Hoe
vaak was ik er al langsgereden met telkens de vraag: "Wie
gaat daar nu een café beginnen?" Het was beslist niet Het kleine
café aan de haven ' juist het tegenovergestelde, midden in de akkers
tegen de bosrand en misschien een vijfhonderd meter van de grens.
Als rond September de maïs zijn hoogste punt had
bereikt dan was het niet zichtbaar meer vanaf de weg, en reclameborden
met een verwijzing kwam men ook niet tegen; schijnbaar was de
gelegenheid zo goed bekend in die contreien dat men ook zonder deze
borden voldoende klandizie had.
Maar goed, ik had de tijd en besloot de uitspanning te
gaan bezoeken, draaide mijn stuur naar rechts en via een niet al te
goed onderhouden karrenspoor belande ik uiteindelijk bij het
etablissement.
Wat mij meteen opviel: de ruimte die, aan de
wielsporen te zien, bedoeld was als parkeerplaats was geheel tot mijn
beschikking. Het enigste voertuig daar aanwezig was een oude hoogkar
waaraan men kon zien dat deze al jaren achtereen voor het buitenleven
had gekozen en als gevolg daarvan nu in een staat verkeerde als alleen
geschikt voor het stoken van een
open haard.
Na even rondgekeken te hebben of er geen hofhonden
rondliepen die mijn aankomst wilden verstoren, liep ik naar de ingang,
die echter gesloten bleek te zijn.
Na wat aan de klink gemorreld te hebben, hoorde ik een
stem die riep 'Kom maar achterom want die deur gaat niet open.' Na dit
advies bleek inderdaad aan de achterkant ook een deur, die gastvrij
openstond en meteen was ik in de gelagkamer.
Ook hier bleek ik net als op het parkeerterrein de
enigste gast te zijn; ook was er nog de waard die aan de stamtafel de
krant zat te lezen.
Ik nam plaats aan de bar en jawel de man vouwde zijn
krant dicht en vroeg wat ik wenste te nuttigen (uitgesproken als 'wat
wilde drinken?') Dat bleek echter niet zo eenvoudig. Hij keek mij
droevig aan en zei, 'Meneerke, sherry dat verkopen wij niet, dat wordt
zo weinig gedronken hier, als gij er twee borreltjes uit drinkt, dan
vraagt er het eerste halfjaar niemand meer naar en kan ik de fles
wegmieteren.'
Maar goed, een cognacje bleek tot de mogelijkheden te
behoren, en jawel, hij keek niet op een slok want hij goot het glas
half vol, een hoeveelheid waar ze in een gerenommeerd restaurant
minstens vier cognacjes uit presenteren, en dan nog voor een prijs,
zoals later bleek, vier of vijf keer hoger als in deze uitspanning.
Hij bleek ook niet inhalig, want op mijn vraag of hij
zelf ook iets wenste te gebruiken, kreeg ik als antwoord, 'Ik heb nog
koffie en als ik iets anders lus dan vat ik het wel, dat is voor jou
ook goedkoper.'
We raakten aan de praat over het weer als aanloop naar
het café, en wat bleek, het was vroeger een druk bezochte zaak die
hij overgenomen had van zijn ouders na zijn trouwen.
In en kort na de oorlog werd het café druk bezocht
door smokkelaars, die over de grens kwamen en bij hem in de hooischuur
hun pukkel met allerlei artikelen deponeerden.
Ze Kwamen dan in het café een borrel drinken en reden
op de fietsen die tijdens de heenweg in de schuur gestald waren naar
huis, en lachen als ze door de douane werden aangehouden: ze hadden
immers niks geen contrabande als bagage.
De zondag daarop kwamen ze met de auto en hun gezin
weer naar het café, en na de nodige consumpties werden kinderen en de
pukkels in de auto geladen en de kost was weer verdiend.
'Toen hadden we hier met z'n vieren druk te werken.'
Het bleek echter geen personeel
te zijn maar zijn vrouw en twee opgroeiende dochters; het café kreeg
daardoor de toepasselijke naam 'De drie sneetjes'.
