Bibliotheek-ex libris van de Fraters
van Tilburg, geplakt over het originele ex libris van de Public
Library in Toronto in Caroline Spurgeon's boek 'Keats's Shakespeare'
(1928)
Stofomslag van H.J. Jackson's
'Marginalia' (2001)
Omslag van Dirk van Hulle's 'De
Kladbewaarders'
Handschrift van Willem Elsschot (van
de cd-rom bij 'De kladbewaarders')
Voor
een artikel over de marginalia in de bibliotheek van Bertolt Brecht
- KLIK HIER |
Catalogi van
antiquarische boeken hebben een eigen taal om de toestand van het
boek te beschrijven. Het is een optimistisch vakjargon. ‘Licht
beduimeld’ betekent dat lezers hun handen niet hebben gewassen of
aan hun vingertoppen likten bij het ombladeren. ‘Gebruikssporen’
wijst op rugfracturen en ezelsoren. Een ‘Eigendomskenmerk’ wil
zeggen dat de vorige eigenaar met een lekkende Bic-balpen zijn naam
en adres voorin heeft genoteerd. Als de lezer naar hartelust
passages onderstreept heeft, uitroeptekens heeft geplaatst, en
opmerkingen heeft neergepend, dan is daar het mooie woord ‘marginalia’
voor bedacht. Een van de mooiste uitdrukkingen is het Engels waarmee
roestvlekken in het papier, het begin van ontbinding, wordt
aangeduid: ‘Slightly foxed but still desirable.’
En inderdaad, voor
sommige lezers en vooral voor boek- en literatuurhistorici zijn
zulke leessporen zelfs zeer begeerlijk, omdat ze verwijzen naar de
plaats van het boek in een persoonlijke leeservaring. Toppunt van
begeerlijkheid zijn de sporen die door auteurs zelf zijn nagelaten
of in andermans werk aangebracht. Exemplaren uit de bibliotheek van
W.F. Hermans werden er beroemd mee onder verzamelaars. Het
Multatulimuseum koestert de boeken die in de marge de nagelkrassen
vertonen waarmee Multatuli belangwekkende passages ‘aanstreepte’.
Soms kraste hij bijna door het papier heen.
Een vroeg voorbeeld
(1928) van de bestudering van marginalia is Caroline Spurgeons Keats’s
Shakespeare. Daarin worden alle onderstrepingen en
kanttekeningen in kaart gebracht die John Keats aanbracht in zijn
exemplaar van Shakespeare’s toneelwerken. Zo wordt het beeld
geconstrueerd van Shakespeare’s invloed op Endymion van
Keats. Ik kocht het boek, eerlijk gezegd, niet om deze
wetenschappelijke inhoud, maar wegens de vele gebruikssporen. Op
alle afbeeldingen staan anti-uitscheurstempels van de Openbare
Bibliotheek van Toronto. Een ander stempel leert dat dit exemplaar
kort na de oorlog naar Nederland is verscheept als geschenk van de
Unesco, in het kader van de wederopbouw van Europese bibliotheken.
Het is een boek met een biografie. Voorin is een ex libris geplakt
dat ik onweerstaanbaar paradoxaal vind: de bibliothecaris van
Toronto stelt een geldboete op elke vorm van onderstreping in het
boek.
Heather J. Jackson is
hoogleraar Engelse letterkunde aan de Universiteit van Toronto. In
2001 verscheen haar boek Marginalia, dat ook door
boekhistorisch Nederland gewaardeerd werd, zozeer zelfs dat zij
vandaag als eerste spreker de toon mag zetten op een symposium van
de Nederlandse Boekhistorische Vereniging in de Koninklijke
Bibliotheek, getiteld: ‘Licht beduimeld, over lees- en
gebruikerssporen in handschriften en boeken en op internet’. De
onderwerpen van de zeven andere lezingen maken duidelijk hoe breed
en vruchtbaar deze benadering van het gelezen, gebruikte, en
misbruikte boek kan zijn. J. P. Gumbert gaat in op handschriften in
handgeschreven boeken toen er nog geen drukpers bestond. Wiel
Kusters zal uitleggen hoe de dichterlijke wereld van Pierre Kemp
samenhangt met Kemps gewoonte om zijn boeken te kaften in kleurrijk
vliegerpapier. Veilinghouder in ruste Bubb Kuyper buigt zich onder
andere over de vraag wat de handelswaarde is van boekbeduimeling en
onderstrepingen.
Op dit symposium spreekt
ook de Antwerpse hoogleraar Dirk van Hulle, en wel over de
bibliotheek van Samuel Beckett, en over de schaarse maar
veelzeggende sporen daarin, bijvoorbeeld de ezelsoren die Beckett
vouwde in zijn exemplaar van Prousts A la recherche du temps
perdu. Tegelijk verschijnt Van Hulle’s boek De
kladbewaarders, de eerste poging in het Nederlandse taalgebied
om een wetenschappelijk verantwoord systeem op te stellen waarmee
marginalia ontsloten en geduid kunnen worden. Bijzonder is vooral
dat Van Hulle zich daarbij hoofdzakelijk richt op handschriften en
typoscripten, teksten die vooraf zijn gegaan aan wat we uiteindelijk
in gedrukte vorm te lezen krijgen. Van Hulle’s werkwijze is erop
gericht deze ‘genese’, de wordingsgeschiedenis van de tekst, te
reconstrueren en in druk zichtbaar te maken. Dat laatste geeft
aanleiding tot wilde typografische taferelen met een wirwar van
onderstrepingen en doorhalingen, verspringende interlinies,
verbeteringen en toevoegingen. Zijn bronnen vindt Van Hulle vaak bij
Franse en Engelse auteurs maar hij laat ons ook meelezen in de ‘kladblaadjes’
van Willem Elsschot, Gerrit Achterberg, Ivo Michiels, en Raymond
Brulez. Het laatste hoofdstuk bevat een reconstructie van Willem
Elsschots ‘Opdracht’ en ‘Achter de schermen’ (beide
voorafgaand aan Tsjip) aan de hand van twaalf beschikbare
bronnen. Op de bijgevoegde cd-rom is die reconstructie van Elsschots
inspanningen nauwkeurig in beeld gebracht met daarbij de originele
afbeeldingen van manuscript, typoscript en gedrukte versies.
In den beginne is het
woord, zeker, maar dat is slechts zelden het laatste woord. Het
wordt doorgestreept, aangevuld, onderstreept, en uitgelegd. Stijlvol
beduimeld. In den beginne is het kladblok. |