‘Meer
dan anderen valt dit Bossche volk op door twee slechte
eigenschappen, te weten: hun ongastvrijheid en hun bijtende,
scherpe taal.’ Aldus de zestiende-eeuwse kroniekschrijver Willem
Molius over het gewone volk van ’s-Hertogenbosch, de stad
waarvan hij circa 1555 de geschiedenis op schrift stelde. Het
toppunt van Bossche gastvrijheid is volgens Molius een Bosschenaar
die de voordeur opent en na enig treuzelen zegt: ‘Willen jullie voor
deze keer wat drinken?’ Over de notabelen is Molius beter te
spreken, in het bijzonder waar het de zorg voor armlastigen
betreft. De vrijgevigheid in den Bosch is op zeker moment zo
bekend dat het stadsbestuur alle bedelaars, die van heinde en
verre naar de stad zijn gekomen, moet wegsturen.
De
Kroniek van Molius is vooral op dit alledaagse niveau van
de geschiedenis nog steeds aangename lectuur. De uitvinding van
een hijswerktuig in de haven; de tragische dood van Aleid van
Poelgeest, de bijzit van hertog Albrecht; een komeet die angst
inboezemt; diefstal in de Sint-Jan; de belasting op het bier.
Uiteraard paraderen er door de kroniek ook tientallen vorsten,
kerkprelaten en hoogmogenden – Den Bosch was na Brussel, Leuven,
en Antwerpen de vierde stad van het toenmalige Brabant – maar
ook in die verhalen koestert Molius de kleine geschiedenis en de
anekdotiek. Als hertogin Maria in 1477 haar blijde inkomst houdt,
beperkt de schrijver zich vrijwel geheel tot het verslag van ‘iets
vreselijks’: tijdens de huldiging zakt het podium in. De
notabelen ‘trekken wit weg’, maar Maria blijft gelukkig
ongedeerd en doet niet ‘onverbiddelijk of moeilijk’.
De
geschiedenis wordt gemaakt door het gesprek van de dag, en de
geschiedschrijver voegt zich daar als vanzelfsprekend naar.
Overstromingen, strenge winters, pestilente ziekten, en
hongersnood vormden misschien wel een belangrijker en concreter
deel van het collectieve geheugen dan de voortdurend wisselende
politieke machtsverhoudingen, bestuurlijke beslommeringen, en
religieuze nieuwlichterij. En hoewel Molius zich streng wenst te
beperken tot de geschiedenis van zijn geboortestad, waar hij
priester was, ontkomt hij natuurlijk niet aan een breder
perspectief: het grotere Brabant en de onafzienbare reeks van
conflicten met Holland (Dordrecht) en vooral Gelre. Want de wereld
was kleiner maar niet anders, ook al werd er in de winter in
principe geen oorlog gevoerd noch geplunderd. Geweld is een
dagelijkse realiteit, en vooral voor de Geldersen heeft Molius
ondanks alles respect wegens hun ‘gelijke moed’.
De
oorspronkelijke ‘Kroniek van Molius’ is nooit gedrukt, en het
handschrift is verloren gegaan. Een eerste (aangevuld) afschrift
bestaat ook niet meer. Wat de bezorgers nu als Kroniek van
Molius publiceren, is een uiterst gedegen bundeling en
vergelijking van een aantal handschriften dat ‘familie van
Molius’ is. Met links de Latijnse tekst, rechts de vertaling, en
de duizenden noten aan de voet van de pagina’s, hangt de uitgave
op het eerste gezicht wat te treuzelen in de deuropening. Wie toch
binnentreedt, treft er een gastheer die de bekers graag en gretig
vol geschiedenis schenkt.
Kroniek
van Molius
J.
Hoekx e.a.
Adr.
Heinen uitgevers
Den
Bosch 2004
34,50
euro
Isbn
90 707 0675 X
|