1
Kampioenen
De naderende eenentwintigste eeuw vraagt om de
eindbalans van de huidige, en elk weekeinde brengt nieuwe
verkiezingsuitslagen: Pele, Johan Cruijff, Katherine Hepburn en Carey
Grant. Is er een Fanny Blankers-Koen van de boekenkast, vroeg ik me af,
een Carl Lewis van de leeslamp?
Onderzoek leerde dat de lezers over wie veel bekend is
vrijwel altijd schrijvers zijn. Als enig jurylid vond ik het goed dat
zij meedongen, maar de ereplaatsen dienden toch te gaan naar hen die een
boek lazen zonder bijbedoelingen. Wat betreft die laatste categorie
tekende zich een topvijf af, en ik besloot mijn toptien van het
millennium compleet te maken met de lezende schrijvers. Vandaag in kort
bestek de plaatsen tien tot en met zes.
Op tien: Thomas van Kempen. Omdat hij ons behalve een
boek ook een spreuk naliet: 'Met een boekje in een hoekje.'
Negen: Hugo de Groot, lezer op Loevestein. De boekenkist
is legendarisch omdat de schrijver erin ontsnapte; hier wordt hij
geëerd om de boeken die hij binnenbracht.
Nummer acht moet Joost van den Vondel zijn. Op zijn
alleroudste dag had hij nog een aantal boeken, en Gerardt Brandt
schrijft hoe Vondels inhalige familie die te gelde maakte. Als Vondel
daarover sprak, zag men hem met 'schreiende oogen'.
Zeven is Joachim Oudaen. Op zijn sterfbed was hij te
zwak om nog een volledige bijbel te kunnen lezen. Hij liet het boek in
parten delen en inbinden.
Dirk Bax bracht de nacht door in een pension in
Rotterdam, waar hij een lezing had gehouden. Onze nummer zes besloot nog
wat te lezen. Bij kaarslicht.
Ook zijn laatste gedicht verbrandde.
2
Meesters
Op de plaatsen vier en vijf van de toptien van de lezers
van het millennium staan Mr. Ekke Fransema en Mr. Neirinck. Over de
eerstgenoemde schreven H. Heijerman en D. Huizing een boek ('De kunst
van het verteren'), de tweede gaf zijn naam aan een autobiografisch
verhaal van Rosalie Loveling. Fransema werd geboren in 1864 in Godlinze,
in noordoost Groningen; van Neirinck weten we alleen dat hij rond 1845,
toen Loveling nog 'een heel jong meisje' was in het plaatsje Nevele bij
Gent, al zeer oud was. Beiden waren verwoede lezers en verzamelaars, en
mede daardoor stonden ze bekend als excentrieke heren. Een foto uit het
boek over Fransema, waarop een zeldzame bibliomane chaos zichtbaar is,
zou zonder bezwaar geplaatst kunnen worden in het verhaal over Neirinck.
'Neirinck ging nooit in een herberg', schrijft Loveling.
Na de dood van Fransema, in 1928, troffen de nabestaanden overal achter
de boeken lege drankflessen aan. De bibliotheek en de grote collectie
historische documenten werden geordend, gerestaureerd, en bijgezet in
het rijksarchief van Groningen en de bibliotheek van Appingedam.
De zolder van Mr Fransema
Neirinck kreeg een beroerte en werd ter verpleging
opgenomen in het 'oudemannenhuis'. Zijn boeken werden in een apart
kamertje gezet, en de dood van de lezer werd niet afgewacht om met de
uitverkoop te beginnen. Maar Neirinck herstelde aardig en op zekere
ochtend is hij naar het kamertje 'gesukkeld'. Toen hij daar de schamele
restanten zag van zijn boekerij, gehavend, 'op de vloer overhoop
geworpen', heeft hem dit zo aangegrepen dat hij een nieuwe beroerte
kreeg. Hij overleed ter plaatse, 'met een vermaledijding op de mond'.
3
Roeping
Hij noemde Louis Couperus een 'kappersbediende' en
Frederik van Eedens 'Van de koele meren des doods' een 'pathologisch
geval'. Pater Gielen was tussen 1912 en 1929 hoofdredacteur van het
recensietijdschrift 'Boekenschouw'. Honderden hoofdartikelen moet hij
geschreven hebben, duizenden recensies, en meer dan de optelsom daarvan
zal hij gelezen hebben. Hij was een lezer met een hogere roeping, want
altijd was hij in zijn lectuur op zoek naar het slechte. Een goede
criticus is hij nooit geworden, een gedreven lezer is hij altijd
gebleven. 'Ik word zenuwachtig als ik hem lees,' schreef hij over zijn
ervaringen met het werk van Couperus, 'en ik geloof dat er nog nooit een
boek van dezen man ongeschonden uit mijn handen is gekomen.'
