Chats de bibliothèque is een heel aardig boek
waarin de relatie tussen katten en (voornamelijk Franse)
schrijvers uiteengezet wordt. Hugo, Baudelaire, Gautier, Mallarmé,
Mérimée, Colette, en in vroeger eeuwen Mazarin, Moncrif, en
Joachim du Bellay waren fervente kattenliefhebbers, die graag over
hun `raminogrobissen', hun `dikke, spinnende katten', schreven. De
rode draad die door dit chronologische verhaal loopt, zou je een
mentaliteitsgeschiedenis kunnen noemen, waarin de kat haar entree
maakt als muizenvanger in de bibliotheken, en zich opwerkt tot het
dier waaraan de schrijvers voor een belangrijk deel hun inspiratie
ontlenen, of ten minste een vorm van gemoedsrust die de inspiratie
bevordert.
De illustraties (je hoort het de uitgever zeggen),
moeten dit boek dragen, en ze zijn inderdaad heel mooi: oude
manuscripten met poezen en muizen in de randilluminaties,
gravures, reproducties van schetsen, portretten, boekbanden met
goudgestempelde katten, exlibrissen. Ook de geciteerde poëzie
spint prettig, vooral de funeraire poëzie ter ere van de
overleden huisvrienden. Alleen de verbindende teksten zijn wat
oppervlakkig.
Het is bijvoorbeeld jammer dat bij de drie regels
over de katten van de British Library niet even enige aandacht
besteed is aan Black Jack en Mike. Black Jack was een zwarte kater
die rond 1908 bij de bibliotheek kwam aanlopen en niet meer weg
wilde gaan. Hij was populair bij de bezoekers van de
krantenleeszaal waar hij meestal op enige leggers lag te ronken.
Tragischerwijze werd Jack echter een weekeinde ingesloten, en hij
heeft toen, ongetwijfeld uit verveling, zijn nagels gescherpt aan
een aantal boekbanden. Voordat hij zijn gerechte straf zou
ondergaan, ontsnapte Jack, en men waande hem dood tot hij in 1909
weer opdook op de afdeling Egyptische kattenmummies. De
conservator zag hem de trap opkomen met in zijn bek een jonkie.
Dat was Mike, en toen Mike oud genoeg was om te kunnen gaan
werken, werd hij toegevoegd aan de portier van de bibliotheek.
Mike is twintig jaar hulpportier gebleven, en bij zijn dood werd
hij in alle kranten herdacht.
Pangur Bán wordt door Sacquin wel even genoemd,
maar hier mist de schrijfster toch een mooie kans. Pangur Bán is
namelijk de oudst bekende Europese huiskat, en wel doordat een
onbekende Ierse monnik in de negende eeuw over hem een gedicht
schreef.
De geleerde Ier observeerde Pangur, en oordeelde
dat hun levens niet zo ver uiteenliepen. Pangur jaagt op muizen,
de geleerde jaagt op woorden. Beiden houden van hun werk, en zijn
er goed in. Met oneindig geduld wacht Pangur op zijn prooi, zoals
de geleerde studeert. Dan voegt de dichter man en muis samen, en
komt hij tot de essentie: studeer veel, dan komt de muis uit de
muur.
Daarmee is de oudst beschreven huiskat van de
Europese literatuur niet alleen muizenvanger maar ook reeds een
bron van inspiratie. Sacquin had moeten vaststellen dat de
vergelijking daarna nooit overtroffen is en dat de waarheid ervan
nog steeds geldt: wijsheid en literatuur, zijn als de muizen uit
de muur.