Hans
Hoenjet
De
raadselachtige reizen van Heinrich Heine
Volgens
wijlen Martin van Amerongen was de Duitse dichter-prozaist
Heinrich Heine (1797-1856) eigenlijk een halve Nederlander.
Immers, hij werd geboren in Düsseldorf en dat was niet al te ver
van Venlo en Roermond, zo redeneerde de voormalige
Groene-hoofdredacteur hoopvol. Toch had de auteur van het Buch
der Lieder en Deutschland, ein Wintermärchen
weinig affiniteit met de lage landen. Het korte bezoek dat hij in
de zomer van 1827 aan Leiden bracht, leverde hem vooral
verhaalstof op voor de Memoiren des Herrn von Schnabelowski
en een oprechte liefde voor blauwogige, blonde Hollandse deernen,
gerookte bokking en de schilderijen van Jan Steen. Voor het
overige vond hij de mentaliteit van het negentiende-eeuwse Holland
tamelijk huisbakken.
Zijn
apocriefe uitspraak 'Als de zondvloed komt, ga ik naar Holland,
want daar gebeurt alles vijftig jaar' wordt nog steeds geciteerd.
Onderzoek bracht aan het licht dat deze legendarische woorden
nergens in het oeuvre van Heine zijn terug te vinden. Columnist
Nico Scheepmaker ontdekte ooit dat ze ontsproten zijn aan het
brein van de gevluchte Duitse journalist Frits Kief, die in 1939
tijdens een tumultueuze politieke vergadering uitriep dat in
Nederland alles een halve eeuw later gebeurt, er dromerig aan
toevoegend dat de grote Heine ergens ook zoiets had geschreven. En
daarmee was de mythe van Heine als de gesel van het gezapige
Holland geboren.
De
dichter van 'Ich weiss nicht was soll es bedeuten' werd in het
brave Holland van de negentiende eeuw vooral bekend als
romantische dichter van ironisch-sentimentele poëmen over
onbereikbare geliefdes, hartenpijn en door de maan beschenen
kerkhoven. Vertalers als J.J. L. ten Kate herdichtten zijn werk
tot zoetsappige smartlappen. Al voor zijn dood verschenen er in
Amsterdam roofdrukken van Heine's Verzameld Werk. In 1861 bezorgde
ene Friedrich Steineman de onbekende, nagelaten gedichten van de
op Montmartre begraven emigré. Steineman bleek een literaire
zwendelaar van de eerste orde. De deftige bezorger had in zijn
vrije uurtjes namelijk zelf de nogal mediocre gedichten
gefabriekt. Dat het publiek er was ingetrapt, bewees dat de
Nederlandse lezer toen weinig oog had voor de dodelijke ironie en
dubbele bodems in Heine's poezie.
Aan
het begin van de twintigste eeuw werd Heine de held van talloze
Nederlandse links-radicalen. Socialisten waardeerden zijn
filippica's tegen bekrompen nationalisme, uitbuiting en
clericalisme. Dat hij tijdens zijn leven innig bevriend was
geweest met Karl Marx bestempelde hem in hun ogen tot een
communist avant la lettre. Er verschenen in Nederland vertalingen
van o.a. Ideeën. Het boek Le Grand en Over de
geschiedenis van de religie en filosofie in Duitsland, proza
waarin 'de nar van het geluk' zich liet kennen als een strijder
voor de idealen van de Franse Revolutie.
Ook
tijdens het Interbellum en na de Tweede Wereldoorlog mocht Heine
rekenen op een stoet van gezaghebbende pleitbezorgers. De vader
van de beide Reve's bewonderde hem enorm, maar ook Jacques Presser,
de historicus Van der Dunk en J.P. Guépin gaven hoog over hem op.
Niettemin bleef hij een idool van een select groepje uit de
intelligentsia en liet het grote publiek zijn werk links liggen.
Vooral
Martin van Amerongen - zelf een gemankeerde negentiende-eeuwse
romanticus en polemicus - was een gepassioneerde Heine-adept. Hij
vertaalde de Harzreise en concipieerde een meeslepend
verslag van Heine's ziek- en sterfbed (Het matrassengraf),
dat hij besloot met een bedevaart naar het kerkhof van Montmartre,
waar hij eerbiedig een tuiltje bloemen op de zerk van de grote
dichter legt.
