Het
was de laatste buitenpost, Plunpang, gelegen langs de spoorlijn van
Babbat naar Tjepu.
Dwars
door onze post liep de straatweg en steeds werd daar door een van ons
wacht gelopen; overdag gewoon op de weg en 's nachts vanuit een
bunkertje, gemaakt van zandzakken.
De
soevereiniteitsoverdracht was al getekend, maar toch liepen wij nog
vaak patrouille, en we maakten soms ook nog vuurcontact, ditmaal niet
meer met de TNI, maar met ongeregelde troepen van de Darul Islam of
met ploppers die aan het rampokken waren.
Tijdens
dat wachtlopen aan de straatweg had ze hem gezien, Wanu.
Blijkbaar
had hij in die periode voor haar iets aantrekkelijks, want Wanu zocht
toenadering; telkens kwam ze terug om hem te zien.
Maar
hij zag haar voor het eerst in de Toko ketjil in de kampong; men kon
daar allerlei dingen kopen, maar ook iets drinken.
Uit
verveling liep hij daar wel eens langs; er was een klein zitje, en hij
dronk daar dan een flesje limoen en liep dan op zijn gemak weer terug
naar onze post.
Tot
op een middag Wanu ook in de Toko was; ook zij dronk een flesje limoen
en ze raakten in gesprek. Dat verliep vaak komisch, daar zij Javaans
sprak en maar enkele woorden Maleis kende.
Echter
met behulp van de eigenares van de Toko kwam hij haar naam, Wanu, te
weten, ook dat zij de dochter was het kamponghoofd (kepalakampong of
Betingi) iets verder aan de weg gelegen, en ook dat ze nog een saudara
(broer) had, ook militair, maar bij de TNI.
Wanu
was een prachtige Javaanse jongedame, licht getint, ook mooi gekleed
met een prachtige sarong en daarop een mooi geborduurd wit baadje.
Toen
hij aanstalten maakte om te vertrekken, maakte zij hem duidelijk dat
ze graag een eindje mee wilde lopen, tot aan onze buitenpost. Eerst
had hij de gedachte dat het haar misschien te doen was om een baantje
te verwerven op onze post als baboe, later bleek dat echter helemaal
niet te kloppen, ze had namelijk in haar ouderlijk huis zelf de
beschikking over een baboe en nog meer bedienend personeel.
Bij
de post aangekomen namen zij afscheid, maar niet voordat ze beiden
kenbaar hadden gemaakt elkaar graag weer te willen zien. Maar gezien
zijn onregelmatige diensten konden ze geen afspraak maken.
Desondanks:
telkens als hij de Toko ketjil bezocht was ook daar aanwezig Wanu, en
ook was zij blijkbaar druk met het Maleis bezig geweest want ze werd
voor hem steeds beter verstaanbaar, dat bleek eerst nadat ze elkaar
diverse keren hadden ontmoet.
Op
een keer kwam hij in de Toko terwijl Wanu niet aanwezig was. Hij vroeg
toen aan de eigenares of Wanu vaak in de Toko kwam en stomverbaasd
kreeg hij te horen dat ze er alleen was op de dagen dat hij ook kwam.
Dat was iets wat hij niet kon begrijpen: geen afspraak maken en toch
telkens er zijn.
Toen
hij haar erop attendeerde dat hij er nu toch ook was en Wanu niet,
antwoordde zij "Ze zal zo wel hier zijn", en inderdaad, nog
geen vijf minuten later verscheen Wanu.
Was
dit de zogenaamde stille kracht of goena goena? Maar er waren wel meer
dingen in Indië die wij niet begrepen.
Die
middag maakte Wanu hem duidelijk dat ze hem graag bij haar roemah wou
ontvangen. Na haar duidelijk te hebben gemaakt dat dit alleen kon met
toestemming van zijn commandant, zou hij proberen dit te regelen.
Weer
wandelden zij samen terug naar de post, wel zo als het hoort in dit
land, zij liep een beetje schuin achter hem, maar toch zo kort dat ze
met elkaar konden praten.
Ongeveer
een week later lukte het hem een dag vrij te krijgen om naar Wanu te
gaan, en gelukkig trof hij haar een dag daarvoor in de Toko om dit te
regelen.
De
volgende morgen werd hij met koeda en kar (sado naar ik meen)
opgehaald en na een tien minuten draven waren ze bij haar ouderlijk
huis, waar Wanu reeds stond te wachten.
Eerst
werd hij voorgesteld aan haar vader, die redelijk goed met de
Hollandse taal overweg bleek te kunnen, en een paar uur later kwam
haar broer opdagen. Die bleek een kapitein bij de TNI te zijn, en ook
die sprak een behoorlijk woordje Hollands.
