beton. Kerktorens zullen de
concurrentie qua ‘point du hoc’ gehalte niet langer kunnen
weerstaan. Ze staan tegenwoordig in de brede schaduwen van
grootsteedse bouwsels.
Als
potloodstompjes in een stenen landschap.
En ze zijn
leeg, die kerken – dat ook ja, maar daar gaat het in
zowat geen enkel Brabants volkslied over. Zeker niet in de
liederen vanuit de tijd dat de Brabantse kerken zó vol zaten, dat
het Brabantse Volk er iedere zondag met de benen buiten hing en de
belendende cafés zulke goede zaken deden na de Hoogmis.
Er wordt
alleen in liedjes genoemd dat ze er zijn, die kerken, niet
wie erin zit en waarom.
Zelfs
zoete lieve Gerritje gaat er alleen maar heen…
Iedereen
die zich in het verleden oriënteerde op de kerk, raakte
uiteindelijk de weg kwijt, zo lijkt het.
Een lied
dat verwijst naar onze Brabantse bossen?
Ik heb een
antipathie tegen verzuurde dennen, ik kan er niets aan doen, ik
word daar h e l e m a a l depressief van. En daar liggen juist de
beroemde Brabantse vennen, ik weet het… Maar ik kom er nooit
vrolijker van terug, dan dat ik er heen ging – van mij hoeft
daar nog geen regel in een refrein aan geweid te worden, laat
staan een vierregelig vers. En als het erin komt, in ‘ons’
volkslied dan hou ik mijn mond daar wel dicht, dan zing ik dat
stukje gewoon niet mee.
Door oude
afwateringssystemen is het vennenwater vergeven van
landbouwfosfaten en zo dood als een dooie pier. De organisatie
Brabants Landschap probeert de waterhuishouding zó te
reorganiseren dat er weer leven terug keert in de vennenbrouwerij
en dát mag van mij gerust in een lied genoemd worden. Gelukkig
zijn er toch wat Brabantse bospercelen, die zeer de moeite waard
zijn. Met kabbelend water en prachtige beuken en stoere eiken.
Zing
daarover, Brabants Volk, zing het boven de verkeersdecibellen uit!
Een
couplet over onze Brabantse weiden?
Graag, zing
er vooral over, want er zijn er steeds minder te zien. De
twee weidevelden dicht bij ons huis worden de komende jaren vol
geplant met huizen, kleine rijtjes sociale woningbouw en
tweekappers met inpandige garages. Waar nu nog de koeien zoetjes
loeien en ieder jaar de maïs opkomt, loeit over een tijdje alleen
nog maar het autoalarm van de trotse eigen-huisbezitter. En
coniferen, doen het overal. Ook op ons dorpse klapzand.
Aan de
andere kant van het dorp staat een geweldige industriepuist in de
schaduw van de dorpskerktoren leeg, de verf van het TE HUUR bord
bladdert af. Het moderne bedrijfsgebouw grenst enerzijds aan de
oude dorpskern en ligt met zijn zuidzijde aan een riviertje. Het
voormalig weideveld tussen de kerk en het genoemde pand is al
bebouwd met aardige woningen. Met mijn boerenverstand bedenk ik
dan, dat het hier toch al niet erger kan worden - dan het
al is.
Weg met
die rare metalen blokkendoos (waar zelfs geen legbatterijkip een
vierkante meter bedrijfsruimte wil huren) en borduur een eindje
verder door, met die leuke woonwijk. En laat dan dat stukje weide
midden in het dorp lekker liggen. Helaas…
Aan de
zuidelijke uitvalsweg van het dorp is het helemaal een trieste
bedoening. Weitjes raken steeds verder ingeklemd tussen kleinindustrie,
dat in mijn ogen vreselijk grote gebouwen nodig heeft. Veel te
groot, om nog klein genoemd te kunnen worden. De daar tussenin
ge-file-parkeerde paarden, bokken en schapen laten de oren triest
hangen, staan op kaalgevreten veldjes in de vlakke zon en als het
geregend heeft, tot over hun enkels in de modder. Op weg, door het
Brabantse Land, zie ik veel van hetzelfde. Niets exclusiefs aan
ons dorp. Maar zing! Zing erover!
Zing over
de Brabantse Fauna:
Over
hoeveel varkens in Brabant wonen, het opgehokt met
antibiotica-anabole-steroïde doorregen spek en over buizerds, die
hun weg moeten vinden tussen beton en asfalt, wat voor passerende
automobilisten oh zo landelijk staat - als de vogel moet gaan
zitten op die ene overgebleven weidepaal, omdat er steeds minder
ergens anders te zitten valt? Zing vooral over die buizerd.
Over de
Brabantse kippen, over…over…over…over… over… zing,
tralala - terwijl ik de antidepressiva uit het Brabantse Oss
moeizaam doorslik.
Maak een
lied, vlug, voor we allemaal vergeten zijn – hoe het was,
hoe het nu is en over hoe het wordt, dat prachtige
Brabant van ons…
Toe, maak
een lied, een trots Brabants Lied.
Dan zet ik
voor mezelf de toepasselijke muziek van de Grote Brabantse Bard,
Gerard van Maasakkers op. (De CD met de niet minder toepasselijke
titel: ‘pas op de plaats’) Past u allemaal dan intussen een
beetje op onze plaats? Hèhè, wat een opluchting!
Geniet
maar alvast mee, heren Brabants Volksliedschrijvers (