'Maar meneerke', zegt ie, 'dat is allemaal verleden
tijd, die sneetjes worden ook groter en willen dan wel is iets aanders
als hier in het café staan. Een kennis van mij in België had zes
dochters en zijn vrouw die in het café bedienden en zijn café kreeg
de naam 'De veertien billekes', mar ook die billen groeiden de tent
uit. Ik geloof dat er nou een homobar in zit en die heeft de
toepasselijke naam 'De twee kolommen' gekregen. Je ziet, meneerke, al
zitten we hier op het platteland we gaan ook mee de tijd mee, mar het
is wel oppassen geblazen. Een half jaar terug komt hier zo'n stadse
linkmiegel mee de vraag of hij mijn schuur kon huren. Hij had al
gezien dat ze leegstond en het was voor hem de ideale ruimte om
perkplantjes te kweken. Daar viel dus over te praten, maar, zegt ie,
omdat ik nogal veel stroom gebruik wil ik er ook een container
neerzetten met een aggregaat, zodat ik niet van de GEB afhankelijk
ben.
Nou meneerke,' zegt de waard, 'toen begon ik ook
plotseling stroom te gebruiken; er ging een lichtje bij mij branden en
heb het ventje bij zijn jaske gepakt en hem buitengemieterd mee zijn
wietplantjes.'
Het was inmiddels twaalf uur geworden en met de
gedachte 'ik heb tijd zat' en 'het bevalt mij hier wel' vroeg ik of
hij ook iets eetbaars in zijn handel te koop had, met de gedachte aan
een uitsmijter of een kop soep met wat broodjes.
Hij zegt, 'Nee, meneerke, daar beginnen we in de week
niet aan. 's Zondags wel, dan hebben we ijs, bitterballekes en
croquetjes, ja die kinder houde tegenswoordig mee un fleske prik niet
meer zoet. Maar,' zegt hij, 'het is voor ons geen broodwinning meer;
we doen het alleen nog om wat
aanloop te hebben, want we wonen hier schoon, mar het is wel een
stille bedoening hier in de rimboe.'
Wat bleek, vroeger hadden ze ook nog geboerd, en daar
was een flinke lap grond bij. Een stuk hadden ze verkocht als
industrieterrein, en waar vroeger de koeien liepen daar was nu een
riante woonwijk, met als gevolg dat ze er ook zonder café riant van
konden leven.
'Maar om op dat eten terug te komen, loop maar mee
naar de keuken dan kunde meeëten, alleen ik weet zelf niet wat er op
het menu staat.'
Door mij werd het aanbod aanvaard en daar kreeg ik
geen spijt van. In de keuken was een mooie dame bij het fornuis aan
het redderen, zei vriendelijk goedendag, en was helemaal niet verbaasd
toen haar man zei, 'We hebben een gast die mee wil eten.'
Dat bleek te zijn, een kippensoep waar de vetoogjes
knipperend op ronddreven, en getrokken van een echte scharrelkip, dus
geen muzelmannetje van de bio-industrie. Toen kwam de wortelstamp met
in het midden een kuiltje voor de speksaus, gegarneerd met een paar
mooi gebakken lappen doorregen spek. Maar na een korte pauze kwam er
ook nog een pan rijstepap op tafel voor de liefhebbers, met als gevolg
dat mijn broekriem de nodige gaatjes verder
moest worden afgesteld.
We hebben daarna nog een paar uurtjes zitten buurten,
hij met een klaartje, voor mij een cognacje, en zijn vrouw die liet de
citroengenever ook goed naar binnen lopen.
Maar toen was toch het uur van scheiden gekomen. Op
mijn vraag wat ik moest betalen, gaf hij als antwoord: 'Ik hou zelf
ook niet van dankjewel zeggen; laten we het maar op vijf gulden
houwen,'
Mijn tegenwerpingen werden niet aanvaard; vijf gulden
en verder niet lullen. Zo nam ik afscheid. Mijn complimenten voor haar
kookkunst had mevrouw inmiddels al ontvangen.
Bij mijn thuiskomst, vertelde ik hoe en wat.
Het commentaar van mijn vrouw was: 'Heb ik voor niks
staan te koken!'
Mijn antwoord: 'Ik heb voor zo goed als niks gegeten.'
Dit is al enkele jaren geleden gebeurd. Ik ben er nog
eens langs geweest, maar helaas bleek er toch een andere eigenaar of
pachter de zaak te runnen. Na het gebruiken van een sherry medium à
F. 5,50 ben ik toch een beetje droevig vertrokken.
NAAR BEGIN VAN
DEZE TEKSTPAGINA
|