Theo
Meder en Cor Hendriks: Vertelcultuur in Nederland -
Volksverhalen uit de collectie Boekenoogen (ca. 1900)
Aksant
830
pagina’s
ISBN
90 5260 182 8
Op
28 maart 1892 verschijnt in het Nieuws van den Dag
een oproep waarin G.J. Boekenoogen de lezers verzoekt hem
te helpen met het verzamelen van volksvertellingen. Zelf
heeft hij al een grote collectie aangelegd ‘uit mijne
geboortestreek, de Zaanlanden’, en de tijd is gekomen de
grenzen te verleggen ‘opdat over eenigen tijd een bijna
volledige verzameling van Noord-Hollandsche kinderrijmen
het licht kan zien.’ In de oproep legt Boekenoogen de
nadruk op (kinder)rijmpjes in al hun variaties (scheld-,
aftel-, nazeg-, leugenrijmen), maar hij is beslist niet
eenkennig. Ook dierverzen, sintermaartensverzen, ‘liederen
bij den rommelpot’, bezweringen, en weerspreuken zal hij
graag ontvangen. ‘En eindelijk: wie deelt mij sprookjes
en spookhistories mede?’ Kortom: als het mondeling werd
overgeleverd, wilde Boekenoogen het vastleggen, want ‘over
25 jaar is wellicht veel verloren van wat nu nog bekend
is.’
Gerrit
Jacob Boekenoogen was toen 23 jaar oud en nog niet
afgestudeerd. Hij woonde bij zijn ouders, en stond bij
zijn broers en zusters bekend als ‘professor
Schrijfgraag’. Als kind had hij al woorden verzameld die
hij niet kende, en die aandrift tot het verzamelen en
ordenen van taal is zijn leven blijven beheersen. In 1896
promoveert hij in Leiden met De Zaansche Volkstaal,
en in datzelfde jaar treedt hij toe tot de redactie van
het Woordenboek der Nederlandsche Taal waar hij
zich tot aan zijn dood (1930) zal bezighouden met de delen
11 en 12, waarvoor hij 4500 kolommen druks zal schrijven.
Hij deed dat overigens niet met dezelfde passie als die
welke hij aan de dag legde voor de vertelcultuur. Zijn
afnemende inzet leidde in 1929 bij een redactielid tot de
verzuchting of het nu eindelijk niet eens tijd werd om
Boekenoogen langs de psychiater te sturen. Theo Meder en
Cor Hendriks typeren hem in hun inleiding bij Vertelcultuur
in Nederland als ‘een introverte, gereserveerde,
vrijgezelle wetenschapper met een sobere levensstijl’.
In zijn woning lag het papier hoog opgestapeld. Soms ging
hij zich te buiten aan een reis: naar Friesland.
De
oproep werd in de loop der jaren in tientallen kranten,
verspreid over het hele land, herhaald, en was succesvol.
Het grootste deel van Boekenoogens verzameling wordt
beheerd door het Meertens Instituut: 9.000 kinderrijmen en
-liedjes, 1.000 volksverhalen, en de correspondentie
hierover. Van ‘Hik, spik, sprouw, ik geef de hik aan jou’,
tot vrouwtje Piggelmee, de wolf en de zeven geitjes, en
oervormen van Belle en het beest. Het werd een mooie
verzameling met bijzondere hoogtepunten, zoals de stem van
een Groningse Ali Baba, te horen in een regionale variant
op ‘Sesam, open u!’: ‘Halleluja, vlaig oop’n!’
Of het ‘stapelvers’ van het varken dat niet wil lopen,
de stok die het varken niet wil slaan, het vuur dat de
stok niet wil branden, het water dat het vuur niet wil
blussen… Boekenoogen kreeg er drieëntwintig versies van
toegestuurd, en nieuwe varianten worden ook tegenwoordig
nog verteld.
Met
Vertelcultuur in Nederland is opnieuw een
substantieel deel van Boekenoogens nalatenschap ontsloten.
Het belangrijkste onderdeel van de verzameling, de
vertellingen die door de huisarts Cornelis Bakker aan
Boekenoogen ter beschikking werden gesteld, werd al eerder
door Meder uitgegeven in Vertelcultuur in Waterland
(2001). Samen vormen de twee boeken een enorm corpus van
vertellingen uit de volksmond. De afzondering van Bakkers
bijdragen wordt niet alleen gerechtvaardigd door het
volume van diens verzameling, er is ook een groot contrast
tussen de twee verzamelaars. Huisarts Bakker zat in
Waterland bij nacht en ontij in roeiboten, op de
waterwegen naar patiënten. Hij liet de roeiers vertellen
over spoken, en als de kraamvrouw enig respijt nodig had,
wilde de zenuwachtige kraamheer nog wel eens een sprookje
vertellen; of een goeie mop bij een stevige borrel tappen.
Aan Boekenoogen was zulk veldwerk nauwelijks besteed.
Bakker had vertellers, Boekenoogen had correspondenten.
Uiteindelijk ging Bakker zich storen aan Boekenoogens
nalatigheid, en aan het gebrek aan credits als
Boekenoogen over Bakkers Waterlandse verhalen publiceerde
in het tijdschrift Volkskunde. Misschien hadden ze
samen zoiets kunnen worden als de Nederlandse gebroeders
Grimm, ware het niet dat Boekenoogen die rol voor zichzelf
in gedachten had. Vertelcultuur in Nederland bevat
naast de inzendingen van de correspondenten ook de door
Boekenoogen gestileerde, lees herschreven, versies
(precies zoals de Grimms dat hadden gedaan), zoals hij die
in Volkskunde gepubliceerd heeft. De introverte en
gereserveerde professor Schrijfgraag, was een Grimm in het
diepst van zijn gedachten, maar zijn veelvuldig in kranten
en tijdschriften aangekondigde ‘grote werken’, het
kinderrijmenboek en de Nederlandse variant op de ‘Sprookjes’
van Grimm, zijn nooit verschenen.
Ook
een mevrouw Schrijfgraag is er nooit gekomen. Op zichzelf
is dat niet zo bijzonder, ware het niet dat het Meertens
Instituut ook de meer dan 4.000 prenten beheert, die de
vrijgezel Boekenoogen verzameld heeft. Kinderprenten. Ze
zijn gearchiveerd volgens de indeling die hij er zelf in
zijn prentenkabinet aan gegeven heeft. Van doop, wieg,
luiers omdoen, zogen, leren lopen, via kinderarbeid tot de
dood. In Vertelcultuur in Nederland is daarvan
slechts een glimp te zien. Het lijkt me dat er een
prachtig boek van te maken is, van dit, Boekenoogens,
papieren nageslacht. |