|
Ik heb een zeer belangrijk boek gekocht:
Moby Dick. Niet zomaar Moby Dick van Herman Melville,
of een Nederlandse vertaling daarvan, maar Moby Dick zoals
dat begin jaren zestig verscheen bij De Lanteern uit Utrecht, de
uitgever van de Heroica-Bibliotheek, een reeks klassieke
literatuur ‘voor het gehele gezin’.
Schateiland, Ben Hur, 20.000 mijlen
onder zee, Robin Hood, De laatste der Mohikanen, El Cid:
in mijn herinnering hadden we thuis nog een veel langere rij Heroica,
maar ik ben ze allemaal kwijtgeraakt, en al jaren speur ik er
tevergeefs naar. Tot afgelopen zondag.
Op de rug van het boek staan de
getekende portretten van vier hoofdfiguren. Al die fictieve personen
keken je vanaf het tomadorekje aan. Ishmael, de verteller; Queequeg,
de harpoenier die zijn harpoen op een drijvende kurk kan planten; de
fatalistische Kapitein Ahab; en Fedalah, de geheimzinnige ziener.
Strip-achtig is ook de kleurenplaat op het omslag: Ahab met een
harpoen in de hand, Ismhael die aan een van de riemen van de sloep
sleurt. Op de achtergrond: Moby.
De tekst is een populaire verkorting van
de eigenlijke roman, en om de vier pagina's is een bladzijde
gereserveerd voor het stripverhaal: ‘De ouderen lezen het werk in
boekvorm, de jongsten als tekenverhaal.’ Uiteraard is die
getekende versie een nog ingrijpender verkorting, maar ik geloof
niet dat dat erg is als je niet beter weet of als je jong bent. Een
roman valt ook nooit tegen als je eerst de film ziet.
De echte Moby Dick heb ik pas
veel later gelezen. Het is, zeker na 142 jaar, een uiterst literair
boek, hier en daar zelfs ontmoedigend progressief literair. Maar zou
ik als tien- of elfjarige deze zin begrepen hebben? ‘Gij grote,
democratische God!, die aan de veroordeelde Bunyan de bleke parel
der poëzie niet onthouden hebt; Gij die met dubbel geslagen bladen
van het fijnste goud de gestompte en verarmde arm van de oude
Cervantes hebt bekleed.’ Wie God was, wist ik toen nog, maar
Bunyan zat terecht niet in de Heroica-reeks, en dat Cervantes een
gemutileerde arm had, heb ik pas heel veel later gelezen.
De plaatjes zijn een déjà vu van de
eerste orde. Queequeg die met zijn harpoen zijn getattoeëerde
gezicht scheert. Queequeg die zich in de bek van een gevangen walvis
laat zakken om zijn maat te redden. De dode Fedalah op de walvis.
Het moment waarop Ahab gewurgd wordt door de kabel van de harpoen in
Moby. Ishmael die zich redt op een drijvende doodskist.
Nu ik het boek weer gelezen heb, zie ik
ook veel fouten. In de strip staat bijvoorbeeld dat kapitein Ahab
een houten been heeft. Dat kunstbeen is, zegt Melville, gemaakt uit
het kaakbot van een walvis. Op zulke dingen kon je, in de jaren voor
de Mammoetwet, nog een onvoldoende krijgen voor je eindexamen, maar
of dat voor een lezer van de lagere school verschil uitmaakt wat
betreft de beleving? Ik vond toen, en eigenlijk nu nog wel, dat een
been missen al dramatisch genoeg is. Als dat dan ook nog door een
walvis is afgebeten, lijkt me de prothese, hoe mooi ook, van
beduidend minder belang; meer iets voor de rijpere lezer.
Dat geldt niet, denk ik, voor een van
mijn favoriete hoofdstukken, ‘Cetologie’ (Walviskunde, hoofdstuk
32). Daarin geeft Melville een eigen zoölogische indeling van de
walvis. Voor Melville zijn de bultruggen, Groenlanders, en de noord-
en zuidkapers geclassificeerd als boekformaten. De grootste zijn de
Folio's, gevolgd door Octavo's en Duodecimo's. Deze drie ‘boeken’
zijn onderverdeeld in hoofdstukken, en ieder hoofdstuk heeft de naam
van een toen bekende walvissoort. Dit hoofdstuk staat niet in de
Heroica-reeks, en dat is jammer. Want na het lezen van een mooi boek
wil je als jongeling altijd worden wat dat boek als essentie heeft:
ridder van de droevige figuur, laatste der Mohikanen, en in dit
geval dus Ishmael, de enige overlevende van de Pequod. Had dit
boekenhoofdstuk er wel ingestaan dan zou ik het toen misschien al
geweten hebben. Dat ik op boeken wilde jagen. Misschien niet als
Ahab ten koste van een been, maar dan toch als Ishmael, overlevend
op een drijvende doodskist.
|