Misschien
hebt u vroeger de reclameplaatjes van Liebig gespaard, of die van
Captain Grant? Op zolder hebt u misschien nog een oude plattegrond van
Parijs, en in een lade een oude prentbriefkaart met ‘Groeten uit
Toscane’. Herinnert u zich Orson Welles nog, die aan het eind van de
film ‘De Derde Man’ in de riolen van Wenen probeert te ontsnappen
aan zijn achtervolgers? En wellicht hebt ook u wel eens iets geks mee
teruggebracht van een van uw reizen; een stukje lava, opgeraapt op de
flanken van een vulkaan; een prachtige kiezelsteen van het mooiste
strandje van de wereld; of een scherf gevonden op de Mont-Ventoux. Veel
samenhang lijkt er niet te bestaan tussen al die dingen. Breng ze bij
elkaar, en de Fransman zou er die mooie uitdrukking op toepassen: ‘Bien
étonné de se trouver ensemble’, ofwel ‘Tot ieders verwondering in
elkaars gezelschap’. En wat nog verwonderlijker is, is dat dit vreemde
gezelschap bijeen is in de Goirkestraat in Tilburg.
Rob
Berkel heeft altijd verzameld, opgeraapt en mee teruggebracht. Om te
bewaren, of om er dingen van te maken. En wat zich niet liet oprapen,
zoals een zonsopgang, of wat niet in zijn koffer paste, zoals het
centraal station van Kyoto, fotografeerde of tekende hij. Helemaal aan
het begin van de tentoonstelling hangt een foto van Berkel als
vijfjarige op het strand, met een gevonden stuk hout onder de arm. Toen
al. ‘Ik heb thuis nog meer’, zegt hij, maar tot eind november zijn
bijna driehonderd onderdelen van zijn schier onbegrensde
verzamelvermogen bijeengebracht in een van de laatste panden van de
voormalige textielfabriek van H. Eras. Berkel noemt de tentoonstelling
‘Het Labyrinth’, en het oude gebouw met zijn trapjes en deurtjes,
gangetjes en hoekjes, biedt de bezoeker inderdaad een uitgelezen
dwaalgelegenheid. Langs de verzamelingen, langs Berkels eigen werk, en
het werk van andere kunstenaars dat hij verzamelde of dat voor deze
gelegenheid is toegevoegd. De kunst van het verzamelen en het verzamelen
van kunst gaan hier hand in hand. De combinatie ervan wordt misschien
nog het best uitgedrukt door de noemer die Berkel voor een deel van de
tentoonstelling reserveert: Het Museum van Onaanzienlijke Dingen.
Gearrangeerde potscherven uit Griekenland; gekleurde aarde uit Spanje en
Italië. Neem nummer 147, onderdeel van ‘De verf’, dat op zichzelf
weer onderdeel is van ‘De Zee’. Een keer per jaar schilderen Griekse
vissers hun bootjes opnieuw op. Daarbij gebruiken ze stokjes om de verf
te roeren. Die gooien ze weg, en Berkel raapt ze op. Zodat ze nu in de
Goirkestraat liggen, keurig gerangschikt in de vorm van een
kleurenwaaier. Samen met kiezelstenen van het strand van Samos, waarop
de vissers hun verf gemorst hebben. ‘Ik denk dat het de resten van een
houten wiel zijn’, zegt Berkel. Hij heeft ze opnieuw gearrangeerd, en
nu is het een boot. Van wrakhout bouwde hij daarentegen vliegtuigjes, en
die bevinden zich uiteraard helemaal bovenin het gebouw, in ‘De Hemel’.
Een
doolhof is het, een museum, en een rariteitenkabinet tegelijk. Of gewoon
een mooie zondagmiddag waarop de bezoeker zichzelf kan trakteren op zijn
eigen verwondering.
Maar
er was nog iets. Een andere doolhof. Ik probeerde me de wirwar van wegen
voor te stellen die al deze objecten ooit hebben afgelegd. Opgeraapt op
Samos. Gefotografeerd in Japan. Getekend in IJmuiden. Die kaart zou eens
getekend mogen worden. Omdat op die kaart het Goirke het centrum van de
wereld is.