TEKST
Uit:
Hollandsche Gezelschap Liederen, een handschrift van W. Offermans
Datum
van optekening : ?
Transcriptie:
Leonie Robroek
Neemt
het voor Lief
1.
Gij
vergt van mij dat ik zingen zal,
Dat
heb ik nooit geleerd, Mijn keel is
schor,
En ik wat mal, Maar al gij het toch
begeert,
Welaan dan luistert naar mijn lied
Maar
zingen is mijn ambacht niet
En
zoo U dat niet aan en* staat
Loopt
dan daar ’t beter gaat.
2.
Een
wijf dat is een aardig dier
Een
wufje* is toch geen wijf
Een
ieder malt op zijn manier is 2 en 3 geen 5
Een
meisje is niet van hout gemaakt
Elk
eet liefst dat hem lekker smaakt
En
’t geen ik U verzekeren kan
Mijn
grootvader was een man.
3.
Ik
wensch de vrienden altemaal te leven
[
jaar].* Mijn beurs is plat
en ik wat kaal,
Twee
hoentjes maakt een paar.
Een
vogel is geen pluimgediert
Een
nachtuil veel in ’t donker zwiert
En
zoo men in de boeken leest,
Een
varken is een beest.
4.
Wanneer
ik alles wel beschouw
Een
kat heeft maar een staart, Een raaf is
altijd
in den rouw, Ook dan wanneer hij paart.
Maar
het wonderbaarste van dit al,
Is
’t geen ik U verhalen zal
Dat
wie is ’t die gelooven zou,
Mijn
moeder was een vrouw.
5.
In
’t bed te slapen is geen kunst
Een
haas slaapt in het veld
Stokslagen
krijgen is geen gunst
Mooi
praten is geen geld
Maar
dat houdt men toch voor gewis
Dat
karn* met mosterd lekker is
En
men gelooft in ’t algemeen
Dat
twee meer zijn dan een
6.
Het
vrolijk zijn is onze wensch,
Een
trekmuts is geen broek
Een
boer lijkt zeer veel naar een mensch
Struif
is geen peperkoek.
Een
wind dat is geen onweêrslag
Alwaar
het ook bij zomerdag
Maar
dat is zeker en gewis, dat liegen zonde is.
7.
Jufvrouwen
mondjes kussen fijn
Een
pannekoek is plat
Pompwater
laat ik voor den wijn
Wie
niet meer lust is zat
Een
oliphant die is geen mug
Een
kemel* draagt meer op zijn rug
Dan
zeven vlooijen kunnen doen
Een
oorvijg is geen zoen
8.
Wanneer
gij snorken wordt gewaar.
Zoo
blaast eens, dat het kraakt,
Het
oude spreekwoord zegt ons klaar
Dat
zingen dorstig maakt.
Ik
kan niet zingen zonder drank
De
wijn geeft toon, en maat, en klank.
En
houdt toch altijd voor een les
Elk
liedje kost een flesch.
|
AANTEKENINGEN
Waarschijnlijk
is de tekst ouder dan 1870 en afkomstig uit een literaire bron. Ze
komt, vrijwel precies zoals Offermans haar noteerde, voor in de
bloemlezing Hoog het glas! - zangen uit Noord en Zuid,
samengesteld door Gustaaf van Eldring (Den Haag, z.j.; circa 1935).
Van Eldring noteert daarbij dat de dichter onbekend is, en dat de
tekst dateert uit 'Begin 19e eeuw'.
De
tekst die Eldring opneemt is als volgt:
NEEMT
HET VOOR LIEF
Gij
vergt mij, dat ik zingen zal,
Dat heb ik niet geleerd.
Mijn keel is schor, en ik wat mal;
Maar als gij 't toch begeert,
Welaan dan, luistert naar mijn lied,
Maar zingen is mijn ambacht niet,
En zoo u dit niet aan en staat,
Loopt dan daar 't beter gaat.
Een
mensch, dat is een aardig dier,
Een
wijfje is toch geen wijf.
Een
ieder malt op zijn manier.
Is
twee en drie geen vijf? —
Een
meisje is niet van hout gemaakt,
Elk
eet liefst, dat hem 't lekkerst smaakt,
En
't geen ik u verzekeren kan,
Mijn
grootvaar was een man.
Ik
wensch de vrienden altemaal,
Te leven menig jaar.
Mijn beurs is plat en ik wat; kaal,
Twee hoenders maakt een paar.
Een vogel is een pluimgediert,
Een nachtuil veel in 't donker zwiert,
En zoo men in de boeken leest,
Een varken is een beest.
Wanneer
ik alles wel beschouw,
Een kat heeft maar één staart;
Een raaf is altijd in den rouw,
Ook dan, wanneer hij paart;
Maar
't wonderbaarste van dit all',
Is, 't geen ik u verhalen zal,
Dat, wie is 't, die 't gelooven zou:
Mijn moeder was een vrouw.
In
't bed te slapen is geen kunst,
Een haas slaapt in het veld.
Stokslagen krijgen is geen gunst.
Mooi praten geeft geen geld.
Maar dat houdt men toch voor gewis,
Dat ham met mosterd lekker is,
En men gelooft in 't algemeen,
Dat twee meer zijn dan één.
Het
vroolijk zijn is onze wensch.
Een
trekmuts is geen broek.
Een
boer lijkt zeer veel naar een mensch.
Struif
is geen peperkoek.
Een
wind dat is geen onweêrslag,
Al
waar' het ook bij zomerdag;
Maar
dat is zeker en gewis,
Dat
liegen zonde is.
Jufvrouwenmondjes
kussen fijn.
Een pannekoek is plat.
Pompwater laat ik voor den wijn,
Wie niet meer lust is zat.
Een olifant die is geen mug.
Een kemel draagt meer op zijn rug
Dan zeven vlooien kunnen doen.
Een oorvijg is geen zoen.
Wanneer
gij snorkers wordt gewaar,
Zoo blaast eens, dat het kraakt,
Het oude spreekwoord zegt ons klaar,
Dat zingen dorstig maakt.
Ik kan niet zingen zonder drank,
De wijn geeft toon en maat en klank,
En houdt toch altijd voor een les:
Elk liedje kost een flesch. |