De hier
weergegeven tekst van ‘De schildersrekening’ is,
voor zover ik heb kunnen nagaan, de enige versie in
een dialect. En zelfs dat niet echt, want pater Piet
Heerkens s.v.d. (1897-1944) beheerste weliswaar het
Tilburgs zeer goed maar hij schreef zijn versjes bij
voorkeur in klanken die niet al te plaatselijk
gebonden waren en daardoor leesbaar waren voor een
breder publiek dan alleen de Tilburgers. Zie
bijvoorbeeld woorden als ‘ijzeren’, ‘beelden’, en
‘koning’, die gewoon Nederlands zijn in plaats van
dialectisch.
Zoals in
veel andere teksten herschiep Heerkens ook in dit geval
zijn brontekst zowel qua taalgebruik als inhoud, en
aarzelde hij niet er eigen vondsten aan toe te voegen.
Dat zien we meteen in de titel al gebeuren. De
verrichtingen van de schilder die in de kerk beelden en
schilderingen ‘restaureert’, worden gesitueerd in het
Brabantse Bakel, een dorp dat in de volkscultuur de
reputatie had van domheid. De bundel waarin ‘De
Schildersrekening’ verscheen, heet Vertesselkes
(Tilburg 1941 ) en de meeste van die verhaaltjes werden
door Heerkens omgewerkt met Bakel als plaats van
handeling. Zo bereikte hij een zekere eenheid in de
vertellingen.
‘De
Schildersrekening’ is echter veel ouder dan de versie
van Heerkens, en die oudere varianten geven in plaats
van Bakel veel andere lokaties als plaats van handeling.
Net als bij veel andere humoristische teksten uit de
volkscultuur hebben we ook hier te maken met een
oertekst die gedurende vele jaren werd aangepast aan
lokale omstandigheden. De oudste vormen die we nog
kunnen vinden zijn dan gedrukt, waardoor ze kunnen
overleven, en met een beetje geluk kunnen van jongere
versies nog varianten worden gevonden die uit de
volksmond zijn opgetekend.
Waarop heeft
dan Piet Heerkens zijn Bakelse versie gebaseerd? Met
zekerheid is dat niet te zeggen, maar het lijkt
waarschijnlijk dat hij als uitgangspunt de tekst heeft
genomen die in 1865 ook werd opgenomen in het boekje
Curieuse documenten (deel 3 van de reeks
‘Curiositeiten van allerlei aard’, Anoniem, Firma R.C.
Meijer, Amsterdam). De uitvoerder die de rekening (78
florijnen en 10 stuivers) indient, heet ‘Jacques
Tasquin, schilder en teekenaar’, en hij verrichtte zijn
werkzaamheden in 1759 in opdracht van de ‘abt van de
abdijkerk’. De tekst is vertaald uit het Frans en er
zijn zowel overeenkomsten als afwijkingen met de tekst
van Heerkens. Deze Nederlandstalige versie lijkt
ontleend te zijn aan een versie van de Schildersrekening
die in hetzelfde jaar gedrukt werd in het Franse
tijdschrift La Petite Revue. Ook daarin heet de
uitvoerder Jacques Tasquin ‘Peintre décorateur’, en hij
doet zijn werk in 1700 in ‘een klooster’ voor precies
die ’78 francs en 10 sous’. In deze tekst staan mooie
varianten op de rekening. Zoals: ‘De broek van de
verloren zoon opgelapt, de varkens gewassen en water in
hun trog gedaan’. En het cynische: ‘De Tien geboden
ingekort’.
De oudste
gedrukte versie van ‘De Schildersreking’ die ik heb
kunnen vinden, stond echter niet in een Franse maar in
een Nederlandstalige publicatie, namelijk de
Vaderlandsche Letteroefeningen van 1765. De
rekening wordt niet vermeld, maar is nogal kort,
namelijk zes karweitjes. Een en ander zou zich in 1495
hebben afgespeeld, in een ‘kerk’ in Alkmaar, in opdracht
van de ‘clerken’. De tekst wordt als volgt ingeleid: ‘My
is, onder eenige stukken, Alkmaar betreffende, ter hand
gekomen eene Schilders-reekening van den jaare 1495’. De
onbekende auteur lijkt het vooral gemunt te hebben op
zijn opdrachtgevers, want om te beginnen heeft hij voor
die ‘Clerken’ een hel gemaakt.
In de
twintigste eeuw verschijnen met enige regelmaat versies
van De Schildersrekening in de Nederlandse dagbladen
(1893, 1905, 1919, 1924, 1927) Het betreft dan vaak weer
nieuwe varianten. De plaats van handeling is
bijvoorbeeld ‘een kerk’ of ‘eene Roomsche kerk’, en
‘Hospitaal der Heiligen Geest’. Even leek het erop dat
we te maken hebben met spotverzen maar ook katholieke
kranten drukken de teksten af, zodat we mogen
concluderen dat het hier om milde zefspot gaat. Zeer
lokaal lijkt me de versie die werd uitgevoerd in
opdracht van ‘pastoor Goedleven’ uit ‘Zwammerdam’. Ze
werd gedrukt in De tribune: sociaal democratisch
weekblad van 15 juni 1932, en bevat veel varianten
die we tot dan toe nergens gelezen hebben. De schilder
heet hier ‘Jan van Arkel, schildersbaas’. Hij zorgde
onder andere voor ‘versche appelen (zachtzuur) in het
paradijs’. Hij liet ‘Het vuur in de hel beter branden’.
