Aan
de fabrieksschoorsteen bij de ingang van het Textielmuseum in de
Goirkestraat hangt een enorm doek met het affiche van de tentoonstelling
‘Lessen voor het oog -- de fotografie van Martien Coppens’. De
afbeelding is goed gekozen: een boogschutter heeft een fractie van een
seconde eerder zijn pijl losgelaten, die nu onderweg is naar een doel
buiten het beeld, ergens ver voorbij de top van de schoorsteen.
Onwillekeurig kijk ik met de schutter mee omhoog. In de lucht, vooral in
zuidelijke richting, hangen zware wolken. Die mogen wel uitkijken.
De
heer bij de kassa zegt dat ik op de tweede verdieping moet zijn. Ik neem
de trap. Kan ik tegelijk de enorme stoommachine nog eens zien. Een man
zit geconcentreerd aan een houten weefgetouw. Een andere keer moet ik
die zalen maar weer eens bekijken, maar nu moet ik op les. Mijn huiswerk
heb ik goed gedaan. Het boek van de tentoonstelling – ook hier weer
die boogschutter op het omslag – kocht ik vorige week, en enige tijd
geleden ‘Brabantse mensen – Een dorp in Brabant’ met foto’s van
Coppens en Tinus Swinkels. Vooral dat laatste boek heeft een hoog
tuinpad-van-mijn-vader-gehalte. De klompenmaker, de huisslager,
besneeuwde boerderijen, boskanten en waterlopen. Op pagina 135 dan wel
geen kerk, maar toch een ‘kar met paard’. Het Brabant van voor de
ontginning, de ruilverkaveling, de bio-industrie, en de asfaltering.
Op
de tweede verdieping is het stil en schemerig. De ramen zijn
afgeschermd, en door de uitgekiende belichting heeft de ruimte een
beetje de ‘kleur’ gekregen van Coppens’ zwartwitfoto’s. Een
suppoost zit op een stoeltje, probeert zijn ogen bij de les te houden,
maar lijkt soms toch even te verliezen van de stilte in deze donkere
kamer. De bezoekers bewegen zich stilletjes door de ruimte langs de foto’s
met plattebuiskachels, korenmaaiers, en de kaarskensprocessie van
Scherpenheuvel. En natuurlijk de verweerde koppen waar Coppens zo door
gefascineerd was. Geborstelde wenkbrauwen, stoppelige kinnen, tandeloze
monden, en dat alles met elkaar verbonden door een ingenieus weefpatroon
van groeven. Een leven wijs en simpel – om met Vondel te spreken –
en een geweten zonder rimpel. De rust wordt heel even onderbroken door
twee stemmen uit de portofoon van de suppoost. Luid klinkt het: ‘Moete
gij Rosemarie nog gehad hebben?’
Het
Brabantse deel van Coppens’ werk heeft zijn eigen schoonheid, maar is
door de verstreken tijd ook begunstigd met de kracht van de nostalgie.
In het Textielmuseum en in de genoemde boeken keek ik naar Brabant en de
Brabander. Met het ene oog zag ik de actualiteit die door Coppens werd
belicht en gesluiterd. Met het andere zag ik Brabant en Brabanders van
voor de welvaart, de gezondheidszorg, en het kunstgebit. Ik vind het
geen moeilijke keuze, maar een soms moeilijk te verteren samenloop van
poëzie en werkelijkheid. Alsof je op zoek gaat naar de schoonheid van
de verloren tijd, en de bijbehorende narigheid gratis en voor niks
cadeau krijgt.
Voorbij
het eind van de tentoonstellingsruimte zijn de ramen niet afgeschut. Het
is er licht en rommelig. De les is blijkbaar afgelopen. Door de ramen
links kijk ik naar het noorden van Tilburg. Boven het dak van de
Tilburgse dans- en muziekschool zie ik de torenspits van de Goirkese
kerk uitsteken met zijn uurwerk. Wolken razen voorbij. Door het raam aan
de rechterkant kijk ik even later naar het zuiden. In de verte zie ik de
aanbouw van de woontoren van West Point oprijzen. Maar het regent er
niet.