|
Naporra’s
omweg, geschreven door
Roelof van Gelder, is een boek dat er eigenlijk helemaal niet had
kunnen zijn. Het is namelijk gebaseerd op een handschrift, en wel
dat van Georg Naporra (1731-1793), een Oost-Pruis die tussen 1752
en 1757 iets langer dan vier jaar als matroos in dienst was van de
Verenigde Oost-Indische Compagnie. Zulke handschriften hebben de
kwalijke neiging om in de loop der jaren spoorloos te verdwijnen,
en om te beginnen had Naporra tijdens zijn dienstverband al
helemaal geen aantekeningen van zijn reizen mogen maken. De VOC
verbood dat om te voorkomen dat concurrentiegevoelige informatie
openbaar zou worden. Dat hij het toch deed -- ‘in het geheim’
zegt hij zelf -- tekent hem. Niet als een idealist die een zware
en vooral kostbare straf riskeerde in het belang van een nog te
schrijven boek, maar als een buitenbeentje op de VOC-vloot.
Terwijl zijn maten hun slechte reputatie eer aandeden in de
havenplaatsen, bleef Naporra aan boord en vond hij tijd en
gelegenheid om aan zijn notities te werken. |
Batavia werd door
Naporra bijvoorbeeld wel bezocht, en hij maakte van dat bezoek ook
nauwkeurige aantekeningen, maar Van Gelder concludeert dat Naporra
toch bijna altijd aan boord bleef, en dat dit hem gevrijwaard
heeft van de besmettelijke ziekten die Batavia tot een hoge
risicofactor maakten. Naporra was zich daarvan niet bewust, maar
het heeft zijn overlevingskans aanzienlijk verhoogd. Van Gelder
rekent uit dat nog geen dertig procent van de 365 opvarenden die
op De Drie Papegaaien aan de vaart op Oost-Indië begonnen,
Europa heeft teruggezien.
Naporra
overleefde de VOC, en hij heeft zijn aantekeningen uitgewerkt tot
een autobiografie, waarin de nadruk ligt op de mensonterende
ervaringen die hij als matroos had opgedaan. Niet om een boek te
publiceren, zoals wel meer zeevaarders dat in die tijd deden, maar
om zijn levensloop vast te leggen voor familieleden, vrienden, en
een eventueel nageslacht. Weinig van zulke ongepubliceerde
manuscripten ontsnappen aan de vergetelheid. Het beste bewijs
daarvan is dat Naporra nog een tweede deel schreef, en wel over
zijn leven na de VOC. Want terwijl de gemiddelde
Oost-Indiëvaarder het verdiende geld binnen de kortste keren aan
Venus en Bacchus offerde, om vervolgens opnieuw aan te monsteren,
was Naporra’s walging blijkbaar zo heftig dat hij besloot terug
te keren naar het land en de maatschappij die hij uit onvrede met
zijn maatschappelijke positie verlaten had. Hij vestigde zich in
Dantzig, en werd daar een behoorlijk succesvol koopman. Zijn
handschrift over dat tweede, zijn nieuwe leven, is verloren
gegaan, en logischerwijs had ook het eerste deel na een generatie
of vier moeten verdwijnen bij gebrek aan lezers of
geïnteresseerden. Het begon echter aan een eigen reis, en kwam
rond 1920 vanuit Dantzig in Rotterdam aan. De details van de
bewaring en de omzwervingen zijn niet bekend. In de bibliotheek
van het Maritiem Museum heeft het manuscript misschien wel enige
lezers gekend, maar het heeft daar nog bijna zeventig jaar op een
schrijver moeten wachten die de meer dan twee eeuwen van
uitzondering en toeval wilde honoreren met een nieuw boek. Een
tweede leven, nu ook voor het manuscript.
Roelof
van Gelder heeft er een verbluffend goed gedocumenteerd boek van
gemaakt over Naporra en over diens tijd en omstandigheden. ‘Een
biografie in context’, noemt hij het zelf, waarbij we ‘context’
zeer ruim mogen nemen. Of liever: zeer genereus, want Naporra’s
omweg is een boek waarbij de lezer zich vrijwel voortdurend
realiseert dat de schrijver zich elke moeite heeft getroost om een
totaalbeeld te scheppen. Van Gelder moet vele omwegen gemaakt
hebben. Langs archieven en bibliotheken in binnen- en buitenland,
en langs de plaatsen in Europa waar het leven van Naporra zich
heeft afgespeeld. Het boek bevat naast veel historische
afbeeldingen ook Van Gelders foto’s van de weinige zaken die
het, net als het handschrift, gered hebben, zoals het
preekgestoelte ‘waar Georg zijn jeugd lang tegen op heeft
gekeken’ in de kerk van Engelstein, en de school die hij in
dezelfde plaats bezocht heeft.