De
receptie van Heine in zijn geboorteland was wisselend. Hoewel men
hem tegenwoordig met Schiller en Goethe tot de literaire kanonnen
rekent, was zijn positie lange tijd omstreden. Tijdens zijn leven
namen conservatieven en nationalisten hem onder vuur vanwege zijn
on-Duitse kosmopolitisme en joodse komaf. Fatsoensrakkers
kwalificeerden hem als een erotomaan, hoewel de zwijmelend Heine
in werkelijkheid een verlegen, schuwe versierder moet zijn
geweest. De nazi's gooiden de boeken van 'deze derderangs
journalist en jood' op de brandstapel. Na de oorlog annexeerde de
DDR hem als boegbeeld van het socialisme en verschenen de eerste
kritisch-wetenschappelijke edities van Heine's werk. De
Bondsrepubliek zat lange tijd met de tegendraadse en
controversiële onruststoker Heine in zijn maag.
Pas
in het kielzog van de studentenrevolte kwam er een hernieuwde
belangstelling voor Heine op gang. Het zou echter tot 1989 duren
voordat er in Düsseldorf een universiteit naar de dichter werd
genoemd. Tijdens de viering van Heine's tweehonderdste
geboortejaar in 1997 was het eerherstel compleet. Er werden
tentoonstellingen, concerten en lezingen aan hem gewijd, maar de
gemiddelde bewoner van Düsseldorf had nog steeds niet van de
beroemde zoon van hun stad gehoord.
Van
Heine's werk was in het Nederlands tot dusver maar weinig
verkrijgbaar. Alleen de Harzreis, een bundeltje Aforismen
en een handvol in bloemlezingen opgenomen gedichten waren
vertaald. Met de integrale vertaling van de vierdelige Reisebilder
(1826-1831) is er in een klap een eind aan dat tekort gekomen. Dat
uitgeverij Atlas dit project aandurfde en vertaler Wilfred Oranje
het titanenwerk tot een goed einde bracht, is alleen al een
compliment waard.
Met
deze verzameling schetsen, feuilletons en essays, die Heine vooral
voor Franse en Duitse kranten en tijdschriften produceerde,
vestigde hij zijn naam als oervader van het feuilletonisme. Zijn
kleurige, bewogen stijl is nog steeds een genot om te lezen. Hij
schrijft in een taal die ironie en ernst, het hogere en het
lagere, dweperij en satire, gruwel en humor met elkaar verbindt.
De Duitse criticus Reich-Ranicki karakteriseerde Heine niets voor
niets als 'de belangrijkste journalist onder de Duitse dichters en
de beroemdste dichter onder de journalisten'.
De
Reistaferelen verschenen in een reactionaire,
perspectiefloze periode van de Duitse geschiedenis. Napoleon's Grande
Armee was verslagen. De bevrijdingsoorlogen hadden Heine's
geboortestreek tijdelijk verlost van feodalisme en het bekrompen
verbond tussen kerk en staat, maar na het Wener Congres van 1815
werden de privileges van de clerus en de adel gerestaureerd. De
overheid hield krantenredacties en uitgeverijen scherp in de
gaten. Geschriften met een omvang van minder dan 320 bladzijden
werden aan preventieve censuur onderworpen. Daarom krikten veel
uitgevers het aantal pagina's kunstmatig op of weken ze uit naar
een drukker in het buitenland, ofschoon de censuur achteraf - met
strafproces en inbeslagname - ook niet kinderachtig was.
Heine
en zijn liberale uitgever Campe hoopten met de titel Reisebilder
de censoren te misleiden. Het reisverhaal was immers een populair,
onschuldig genre. De losse, vierdelige compositie en de mengelmoes
van schetsen, reportages, lyriek, stelde Heine in de gelegenheid
om figuren en toestanden uit zijn tijd te bekritiseren. Alles wat
conservatief, nationalistisch en antisemitisch was, zou hij onder
vuur nemen. En omdat hij niet voor een gat te vangen was,
ironiseerde en parodieerde hij volop. Hij nam de censoren te
grazen door bijvoorbeeld aan het eind van deel 2 een ingekort
hoofdstuk op te nemen, waarin zogenaamd onwelgevallige passages
zouden zijn geschrapt. De gehandhaafde tekst luidde: 'De Duitse
censoren - Domkoppen.'
Wie
denkt dat de Reistaferelen over nostalgische zwerftochten
door het arcadische Europa van de vroege negentiende eeuw gaan,
komt bedrogen uit. Heine was geen adept van Goethe, die met zijn
beroemde Italienische Reise een ode aan de antieke cultuur,
de christelijke kunstschatten en de Renaissance bracht. Heine's
losse reportage-achtige stijl stond in dienst van zijn kritiek op
de Duitse Restauratie. Bovendien was hij geen
reisverhalenschrijver in de klassieke zin van het woord, maar een
kosmopoliet die vooral de vrijheid, elegantie en beschaving van de
Fransen bewonderde.
