Eigenlijk
was ik een week te vroeg. De ‘Ode aan de doden’ is pas overmorgen,
en ik stond afgelopen zondag al op de begraafplaats aan de Gilzerbaan in
Tilburg, ruim voordat de Boekenweek officieel van start was gedanst met
het boekenbal. Maar het was een onverwacht mooie middag geworden, en
doelloos fietsend langs de buitenkant van de stad leek de zon me mooi
genoeg om eens een kijkje te gaan nemen bij het graf van Frans. Het
thema van de boekenweek is ‘Styx, leven en dood in de letteren’, en
die Styx is natuurlijk de rivier uit de klassieke mythologie die het
land van de levenden scheidt van het dodenrijk. Toen Frans vorig jaar in
het begin van augustus begraven werd, regende het pijpenstelen, en het
halfronde oprijlaantje van de begraafplaats had toen inderdaad wel iets
weg van een modderige Styx. Ik wilde hem nu wel eens in de zon zien
rusten.
De
‘Ode aan de doden’ die ik hierboven noemde, houdt in dat op veel
plaatsen in Nederland dode schrijvers aan hun graf herdacht worden door
levende lezers. Op de website van de Boekenweek zie ik dat ze in Stein
Piet Schreurs gaan herdenken, de priester-schrijver die bekend is
gebleven door de verfilming van een van zijn boeken onder de titel ‘Dagboek
van een herdershond’; in Utrecht herdenken ze Nicolaas Beets.
Daartussen had Tilburg moeten staan, maar blijkbaar is er in onze stad
geen Ode georganiseerd. En misschien is dat zo ook beter, want zo’n
Ode heeft kennelijk toch iets van Allerheiligen: alleen voor
uitverkorenen. Allerzielen spreekt me meer aan: de vreselijke en
tegelijk geruststellende gedachte dat we allemaal ooit over de Styx
worden gevaren.
Maar
op de begraafplaats ontkwam ik toch niet helemaal aan het idee dat ik,
weliswaar een week te vroeg en helemaal alleen, een beetje aan een Ode
bezig was. Frans is in zijn niet al te lange leven van alles geweest,
ook schrijver, onder andere van een rubriek in deze krant. En omdat ik
niet precies weet waar zijn graf zich bevindt, wandel ik langs vele
graven, en lees ik tientallen namen en spreuken. De begraafplaats wordt
een boek, en alle pagina’s liggen uit de band. Op sommige grafstenen
zie ik boeken met spreuken afgebeeld, en dat brengt het idee nog
dichterbij dat het vlees hier woord ligt te worden. We keren weder tot
letters en schrijven allemaal ons eigen boek: het boek van ons leven. Op
de jongste dag zullen we het op de borst dragen en zal het nog eenmaal
gelezen worden.
Maar
ondertussen kan ik Frans niet vinden, en dat is maar goed ook, want
anders had ik waarschijnlijk het graf van Wil niet gezien. Wil is
misschien wel de grootste lezer die ik ooit gekend heb. Op zijn zerk zie
ik zijn zwierige handtekening afgebeeld, die hij ook altijd in en zelfs
op zijn boeken zette. Boven op de zerk is een klein beeldje geplaatst
van een engeltje dat in een boek zit te lezen. Zo spant alles samen tot
een miniatuurboekenweekje, een boekenzondagmiddag onder vrienden.
En
ook het graf van een onbekende zou ik niet gezien hebben. Geen zerk,
geen deksel, alleen een heel kleine steen. Hij die hier rust hield het
blijkbaar graag kort. Heel kort. Er staan slechts drie woorden op het
steentje: ‘Hier ligt ie’.
Ik
heb het graf van Frans daarna toch nog gevonden. Als ik al weg wil gaan,
zie ik iets ongebruikelijks: bij de poort hangt onder glas een lijst van
allen die op deze begraafplaats rusten. Netjes op alfabet, met een
verwijzing naar perk en nummer. Ik weet dan zeker dat ik in een boek ben
geweest, en dat dit de inhoudsopgave is.