Het werk van Lode Baekelmans stonk naar vis. Dat van
Buysse naar mest. Jan Tersteeg was 'door-en-door slecht'. Elsschot is
gespecialiseerd in 'zedeloosheid en ongebondenheid'.
Door inzicht werd Gielen niet gehinderd. Toen Van
Ostayen stierf, was hij verheugd dat we nu nooit meer iets van de
dichter zouden horen; toen de Betuwse volksdichter pater Van Meurs
overleed, hoorde Gielen zelfs het verre nageslacht nog diens verzen
reciteren.
De enige foto die ik van hem ken, is gemaakt in het
Amsterdamse redactiekantoor van 'Boekenschouw'. Gielen staat bij de
potkachel. Achter hem overvolle boekenplanken, vóór hem een enorme
berg boeken, alsof hij ze verre van zich af heeft gesmeten. Niet om wat
hij vond staat hij op drie in onze toptien van lezers van het
millennium, maar om wat hij las.
4
Verhuizen
Mevrouw P.R. Dam heeft nog met hem samengewerkt op het
gemeentearchief van Leeuwarden. Drs. Jan de Roos, geboren in 1902, was
toen al gepensioneerd maar hij bleef zich onbezoldigd inzetten voor het
archief, onder andere bij de ontsluiting van de collectie affiches uit
de oorlogsjaren, die hij indertijd zelf had bijeengebracht en aan het
archief had geschonken. In 1990, vier jaar na de dood van De Roos, werd
de verzameling tentoongesteld en verscheen er een catalogus onder
redactie van P.R. Dam en Joh. Schaafsma. Jan de Roos bezat zoveel
collecties - behalve van papier ook archeologische - dat er voor hemzelf
gedurende zijn laatste levensjaren geen plaats meer was in zijn huis aan
de Bleeklaan in Leeuwarden. Ook het huis schonk hij bij testament aan
het archief.
Was Jan de Roos ook als lezer zo bijzonder dat ik hem
hier op de tweede plaats mag verkiezen van de 'Lezer van het
millennium'? Het kan bijna niet anders, met zoveel papier thuis en op de
werkplek. Van zijn ook als lezer ongewone verdiensten was ik eigenlijk
meteen overtuigd nadat ik voor het eerst een anekdote over hem hoorde
vertellen. Het moet in 1911 geweest zijn, concludeer ik uit de
tentoonstellingscatalogus. Het gezin De Roos ging verhuizen. Alles was
in gereedheid gebracht, de verhuizer kwam voorrijden, er werd hard
gewerkt. Alleen: Jantje de Roos zat nog te lezen in bed, en was niet van
zins daarmee op te houden. Men heeft toen, zo is mij verzekerd, Jantje
met bed en al opgepakt en in de verhuiswagen gezet. Op het nieuwe adres
is hij als eerste uitgeladen. En hij las nog steeds.
5
Dante
Enige weken geleden kreeg ik van de heer J. Engelsman
een tip: in de collectie van de bibliotheek van de Theologische
Faculteit in Tilburg zou zich een onvoltooide Dante-encyclopedie
bevinden. De volgende dag bevestigt de kaartenbak van die bibliotheek
het bericht, en vijftien minuten later zit ik in het magazijn aan tafel
met achttien overvolle ordners van het grootste formaat.
A.W. van Rossum was zeven jaar pastoor in Almelo toen
hij in 1943 door de Duitsers geïnterneerd werd. Als besluit van een
kort voorwoord bij zijn titanenarbeid schrijft hij dat hij in het Huis
van bewaring met zijn werk begonnen is. Pas nadat hij in 1961 eervol
ontslag kreeg, heeft hij het voortgezet, maar in de tussenliggende jaren
moet hij voortdurend in zijn Dante gelezen en gestudeerd hebben zodra
dat ene andere boek, het Woord van God, even zonder zijn aandacht kon
zijn.
Twee ordners bevatten een register op persoonsnamen. De
rest is een enorm woordenboek met vertalingen van de Italiaanse en
Latijnse woorden in hun context. En het is ook een concordantie, want
Van Rossum beperkte zich niet tot de 'Goddelijke komedie' maar bracht
het gehele oeuvre in lexicografische kaart.
'Niet beëindigd' typt hij in 1963 als laatste woorden;
en dus niet gepubliceerd. Daardoor is hij gebleven wat hij altijd was:
een lezer. Als pastoor diende hij slechts één Heer, als lezer slechts
één schrijver. A.W. van Rossum is mijn lezer van het millennium.