Het
eerste deel verscheen in 1826 en bevatte een herziene versie van
de eerder verschenen Harzreise en twee gedichtencycli (Heimkehr
en Nordsee 1), die hij later met een derde zou uitbreiden.
Zijn voettocht van Saksen naar Thüringen maakte hij in de
herfstvakantie van 1824 toen hij aan de universiteit van
Göttingen studeerde. Zo'n romantische zwerftocht door berg en
dal, bekroond door een beklimming van de Brocken, was destijds een
verplicht nummer voor maanzieke Schöngeister. Heine
kruidde zijn reisverslag met satirische beschrijvingen van de
droogstoppelige professoren en benepen corpsstudenten uit
Göttingen en hij ridiculiseerde de sentimentaliteit van de
romantische toeristen, die op de Brocken de zonsopgang afwachtten.
Een deel van de gedichten schreef hij tijdens een badkuur in
Nordeney, waar ook de adel zich verpoosde. Heine vond het er
amusant: 'Golfgedruis, mooie vrouwen, goed eten en goddelijke
rust,' noteerde hij. 'Toch voel ik me zwaar gedeprimeerd. Het is
de verslapping die intreedt na grote stormen. Gedachten van
papier-maché en kazige gevoelens.'
Heine's
levenslange Napoleon-complex staat centraal in het belangrijkste
fragment van deel 2: Ideeën. Het Boek Le Grand. Hoewel hij
de Franse keizer ook als een despoot beschouwde, was Napoleon in
zijn ogen vooral een man van de daad en de seculiere verlosser van
het oude Europa, die de idealen van de Franse Revolutie had
geëxporteerd. Herinneringsflarden aan Heine's jeugd in
Düsseldorf, dat toen werd bezet door de Grande Armee,
vermengt hij met fictie en filosofische overpeinzingen. Napoleons
intocht in Dusseldorf refereert aan Christus' triomfantelijke
intocht in Jeruzalem. Trommelaar Le Grand is de literaire
betovergrootvader van Grass' dwerg Oskar Mazerath. Hij is de
intermediair tussen de mythologische Napoleon en het bevrijde
Duitse volk, een man die met zijn getrommel de komst van de
Verlichting in de feodale Rijnstreek aankondigt.
De
andere fragmenten uit deel 2 - over de onderdanigheid van
eilandbewoners die in harmonie met de natuur leven, maar geknecht
worden door adel en kerk, heidense mythische wezens, Byron, Walter
Scott en reincarnatie - zijn mooi geschreven, maar moeilijk te
volgen voor de hedendaagse lezer. Het notenapparaat raadplegen is
hier noodzakelijk
De
liefhebber van een idyllische Italië-reis komt nauwelijks aan
zijn trekken in het derde deel, want Heine wilde geen klassieke
tour langs Romeinse ruïnes en steden als Florence beschrijven,
maar actuele toestanden bekritiseren. De reis van München naar
Genua is een mix van observaties, herinneringen en
overpeinzingen, gelardeerd met kritiek op het Oostenrijk van
Metternich en de onzalige verbintenis van kerk en staat in
Noord-Italië. In De baden van Lucca komen we amper iets
substantieels te weten over deze stad, want hij gebruikt Lucca
puur als decor voor zijn aanvallen op de reactionaire adel, de
zelfgenoegzame clerus en de geldbourgeoisie.
Begin
1831 verscheen het laatste deel van de Reistaferelen. In De
stad Lucca vervolgt hij zijn kritiek op het bekrompen
gedachtegoed van de figuren die hij in deel 3 ten tonele heeft
gevoerd. Ook richt hij zijn pijlen op het Duitse nationalisme, het
feodalisme en de reactionaire kerk. Het aangrijpendst zijn de Engelse
fragmenten, waarin Heine op een journalistieke,
reportage-achtige manier verslag doet van zijn bezoek aan
Engeland. Als een ironische Dickens schildert hij de ellende van
Londen ten tijde van de Industriële Revolutie en laat hij de
armoede van de paupers in de slums contrasteren met de rijkdom van
de bourgeoisie en adel. Voor Heine was Engeland een
schijndemocratie, een land dat was blijven hangen in de
klassenmaatschappij van de middeleeuwen. De Britten irriteerden
hem trouwens sowieso, want zij hadden zijn geliefde Napoleon bij
Waterloo een smadelijke nederlaag toegebracht.
