CuBra

INHOUD LIED EN LETTERKUNDE
FEESTLIEDJES
BRABANTS
HOME
TEKSTEN
AUTEURS
SPECIAAL
INHOUD VOLLEDIGE HANDSCHRIFT OFFERMANS
Copyright 2006 - 2008 Webmagazine CuBra

Klik hier en stuur uw bijdrage aan CuBra

Volksliedjes en - verzen & gezelschapsliederen & hun letterkundige achtergrond, in het bijzonder in de 19de eeuw

door Ed Schilders

 

TEKST

Uit: Hollandsche Gezelschap Liederen, een handschrift van W. Offermans

Datum van optekening : ?

Transcriptie: Leonie Robroek

 

Neemt het voor Lief

 

1.

Gij vergt van mij dat ik zingen zal,

Dat heb ik nooit geleerd, Mijn keel is

schor, En ik wat mal, Maar al gij het toch

begeert, Welaan dan luistert naar mijn lied

Maar zingen is mijn ambacht niet

En zoo U dat niet aan en* staat

Loopt dan daar ’t beter gaat.

 

2.

Een wijf dat is een aardig dier

Een wufje* is toch geen wijf

Een ieder malt op zijn manier is 2 en 3 geen 5

Een meisje is niet van hout gemaakt

Elk eet liefst dat hem lekker smaakt

En ’t geen ik U verzekeren kan

Mijn grootvader was een man.

 

3.

Ik wensch de vrienden altemaal te leven

[ jaar].* Mijn beurs is plat en ik wat kaal,

Twee hoentjes maakt een paar.

Een vogel is geen pluimgediert

Een nachtuil veel in ’t donker zwiert

En zoo men in de boeken leest,

Een varken is een beest.

 

4.

Wanneer ik alles wel beschouw

Een kat heeft maar een staart, Een raaf is

altijd in den rouw, Ook dan wanneer hij paart.

Maar het wonderbaarste van dit al,

Is ’t geen ik U verhalen zal

Dat wie is ’t die gelooven zou,

Mijn moeder was een vrouw.

 

5.

In ’t bed te slapen is geen kunst

Een haas slaapt in het veld

Stokslagen krijgen is geen gunst

Mooi praten is geen geld

Maar dat houdt men toch voor gewis

Dat karn* met mosterd lekker is

En men gelooft in ’t algemeen

Dat twee meer zijn dan een

 

6.

Het vrolijk zijn is onze wensch,

Een trekmuts is geen broek

Een boer lijkt zeer veel naar een mensch

Struif is geen peperkoek.

Een wind dat is geen onweêrslag

Alwaar het ook bij zomerdag

Maar dat is zeker en gewis, dat liegen zonde is.

 

7.

Jufvrouwen mondjes kussen fijn

Een pannekoek is plat

Pompwater laat ik voor den wijn

Wie niet meer lust is zat

Een oliphant die is geen mug

Een kemel* draagt meer op zijn rug

Dan zeven vlooijen kunnen doen

Een oorvijg is geen zoen

 

8.

Wanneer gij snorken wordt gewaar.

Zoo blaast eens, dat het kraakt,

Het oude spreekwoord zegt ons klaar

Dat zingen dorstig maakt.

Ik kan niet zingen zonder drank

De wijn geeft toon, en maat, en klank.

En houdt toch altijd voor een les

Elk liedje kost een flesch.

 

AANTEKENINGEN

Waarschijnlijk is de tekst ouder dan 1870 en afkomstig uit een literaire bron. Ze komt, vrijwel precies zoals Offermans haar noteerde, voor in de bloemlezing Hoog het glas! - zangen uit Noord en Zuid, samengesteld door Gustaaf van Eldring (Den Haag, z.j.; circa 1935). Van Eldring noteert daarbij dat de dichter onbekend is, en dat de tekst dateert uit 'Begin 19e eeuw'.

De tekst die Eldring opneemt is als volgt:

 

NEEMT HET VOOR LIEF

Gij vergt mij, dat ik zingen zal,
Dat heb ik niet geleerd.
Mijn keel is schor, en ik wat mal;
Maar als gij 't toch begeert,
Welaan dan, luistert naar mijn lied,
Maar zingen is mijn ambacht niet,
En zoo u dit niet aan en staat,
Loopt dan daar 't beter gaat.

 

Een mensch, dat is een aardig dier,

Een wijfje is toch geen wijf.

Een ieder malt op zijn manier.

Is twee en drie geen vijf? —

Een meisje is niet van hout gemaakt,

Elk eet liefst, dat hem 't lekkerst smaakt,

En 't geen ik u verzekeren kan,

Mijn grootvaar was een man.

 

Ik wensch de vrienden altemaal,
Te leven menig jaar.
Mijn beurs is plat en ik wat; kaal,
Twee hoenders maakt een paar.
Een vogel is een pluimgediert,
Een nachtuil veel in 't donker zwiert,
En zoo men in de boeken leest,
Een varken is een beest.

 

Wanneer ik alles wel beschouw,
Een kat heeft maar één staart;
Een raaf is altijd in den rouw,
Ook dan, wanneer hij paart;

Maar 't wonderbaarste van dit all',
Is, 't geen ik u verhalen zal,
Dat, wie is 't, die 't gelooven zou:
Mijn moeder was een vrouw.

 

In 't bed te slapen is geen kunst,
Een haas slaapt in het veld.
Stokslagen krijgen is geen gunst.
Mooi praten geeft geen geld.
Maar dat houdt men toch voor gewis,
Dat ham met mosterd lekker is,
En men gelooft in 't algemeen,
Dat twee meer zijn dan één.

 

Het vroolijk zijn is onze wensch.

Een trekmuts is geen broek.

Een boer lijkt zeer veel naar een mensch.

Struif is geen peperkoek.

Een wind dat is geen onweêrslag,

Al waar' het ook bij zomerdag;

Maar dat is zeker en gewis,

Dat liegen zonde is.

 

Jufvrouwenmondjes kussen fijn.
Een pannekoek is plat.
Pompwater laat ik voor den wijn,
Wie niet meer lust is zat.
Een olifant die is geen mug.
Een kemel draagt meer op zijn rug
Dan zeven vlooien kunnen doen.
Een oorvijg is geen zoen.

 

Wanneer gij snorkers wordt gewaar,
Zoo blaast eens, dat het kraakt,
Het oude spreekwoord zegt ons klaar,
Dat zingen dorstig maakt.
Ik kan niet zingen zonder drank,
De wijn geeft toon en maat en klank,
En houdt toch altijd voor een les:
Elk liedje kost een flesch.