Hij voorzag ‘Eva van nieuwe vijgebladeren’, en hij gaf
‘de haan van Petrus een vollere staart’. Dat, en nog
meer, voor slechts 71 gulden en 89 centen.
De tekst van
‘De Schildersrekening’ is dan ook al bekend als
‘komische voordracht voor 1 heer’ op feesten en partijen
en wordt als zodanig in gedrukte vorm aangeboden door
winkeliers. In 1892 adverteert uitgever Jacobsen ermee
en in 1925 is de tekst als ‘voordracht’ te koop bij een
boekhandel in Leeuwarden, en wel ‘Om te gieren’. In de
collectie van het Meertensinstituut bevindt zich een
exemplaar van een dergelijke voordracht van maar liefst
102 regels. Het karwei wordt daarin uitgevoerd door
Johannes Nicolaas – zeg maar Klaas – Palet in de
Pieterskerk in Gent. Hij licht zijn rekening toe met de
woorden: Den hemel zou ik gaarne erven/ En om die
zeker te verwerven,/ Heb ik ’t verdiende arbeidsgeld/
Zoo laag mij mooglijk is gesteld. Over de
herstelwerkzaamheden aan Maria Magdalena zegt Klaas:
Maria Magdalena had/ Geen kleed aan 't lijf geen hemd
aan 't gad,/ Haar borsten waren ingezonken/ Die heb ik
haar opnieuw geschonken/ Die heb ik weer wat opgezet/ Nu
zijn zij propertjes en net./ Voor 't werk aan haar
gedaan mijnheeren/ Wil ik slechts een ducaat begeeren.
De rekening beliep achtendertig gulden, en zowel de
kerkmeesters als Klaas waren tevreden: Mijn Heeren,
sprak hij, ik ben tevree/ Ik dank U met verzoek en bee/
En als er weer te schilderen is/ Houdt Klaas Palet in
heugenis.
Zetten we alle
beschikbare varianten op een rijtje, dan blijkt hoe
gedetailleerd de bijbelkennis van onze voorouders
geweest moet zijn. Tegenwoordig zal lang niet iedereen
meer weten welke rol Simon van Cyrene speelde in het
lijdensverhaal, waarom Tobias op reis ging en welke
engel hem vergezelde, wat er gebeurde toen Bileam
(Balaam) en zijn ezel op reis gingen, noch wat de ladder
van Jakob precies was. Toch blijft het leuk in een
versie uit 1894 over die ladder te lezen: De leeder
(ladder) van Jacob de schalieren gerepareerd,/
gemollegrauwd en twee platte sporten ingestoken. (A.
Pauwels, in Volkskunde, jaargang 7, 1894)
Overigens kenden diezelfde voorouders die verhalen
meestal niet uit lezing van de bijbel, maar juist als de
verhalen bij de schilderingen in de kerk die hier worden
opgefrist.
Na de oorlog
worden de vindplaatsen van De Schildersrekening zeer
schaars. In gedrukte vorm vond ik nog slechts een versie
uit Nederlands Indië met onder andere deze specificatie:
Al de Kerkmeesters aan de pilaren van de kerk
opgehangen. (Het nieuwsblad voor Sumatra, 2
september 1954.) In de loop der jaren werd mij twee keer
een ‘Rekening’ gepresenteerd in handschrift, de eerste
uit Tilburg, te dateren circa 1980, en de tweede uit
Oisterwijk, opgesteld ter gelegenheid van een gouden
bruiloft in 1991. De laatstgenoemde versie is beduidend
platter dan alle voorgaande, met werkzaamheden als:
Achterwerk van Adam nagekeken, / De gleuf van de H.
Catharina nagekeken en dicht gemaakt/ Houtworm onder
Eva’s vijgeblad verwijderd/ De H. Gabriel de fluit
nagekeken/ De slappe stok van de H. Jozef weer stijf
gemaakt.
En dat kostte toch nog 193 gulden en een kwartje.
Twee versies
die duidelijk geïnspireerd zijn door de berijming van
Piet Heerkens werden door Harrie Franken opgetekend in
Dommelen en Dessel. Opmerkelijk daarbij is dat de versie
uit Dommelen, die uitdrukkelijk ‘Schildersrekening van
Bakel’ wordt genoemd, gezongen werd als een (wilde)
vesper. Franken merkt daarbij op dat hij ook in Tilburg
een dergelijke versie optekende, meer gevarieerd qua
melodie en met een ritueel besluit: ‘Het gezang eindigt
met de woorden: Valt veurover,/ Valt veurover,/ Valt
veurover. Hierbij buigt men dan het bovenlichaam,
zoals de priester in de kerk, en klopt drie keer op de
borst.’ (Liederen en dansen uit de Kempen, 2003,
4de druk.)
Ondertussen is
de geloofsbeleving radicaal verminderd en veranderd, en
die verandering geldt evenzeer voor de feest- en
liedcultuur. Teksten als ‘De Schildersrekening’ zijn
curiosa geworden, doorkijkjes naar de wijze waarop onze
voorouders de bloedserieuze geloofsbeleving konden
omvormen tot een feestelijkheid ‘om te gieren’.