Waarom
zou je deze Reistaferelen anno 2003 nog lezen? Louter uit
literair-historisch oogpunt? Nee, eerder vanwege Heine's fabuleuze
stijl, zijn weergaloze ironie en brutale sarcasme. Zelf heeft
Heine later geopperd, dat het niet zijn ideeën zijn geweest
waardoor hij voortdurend in aanvaring kwam met de
vertegenwoordigers van het feodale en conservatieve Duitsland,
maar zijn manier van schrijven, kortom zijn explosieve stijl.
Heine doopte zijn pen in vitriool. Hij was een verscheurde ziel,
die op het breukvlak van de Romantiek en de Verlichting opereerde,
een dichter die niet zoals Goethe in de ivoren toren wilde wonen,
maar iemand die de politieke en sociale werkelijkheid de
literatuur binnenhaalde.
Heine
was in de eerste plaats een 'verlopen romantische' dichter, een
sentimentele dweper die zijn geëxalteerdheid voortdurend
ironiseerde en parodieerde.Bij Heine kun je lezen over de
arcadische natuur met zijn ruisende bergbeken, zingende bossen en
adembenemende vergezichten, maar ook over de straten en stegen van
Parijs, München en Londen. Nog voor Baudelaire schreef hij al
over de dag- en nachtzijde van de metropool. Ondanks zijn sociale
bewogenheid en engagement, bleef hij een pleitbezorger van de
autonomie van de kunst. Hoewel hij zich uit opportunisme tot het
lutheranisme bekeerde - zo hoopte hij gemakkelijker een baan als
jurist of hoogleraar te krijgen - bleef hij als voormalige jood
een eeuwige buitenstaander.
In
april 1831 maakte de Duitse censuur korte metten met Heine's
vileine kritiek op de restauratie. Het ministerie van binnenlandse
zaken sprak de banvloek uit over de Reistaferelen. Vooral
de schimpscheuten aan het adres van troon en altaar waren de
overheid in het verkeerde keelgat geschoten. Men verweet hem
blasfemie en belediging van de staat. De politie vaardigde een
verbod op de verkoop van de boeken uit. Kort daarna emigreerde
Heine naar Parijs, waar zojuist de Julirevolutie had
plaatsgevonden en een nieuwe, frisse wind waaide.
De
mythe dat Heine daarmee ook welbewust voor het vrije
schrijverschap koos, bestaat tot op de dag van vandaag. In
werkelijkheid probeerde hij nog tijdens het schrijven van de Reisebilder
als hoogleraar of jurist aan de slag te komen, maar zijn
joodse afkomst en controversiële geschriften blokkeerden een baan
bij de overheid. Noodgedwongen ging hij van de pen leven.
Vanuit
Parijs berichtte hij voor de Augsburger Allgemeine Zeitung
over kunst, cultuur en politiek in Frankrijk. Zijn steenrijke oom
Salomon - die ook zijn studie Rechten had gefinancierd - zou hem
tot zijn dood met een royale toelage steunen. Heine leefde voor de
helft van de opbrengst uit zijn journalistieke werk en literaire
boekuitgaven, de rest vulde hij aan met het geld dat zijn
gefortuneerde oom hem uit Hamburg deed toekomen en later met een
erepensioen van de Franse staat. De lyriekverzameling Buch der
Lieder (1837) werd een cultboek, dat in Europa minstens zoveel
opzien baarde als Goethe's Die Leiden des jungen Werther.
Heine
verhuisde maar liefst zestien maal in Parijs. Zijn allergie voor
lawaai en burengerucht was op het neurotische af. In 1836 ging hij
samenwonen met Augustine Mirat, een boerendochter die naar Parijs
was gekomen en in haar onderhoud als schoenverkoopster voorzag.
Heine noemde haar Mathilde en probeerde haar te civiliseren, maar
ze werd nooit de representatieve dame des huizes die hij voor ogen
had. Maar zijn muze was mollig, vrolijk en sensueel en dat
vergoedde veel. Dat ze haar leventje vooral vulde met wandelingen
over de Champs-Elysees en gebabbel met haar papegaai deerde hem
amper.
