TEKST
Uit:
Hollandsche Gezelschap Liederen, een handschrift van W. Offermans
Datum
van optekening : ca 1870
Transcriptie:
Leonie Robroek
Liefde
op het ijs.
1.
De
wintervorst vierde zijn woede ten toon
En
dempte met schorssen het meer en den stroom.
De
veldvreugde ruimde voor ’t ijsvermaak plaats
En
meertjes en stroomen weerkaatsen de schaats
School
Elsje een boerinnetje poezel en mals
Verloor
in het zwenken de boot* van haar hals
En
Koenraad de fiksche gezel van ’t oord
Ontdekt
het en raapt het er* rijdt er mee voort.
2.
Wat
deert U schoon Elsje dus vraagt hij wel ras
Terwijl
zij al schreijende zoekt op de plas
Mijn
bootje zoo roept zij helaas ben ik kwijt
Ik
heb het verlooren in sneeuwhoop of bijt*
’t
was wis van een vreijer tot meerder verdriet
Neen
’t was van mijn moeder ik kreet anders niet
Kom
wisch uwe traantjes gij vindt het wel weêr
Let
op maar en zoek maar de baan op en neêr
3.
Zij
rijden en glijden en snijden door het ijs
En
ijlen en zeilen het spiegelglad grijs
Hij
snort* haar vooruit met een zwierende zwaai
En
vangt haar weer op met een krassende draai
Zij
zwieren en gieren het baantje ten end
En
wiegen en vliegen in de opene tent
En
klinken en drinken en leggen reis* aan
En
waaijen en zwaaijen op nieuw langs de baan
4.
Het
schaatsje van ’t meisje glipt los van haar been
Zij
valt en zij stuift als een sneeuwvlokje heên
De
knaap ijlt haar na en heft ze op met een til
En
zoent haar waar het zeer doet, de pijn weder stil
Nu
rijden weer beiden schoon Elsje achter hem
Met
handen in handen al vaster van klem
De
koû maakt haar boutjes* en kaakjes wel stijf
Maar
innig toch voelt zij geen koû in ’t lijf.
5.
Zij
pozen en kozen; hij zoent haar een blos.
Terwijl
trad zij willens haar schaatsje weer los
Hij
bind, en herbindt het en aarzelt en teemt
En
vroeg en hij kreeg en hij wenscht nog en neemt
De
landjeugd reed af en het maanlichtje klom
En
Koenraad gaf Elsje haar bootje weêrom
En
gaf haar een ringentje en zoende haar teêr
Maar
hem bleef haar hartje en nooit gaf hij het weêr
*
schrijffout, lees: en
*
bootje = sierraad als middenstuk of schakel in een halsketting, ook
in vorm van broche
*
bijt = in het ijs gehakt gat
*
snort = suist, beweegt met een vaart voort
*
reis = schaatsijzers; in het Limburgs bestaat dit nog als ‘riezer’,
van het Duitse ‘Riese’ is staaf, glijbaan
*
boutjes = dijen
|