Snikkend
legt hij zijn hoofd op tafel. Dikke tranen druppen tussen zijn
vingers uit. Zij zwijgt, hoort koel en afstandelijk de reden van
zijn verdriet aan: "Nu heb ik zoveel kinderen," huilt
hij, "prachtige gezonde zonen, schitterende blakende
dochters, maar géén van hen, geen één," hij heft het
hoofd even "maar dan ook geen énkele, draagt de naam van
mijn lieve, lieve móehóehóeder…."
Ooit is
hij zijn beste vriend vanaf zijn bagagedrager kwijt geraakt –
zij heetten beiden geen BOB, heeft íe dat hele eind terug moeten
fietsen om zijn-boezemvriend-tot-op-de-bodem-Jan ergens weer op te
laden. Van zijn avond-uren, als Heilige – leest u meer in: complot
theorieën. Maar zij onthoudt alles met een genadeloos
alcoholvrij geheugen. Als zij weken later, hem de blijde boodschap
meedeelt – toont hij zich gepast geroerd.
Naar mate
de zwangerschap vordert, komt het grote probleem -- de naam –
ter sprake.
Voor een
jongen, daar zijn ze snel uit: George, zoals de zoon van Marie, de
enige zus van pa. Maar voor een meisje? Hij zou het echt
niet weten. Zij wel. Zij zegt hem precies te weten hoe hij
eigenlijk diep vanuit zijn jongenshart, zijn dochter noemen wil. Hij
weet van niks!
" D
I E N A? Hoe kom je dáár nou bij?" Zij vertelt hem
meedogenloos haarfijn hoé-zij-dáár-nou-toch aan komt, en hij
luistert voor een keer. Maar ‘DIEN’, nee – dat vindt hij
nuchter gedacht geen goede naam. INA, oppert hij. Nou nee, dat
vindt zij weer niets. Het doet haar denken aan de hoorspelen van
Paul Vlaanderen. De vrouw van Paul, heet Ina. Ze heeft een hekel
aan het personage. Om daar een dochter levenslang mee te
associëren… MARIE? Daar past mijn aanstaande moeder voor. Om
zich iedere keer opnieuw geconfronteerd te weten met zijn
dronkemanshartenwens en dan herhaalde krokodillentranen zeker?
Nee, dank-je-wel! Het is nu, of nooit meer. EMMA dan?
Dan moet
ik wel steeds denken aan de moeder van Wilhelmien, gruwt hij.
Wie
uiteindelijk er een G voor geplakt heeft, weet ik niet.
Ik vind
‘Ina’ prachtig, het zou bij me gepast hebben. ‘Emma’?
Zeker! Magnifiek! En ‘Marie’, vind ikzelf de mooiste, de
ultieme, vrouwennaam die je kunt bedenken – zoveel vrouw
in één naam, om stikjaloers op te worden. Zelfs ‘George’
vind ik voor een vrouw goed te pruimen. Over mijn naam ben
ik dik tevreden, in tegenstelling tot mijn zussen – die
prachtige doopnamen hebben, maar hun roepnaam te gewoontjes
vinden. (Ik vind ze wél mooi, maar daaraan hebben zij geen
boodschap.) Zij hebben hun namen door de jaren heen dan ook
enigszins gewijzigd. Voor mij heeft dat een licht vervreemdend
effect als ik hen ontmoet. Iedereen noemt hen bij een andere naam,
dan dat ik in hen herken. Dieper in het hart, blijf je een kind en
smelt de naam van je broers en zusjes als suiker op de lippen, met
de smaak van zoete kinderjaren. Voorbij… voor altijd, zelfs hun
namen…
Mijn
ouders waren zo slim om mij te zegenen met alle goede bedoelingen
en vijf (VIJF!) doopnamen. Kunt u zich enige voorstelling
maken van een kind met vijf voornamen die een bekeuring
krijgt – in de regen? "Wilt u ze echt allemaal voluit
weten, weet u dat wel zeker?" vraag ik bezorgd,
terwijl ik de ballpoint van de diender bij de vier letters van
mijn korte achternaam over het verregende grijsblauwe velletje al
zie uitglijden. Hij blijft erbij en moet het dan maar zelf weten.
Waarop hij denkt dat hij in de maling genomen wordt. Bloedserieus
spel ik hem langzaam in volgorde: zés-én-dértig-letters aan
voornamen, zonder spatie. Mijn laatste doopnaam is Auxilia, onder
de gegeven omstandigheden een zware hekkensluiter. Wat een vák,
denk ik. Wat een námen, denkt hij, en verwacht minstens een koets
onder mijn billen aan te treffen daar waar hij eerder mijn oude
stalen ros - zonder licht - ontdekt heeft…
Aan
Auxilia kleeft een verhaal: bij de derde dochter had de Heeroom de
laatste naam toe mogen voegen, alsof het een recept – een
formule – een toverspreuk voor het leven betreft. Problemen op
de gemeentesecretarie. Onbekend maakt onbemind. Verbeten weigert
de ambtenaar deze naam in het bevolkingsregister op te tekenen.
Slechts met een verbindingsstreepje wenst hij over te gaan tot
registratie. Waarbij de kersverse vader zich in blinde wraak
voorneemt alle nog te verwekken dochters met dezelfde
doopnaam uit te rusten! Tegenwoordig mag u uw kind meteen gewoon
‘Pineut’ noemen.
Omdat weer
wat jaren later de regels ten aanzien van de
naamgevingvoorschriften versoepeld zijn, vervalt bij mij het
verplichte verbindingsstreepje en scoor ik als vierde en laatste
dochter dus officieel het aantal vijf.
(Later
noemt dezelfde Heeroom mij; zijn Edelsteen-Karbonkeltje. De
zeldzame keren dat mijn vader mij schreef, prijkte er "lieve
Marie" bovenaan zijn brief, en er zijn jonge familieleden die
mij Emmie noemen. Dhr E.D. mag mij gerust Emma noemen en intimi
zeggen Gem, – voor als u zich afvraagt of het nog gekker
kan, het kán vast…Vaak heet ik: ‘hé’ of ‘zeg’, da’s
pas erg!)
Mijn zonen
hebben korte, ouderwetse oer-Hollandse prettige jongensnamen. De
oudste heet zoals ik mijn jongste broer noem, de middelste naar
mijn schoonvader, de jongste zoals ikzelf als jongen geheten zou
hebben – maar dan nét even minder Engels. Bij de burgerlijke
stand staan zij met slechts één voornaam, de roepnaam,
ingeschreven. Wij vinden dat zij hun naam waardig dragen. Zij
zijn, zoals zij heten. Dochters hebben wij niet... ‘Marie’ of
‘Anna’ (ook zo’n heerlijke vrouwennaam, fantaseerde ik ooit)
blijft voor altijd een droom, met vele dromen.
Ach lieve
mensen, alles beter als: B O L S ….of, zou die G
dan toch van genever zijn?