Wie
na lezing van Reistaferelen wil weten hoe het Heine lukte
om tijdens zijn achtjarig ziekbed nog zo productief te blijven als
dichter, journalist en prozaist, moet beslist de herziene editie
van Martin van Amerongen's Het Matrassengraf lezen. Het
boek geeft niet alleen een inkijkje in de laatste dagen van de aan
syfillus of multiple sclerose lijdende Heine, maar is ook een
zwierig zelfportret van de ex-hoofdredacteur van De Groene
Amsterdammer. Net zoals Heine was hij dol op polemiek, de
bevrijdende schaterlach en de ironie. De Duitse dichter in
ballingschap symboliseerde voor hem beschaving, sensualisme en
vrijheidsdrang. Als er een hiernamaals bestaat, zal deze
liefhebber van 'dode Duitse dichters' de vertaling van Reistaferelen
vast en zeker met een waardige schaterlach begroeten.
Heinrich
Heine - Reistaferelen. Vertaald door Wilfred Oranje. Euro
39.50. Uitgeverij Atlas.
Martin
van Amerongen - Het Matrassengraf. Euro 17.- Uitgeverij
Aspekt.
|
Ed Schilders
Grof en vuil of
zwoel?
Nog lang na zijn dood
(1856) heeft Heinrich Heine (geboren 1797) mooie recensies
gekregen. ‘Zijn werk is, religieus-, zedelijk-, en
ideologisch-beschouwend, onevenwichtig en gevaarlijk’, schreef
in 1953 Lectuur-repertorium, een Vlaams naslagwerk voor de
zedelijke waardering van literatuur. Ter verduidelijking van dit
gevaar repte de anonieme auteur van Heines ‘souvereine spot voor
wetenschap, godsdienst, en al wat zijn tijdgenoten heilig was.’
Of deze: ‘In zijn gedichten is hij vaak zwoel erotisch; in zijn
satyren menigmaal obsceen’, meende pater Gielen in zijn Standaard-catalogus
(1925). En Léon Jules in een Franse (katholieke) encyclopédie:
‘Helaas heeft hij het beste van zijn talent gebruikt om te
vernielen; zijn meesterwerken zijn de satiren en epigrammen tegen
zijn persoonlijke vijanden, tegen de kerk, en vooral het
katholicisme, en tegen de sociale orde.’
Het mag duidelijk zijn
dat we hier met een groot schrijver te maken hebben. Zijn
politieke en katholieke tegenstanders hebben dat ook nooit
ontkend. De spot is ‘souverein’, en zelfs Léon Jules erkende
‘literaire kwaliteiten’. Alleen: talent en kwaliteit werden
door de schrijver misbruikt voor persoonlijke, onmaatschappelijke,
antireligieuze, materialistische, en zelfs zedeloze doeleinden. Er
is weinig wat Heine níet verweten is, en het aardige van al die
verwijten is dat ze honderdvijftig jaar later weliswaar wat
overdreven klinken, maar dat Heine zelf de laatste zou zijn
geweest om te ontkennen dat hij tijdgenoten voor schut wilde
zetten, politici wilde hekelen, en de zelfgenoegzame, burgerlijke
tijdgeest hartstochtelijk haatte. De hier aangehaalde recensenten
hadden voor een belangrijk deel gelijk, maar wat we hun op hun
beurt kunnen nadragen, is dat zij daaruit de conclusie trokken dat
‘Heine’ derhalve verboden lectuur moest zijn. Een echte keuze
hadden ze daarbij niet. Ze volgden slaafs de Index van verboden
boeken, waarop in 1836 vier van Heines werken geplaatst werden,
waaronder de Reistaferelen, die nu voor het eerst in een
volledige Nederlandse vertaling verschenen zijn. Met die
beslissing was de Vaticaanse Congregatie van het boek zelfs
clement geweest, want één jaar eerder besloot de Pruisische
overheid om alle werken van Heine te verbieden. Opera
omnia.
Grof en vuil of zwoel?
