Coverillustratie
van besproken boek |
Moderne
biografieën van Nederlandse schrijvers worden
vrijwel altijd afgesloten met een register, maar het
merkwaardige is dat het leven en het werk van de
beschreven personen vrijwel nooit in dat register in
kaart worden gebracht. Neem de registers van de
levensbeschrijvingen van De Man, Van Deyssel,
Bordewijk, Slauerhoff, of Coolen; hun ouders,
heerooms en peettantes, achterneven en -nichten,
vrienden, schuldeisers, en minnaressen: we worden
keurig naar hun pagina’s verwezen, maar de
schrijver zelf wordt afgedaan met dat handige
Latijnse woord passim, ofwel ‘door het hele
boek heen’. Niet alleen hadden wij, lezers, daar
al zo’n vermoeden van toen wij het levensverhaal
kochten, maar ons geheugen is er ook volstrekt niet
mee geholpen. Er zijn uitzonderingen. Michel van der
Plas bijvoorbeeld, in zijn boeken over Guido Gezelle
en J.A. Alberdingk Thijm. Onder de trefwoorden ‘Gezelle,
Guido’ en ‘Alberdingk Thijm, Jozef A.’ volgt
Van der Plas de gehele biografie aan de |
hand
van wat nog het meest lijkt op een beknopte inhoudsopgave
van de respectieve hoofdstukken. Het is een handreiking aan
het geheugen van de lezer, zeker, maar geen perfecte. Wie
nog eens wil nalezen waarom Thijm ongaarne een brief
dichtplakte door met zijn tong de plakrand van de envelop te
bevochtigen, zal door zo’n register niet geholpen worden.
Daarom
doen ze dat in Engeland, en in de Engelstalige wereld,
anders. Het register, dat dan de ‘index’ wordt genoemd,
heeft zich daar vanaf de achttiende eeuw ontwikkeld tot een
specialisme. Het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten,
Australië, en sinds kort ook Hong Kong, hebben hun eigen Society
of Indexers. De Engelsen reiken jaarlijks de Wheatley
Medal uit voor de beste index, de Amerikanen de H.W.
Wilson Award. De verenigingen hebben websites, een
tijdschrift, cursussen, en handleidingen (al dan niet met
een register). Ze kunnen bovendien bogen op een rijke
traditie van superindexen, zoals de registers op klassieke
werken als de dagboeken van Samuel Pepys (de elfdelige
uitgave), Frasers The Golden Bough, en Burtons Anatomy
of Melancholy. Goed voorbeeld heeft altijd goed doen
volgen.
In
Engelse biografieën is de onderhavige auteur dus nooit passim.
Charles Dickens’ geregisterde leven beslaat bijvoorbeeld
meer dan vijf pagina’s in diens biografie door Norman en
Jeanne MacKenzie. Eerst is er zijn levensloop aan de hand
van trefwoorden , daarna volgen onderafdelingen: Familie,
Vriendschappen, Woonplaatsen, Ideeën, Uitgevoerde
toneelstukken, Reizen, Romans, Kerstverhalen, Overige
werken, Pamfletten, Recensies. Onder ‘Ideeën’ vinden we
bijvoorbeeld: geld, ouderliefde, en oorlog. Wat Dickens van
gevallen vrouwen vond? Zie pagina 185.
Hazel
K. Bell is indexer van beroep. Als redactrice van het
tijdschrift The Indexer (verschijnt sinds 1958) en
als vakvrouw, heeft ze een verzameling bijzondere indexen
aangelegd en gebundeld. Volmaaktheid en falen wisselen
elkaar daarin af: Indexers and Indexes in Fact &
Fiction is een voorbeeldboek, maar ook een vrolijk
tekstboek van het onvolmaakte register. Anders gezegd:
indexen zijn altijd de neerslag van het geheugen van de
eerste lezer: die maakt het register. Vaak is dat de auteur
zelf; en die is zelden de beste indexeur. Bell signaleert
meer dan eens boeken waarvan ‘het register, in
tegenstelling tot de tekst, zeer leesbaar is’. Daarbij
spelen eigenzinnigheid en creativiteit vaak een grotere rol
dan feitelijkheid of zelfs juistheid. Een goed register
nodigt uit tot lezen of herlezen, maar is vooral een
hulpmiddel voor ons van nature zo grillige geheugen. Het
trefwoord ‘Vissen’, gevolgd door een paginanummer is
correct, maar ‘Vissen, goud- en zilver- in een glazen kom,
waarom zo amusant voor mensen’, is onweerstaanbaar
(trefwoord in Gilbert White’s History of Selborne).
Een lemma als ‘Alberdingk Thijm, Jozef A.,
Correspondentie, zijn speeksel op enveloppen’, gevolgd
door het paginanummer, dient het geheugen van lezers beter
dan de vermelding van de naam van de dame die de brief
ontving.
Soms
gaan registermakers te ver in zulke hand- en spandiensten.
De index wordt dan een ‘verhalend register’: het doet
het boek dunnetjes over. Een voorbeeld is R.C. Lathams index
op de dagboeken van Samuel Pepys. Het trefwoord ‘Bagwell
– echtgenote van William’ luidt (zonder de
paginacijfers): ‘Haar aantrekkelijke uiterlijk; P[epys]
wil haar verleiden; bezoekt haar; bevindt haar deugdelijk en
bescheiden; ze vraagt P om een baantje voor haar echtgenoot;
P kust; ze vertedert; hij streelt; ze bezoekt hem; haar
weerstand gebroken in kroeg; amoureuze ontmoetingen met
haar; te haren huize…’ Zulke gedetailleerde indexen
werden in de achttiende eeuw al bespot door Jonathan Swift.
Hij vermoedde dat ze vooral hulpmiddelen waren voor luie
lezers: die namen de moeite niet om het boek te lezen, maar
kwamen door ‘de achterdeur’ om toch mee te kunnen
praten.
De
indexeur en de schrijver zijn tot elkaar veroordeeld. De
eerste probeert te systematiseren (alfabetisch,
chronologisch, logisch, of gevoelsmatig) wat de laatste door
elkaar heeft willen schrijven. Wat het geschreven leven van
de hoofdpersoon van het boek is, moet gevoegd worden naar
het geheugen van de eerste lezer, de chaos gevat in een orde
die liefst bestand is tegen de geheugens van alle
toekomstige lezers. Alleen in fictie worden die twee soms
verenigd, zoals in de onnavolgbare index op Nabokovs Bleek
vuur, en eenvoudiger in de gedichten van de Amerikaanse
humorist Ogden Nash, die geen index opnam van de beginregels
van zijn humoristische poëzie, maar een register van de laatste
regels. Zeer effectief, althans voor de lezer.
Bells
bevindingen deden me uiteindelijk denken aan het verhaal van
God, toen hij de wereld schiep, het allereerste boek, en
Adam, de maker van het register daarop. In een Nederlands
scheppingsverhaal zouden we lezen: ‘God: passim’.
In de Engelse index staat ongetwijfeld: ‘God – geeft
Adam opdracht al het wild gedierte van het veld te benoemen
en al het vliegend schepsel van de hemel; zie ook goud- en
zilvervissen.’
Ed
Schilders
Hazel
K. Bell (redactie): Indexers and Indexes in Fact and Fiction.
University
of Toronto Press; 160 pagina’s; EURO 26,45.
ISBN
0 8020 8494 X. |