Het
leven en de wereld van Naporra zijn Van Gelders onderwerp, en dus
niet de tekst zelf. Het boek bevat zelfs opvallend weinig
letterlijke weergaven of vertalingen van die tekst. De feiten en
de gevoelens die Naporra heeft beschreven, vormen het uitgangspunt
voor een minutieuze reconstructie van de ‘context’. Hij
schreef zijn levensverhaal immers in de veronderstelling van de
nodige voorkennis in de beoogde intieme lezerskring. Meer dan twee
eeuwen later dient het decor gereconstrueerd te worden, van
Engelstein tot Amsterdam, van de rede van Texel tot die van
Batavia, en vragen begrippen als godsdienstigheid, eerbaarheid, de
klassen- en standenmaatschappij, en het Pruisisch militarisme
dringend om verheldering. Van Gelder presenteert daarbij details
die de lezer misschien niet eens zou missen als hij ze achterwege
had gelaten. Hoe groot mocht de scheepskist van een matroos zijn,
omgerekend van Rijnlandse voeten naar centimeters? Wat was de
prijs van het graan in Koningsbergen? Hoe vang je haaien vanaf een
VOC-schip? En hoe ving het Amsterdamsche hoerdom de VOC-matroos? Naporra’s
omweg wemelt van zulke details die het levens- en tijdsbeeld
voortdurend haarfijn scherpstellen; het is geschreven met een zeer
gulle hand.
Het
tweede element, de biografie, is misschien niet belangrijker maar
toch van een orde die zich moeilijker laat herstellen. Naporra was
een heel gewone man, zoon van een vrije boer, op zoek naar kansen
om het leven te leiden dat bij hem paste. Hij is in veel opzichten
ook exemplarisch te noemen voor zijn tijd- en lotgenoten. Tegelijk
is hij uitzonderlijk, en in het milieu van de Oost-Indiëvaart
zelfs buitengewoon. Net iets slimmer, veel meer een gevoelsmens
dan zijn maten aan boord, en vooral behept met een grote aandrang
tot onafhankelijkheid. Hij was niet bijzonder godsdienstig, al
lijkt dat op zee wel enigszins veranderd te zijn, maar als kind
uit een protestants milieu hechtte hij zeer aan ‘eerbaarheid’,
een begrip dat Van Gelder als een rode draad door de tekening van
Naporra’s karakter laat lopen.
Naporra
wist het zelf het best: hij had zijn hele eerste leven de
verkeerde keuzes gemaakt. Met als kardinale fout zijn
aanmonstering als VOC-matroos. Na een paar dagen op het schip De
Drie Papegaaien beseft hij het al: je kunt nog beter een
grafdelver in Pruisen zijn dan dienaar van de Compagnie. Zijn
handschrift is in veel opzichten een kroniek van wanhoop en
walging. Hij werd nooit zeeziek, maar hij was van Texel tot
Batavia en terug vooral misselijk van zijn eigen domheid. Meer dan
eens verlangt hij naar een snelle, maar eerbare dood. Daarom lijkt
het erop dat hij zijn aantekeningen ook gemaakt heeft om die
wanhoop nooit meer te kunnen vergeten. Het gebrek aan ‘eerbaarheid’
en de overvloed aan gewelddadigheid en intimidatie aan boord;
onderweg het verlies van zijn vrienden door sterfte en
overplaatsing; de harteloosheid van de predikant; de incompetentie
van de stuurlui (die op West-Java koersen en zonder blikken of
blozen in Oost-Java aankomen); het geweld van de zee. En wat hem
óók tekent: zijn gevoeligheid voor de kwaliteit van de
maaltijden. In Batavia krijgen ze ‘vers rundvlees’. Het oogt
volgens Naporra ‘als een kreng in een grafkuil’.
De
paradox is dan, in 1757, dat hij in dienst van de Compagnie (Van
Gelder rekent het tot op de stuiver uit) twee tot drie
jaarsalarissen gespaard heeft. Vier jaar en een maand wanhoop
vormen dan het beginkapitaal voor een tweede, een beter leven. Wat
hij het meest vervloekt heeft, blijkt de opstap naar de beslissing
die zijn leven definitief zal veranderen. Hij gaat niet terug naar
het Oost-Indisch Huis, maar naar Dantzig, waar het geld dat hij
met zijn wanhoop en zijn walging verdiend heeft hem in staat stelt
handelaar te worden. Onafhankelijk en eerbaar. Met die beslissing
bewijst hij dat hij, de schrijver, ook zijn beste lezer was. Op
Van Gelder na.
Roelof
van Gelder: Naporra’s omweg – het leven van een
VOC-matroos (1731-1793).
Atlas;
525 pagina’s; EURO 34,90
ISBN
90 450 1111 5
|