Een gevaar voor de religieuze en sociale orde? Met de complete
Nederlandse uitgave van Reistaferelen kan nu iedere lezer
die daar enige moeite voor wil doen, zelf vaststellen of Heine
zulks was of niet, of in welke mate. ‘Compleet’ is misschien
zelfs te weinig gezegd. Als ‘Naoogst’ zijn fragmenten
toegevoegd die tijdens Heines leven niet in druk verschenen, en de
tekst is, als het ware, ook gecollationeerd met de ingrepen van de
Duitse staatscensoren ten tijde van de eerste afzonderlijke
edities van de vier onderdelen (1826-1834). Alles wat de
overheidscensor indertijd meende te moeten schrappen, is in deze
uitgave geïdentificeerd tussen [vierkante] haakjes. In het tweede
deel (De Noordzee – derde afdeling) moesten bijvoorbeeld
vijftien regels sneuvelen, waarin Heine verhaalt dat op een
idyllisch Noordzee-eiland tijdens het badseizoen een ‘vrouwspersoon’
van het vasteland werd ingehuurd om tegemoet te komen aan de
lustgolven van de mannelijke badgasten, en vooral ter bescherming
van de lokale vrouwelijke bevolking. Heine hekelt hier de
burgerlijke variant van decadentie; de censor oordeelde de passage
obsceen. In vergelijking met het totaalverbod van 1835 hielden de
censoren zich toen nog in. In 1835 gaat het niet meer om passages
of details, maar om het grote gebaar van de macht. Over het derde
deel van de Reistaferelen rapporteert een censor dan: ‘Het
bespot het heiligste en valt de religie aan, kleineert de vorsten
en devalueert de geestelijke stand en kwetst met obscene scènes
het goede fatsoen.’
Nog belangrijker is
dat de uitgave een ‘Commentaar’ van bijna honderd pagina’s
heeft gekregen. Daarin worden Heines levensloop en reisroutes
gevolgd en verweven met annotaties bij de tekst. De lezer vindt er
helderheid over de politieke, maatschappelijke, religieuze, en
academische stenen waaraan Heine zo gretig aanstoot nam. Het lijkt
me onmogelijk om nu nog, anderhalve eeuw later, en in een cultuur
die een verfijndere waardering heeft ontwikkeld als het om
cynisme, satire, protest, en maatschappijkritiek gaat, dezelfde
verontwaardiging te genieten als die van Heines tijdgenoten. Het
commentaar is daarbij niettemin een verhelderende handreiking: een
reisgids door Heines tijd. Zijn Duitse tijd, want in 1831 vertrok
hij naar Frankrijk, het land van Napoleon, over wie hij in de Reistaferelen
zo vaak de loftrompet steekt, tot ongenoegen van de Duitse censor.
Marinus Pütz typeert
Heine in het commentaar als ‘een militant kunstenaar’. Ik zou
hem eigenlijk liever, maar helaas iets romantischer, een ‘wereldverbeteraar’
willen noemen. Wat de beeldvorming betreft is Pütz echter in het
voordeel: in een brief (1827) schreef Heine dat het derde deel van
de Reistaferelen ‘nog geduchter moet worden opgetuigd’,
en: ‘het kaliber van de kanonnen moet nog groter uitvallen’.
Wat dus gelukt is. Zelfs de titel Reistaferelen lijkt
literaire guerilla, want een reisboek is het alleen als literair
raamwerk. De locaties -- de Harz, Noordzee-eilanden, Lucca, en
Engeland – garanderen niets: het kan poëzie worden (zoals in de
eerste twee afdelingen van De Noordzee), een pleidooi voor
sprookjes, een essay over de betekenis van Napoleon, Goethe, of
Walter Scott, of een journalistieke reportage. Maar altijd is er
die verraderlijke onderstroom waarop de eigentijdse censuur en de
latere recensenten zo gespitst waren, en die we nu dan maar moeten
samenvatten tot (souvereine) maatschappijkritiek. Toch wist
niemand beter waarover Heine schreef dan hijzelf. Toen de gekuiste
uitgave van Ideeën – Het boek Le Grand (onderdeel van Reistaferelen)
in 1947 in het tijdschrift Boekengids werd besproken,
oordeelde de katholieke recensent: ‘Er is weinig samenhang in te
vinden.’ We vergeven het hem, want hij had geen ‘Commentaar’
ter beschikking. In hoofdstuk 13 van dat boek schrijft Heine: ‘In
alle voorgaande hoofdstukken staat geen regel die niet ter zake
doet.’
De Pruisische censor
heeft hij nooit zozeer kunnen misleiden als zijn bedoeling was.
Maar die ene keer dat het lukte, is klassiek geworden. Hoofdstuk
12 van Het boek Le Grand bestaat uit vier woorden. De
eerste drie zijn: ‘De Duitse censoren’. Daarna volgen de door
Heine zelf aangebrachte censuurstreepjes, zes regels lang. De rest
van het hoofdstuk bestaat uit dezelfde streepjes, en slecht één
woord: Domkoppen.
Heinrich Heine:
Reistaferelen
Vertaald door Wilfred
Oranje; commentaar en annotaties van Marinus Pütz
Atlas; 733 pagina’s;
Euro 39,90
ISBN 90 450 0405 4
|