Na
wat gepraat over allerlei dingen, waarbij de machtswisseling
zorgvuldig buiten het gesprek werd gehouden, kwam rond twaalf uur een
heerlijke rijstmaaltijd op tafel, met alles erop en eraan. Na deze
maaltijd werd nog even iets gedronken, en zowel broer als vader
vertrokken naar hun kamer voor de middagrust.
Zonder
schroom nam Wanu hem bij de hand en nam hem mee naar haar kamer, waar
hem kenbaar werd gemaakt dat hij op het bamboe-bed kon gaan liggen.
Met de gedachte 'wat kan mij gebeuren', heeft hij zich uitgekleed op
zijn pendek na en is gaan liggen.
Even
later kwam Wanu binnen met losjes een sarong om haar heen geslagen. Ze
kwam naast hem op de bali bali liggen, gooide de sarong van zich af en
nestelde zich tegen hem aan.
Ze
begon zachtjes te praten en vertelde hem al getrouwd te zijn (soedah
kawin) geweest, maar haar man was gesneuveld als TNI-soldaat in de
strijd tegen de Hollanders.
Even
kwam de gedachte in hem op, toch nog in een hinderlaag te zijn
gelopen. Maar zij vertelde verder: haar man had haar geen kind (anak
ketjil) kunnen bezorgen, haar man was door Hollanders gedood en nu
moesten die ook maar zorgen dat ze toch haar anak kreeg.
Het
bleek dat ze de buitenpost al vaak had bekeken en hem had uitgekozen
om vader te worden van haar anak.
Hij
maakte haar duidelijk dat de overdracht van de buitenpost aan de TNI
op zeer korte termijn zou gaan gebeuren, hij dan ging vertrekken en
haar misschien nooit meer zou zien.
Dat
alles was voor haar geen beletsel, ze wou alleen een kind van hem als
vergoeding voor het verlies van haar man.
Hierop
begon zij hem te strelen op een dusdanige manier dat het voor hem geen
moeite koste aan haar wens te voldoen, vooral daar zij steeds liet
blijken ook van het minnekozen te genieten.
Na
een uurtje vertrokken beiden naar het mandihok, na terugkeer bleek de
baboe zijn pakian inmiddels te hebben gewassen en gestreken. Na eerst
afscheid te hebben genomen van haar vader en broer werd hij weer
teruggebracht naar de buitenpost.
Nadien
heeft hij haar nooit meer gezien. Eerst in Surabaja hoorde hij van een
baboe die met hen was meegegaan, maar nog regelmatig de kampong
bezocht waar Wanu woonde.
Wanu
was in verwachting en in de kampong wist men niet beter of zij was in
verwachting van haar overleden man, ondanks dat die al meer als een
jaar terug was gesneuveld.
Meer
dan 25 jaar later is hij teruggegaan naar Indonesia, voor een
vakantiereis; hij heeft toen ook de kampong bezocht waar Wanu woonde
tijdens de periode hierboven omschreven.
In
een Toko heeft hij wat vragen gesteld en stomverbaasd hoorde hij dat
Wanu nog steeds in de kampong woonde.
Ze
bleek vier kinderen te hebben, maar ook nu was haar man inmiddels
alweer vijf jaar overleden en ze woonde met drie van haar kinderen in
het ouderlijk huis.
Daar
heeft hij haar bezocht en ondanks dat hij 25 jaar ouder was geworden,
herkende zij hem direct, maar ook Wanu bleek haar schoonheid te zijn
kwijtgeraakt. Er werd veel gepraat, ook nu werd hij genodigd voor de
maaltijd, maar niet een van haar kinderen was daarbij, slechts zij
beiden zaten aan tafel. Toen was het moment van afscheid daar.
Bij
zijn vertrek gaf zij hem een enveloppe met het verzoek deze pas te
openen bij terugkeer in Holland. Zoveel geduld kon hij niet opbrengen.
Terug in het hotel in Surabaja heeft hij de enveloppe opengemaakt.
Daarin
een paar foto's van Javaanse kinderen, maar een ervan meende hij te
herkennen, maar hij kon zich niet herinneren waarvan, het was immers
al zolang geleden.
Na
zijn terugkeer thuis ging een jaar later zijn jongste zoon voor een
vakantie naar Turkije, hij kwam helemaal bruin door de zon terug, en
eerst toen hij hem zag op Schiphol, wist hij waarom een kind op de
foto's van Wanu door hem werd herkend.
Wij
veteranen hebben nooit echt kunnen doordringen in de gedachtegang van
de Javaan of Balinees en noem maar op. Daar leefde echter veel meer
als dat er naar buiten kwam.
Wij
allemaal die er zijn geweest, hebben vaak het gevoel er toch iets te
hebben achtergelaten in dat tropische land waar wij moeilijke dagen
maar ook mooie dagen hebben gehad.
NAAR BEGIN VAN
DEZE TEKSTPAGINA
|