INHOUD ED SCHILDERS

HOME

CuBra


Print deze Pagina

Deze bespreking verscheen oorspronkelijk in het de boekenbijlage Cicero van de Volkskrant

Ed Schilders
Bespetterde soeppotten

 

Illustratie uit besproken boek

 

De openhartige juffrouw, Erotische verhalen uit de Verlichting

Vertaald door Han van der Vegt

Athenaeum – Polak & Van Gennep; 454 pagina’s - 22,95 €

ISBN 978 90 253 6718 3

 


We zijn al bijna aan het einde van het eerste deel aangekomen van de zeventiende-eeuwse roman De doorluchtige daden van Jan Stront, als een van de daarin door de auteur opgevoerde tafelgenoten aan zijn drinkebroers en –zusters een raadsel voorlegt om de stemming, die toch al opperbest is, nog verder te verhogen. ‘Vertel me eens,’ zegt Alexander Tartagnus Imolensis, ‘wat is er in huis dat je nooit uitleent en nooit te leen krijgt?’ Het onverwachte antwoord wordt gegeven door tafelgenote Sint Gloagourde: ‘Het deksel van de plee.’ En meteen verklaart ze zich nader. Dat ze in Rome als keukenmeid in een klooster op zekere dag het deksel van de plee aanzag voor het deksel van de soeppot. Een grove vergissing zou je denken, vooral omdat het deksel ‘hier en daar bespetterd’ was, maar juist daardoor werd de soep ‘goed gebonden’. De broeders likten hun vingers erbij af, en vooral de jongere monniken, die het ‘onderste uit de kan’ kregen, namen door deze spijziging aanzienlijk in wijsheid toe. Alles bij elkaar reden genoeg om Gloagourde heilig te verklaren.

Zulke en andere doorluchtige daden op erotisch of pornografisch dan wel scatologisch (uitwerpselkundig) gebied vullen De openhartige juffrouw, erotische verhalen uit de Verlichting, een verzameling van zeven Nederlandstalige teksten, gepubliceerd tussen 1684 en 1800. De Verlichting lijkt in de Republiek dus wel erg vroeg te beginnen, maar in haar studie Het woord is aan de onderkant (2002) heeft Inger Leemans, die met Ton van Strien ook de redactie vormde van De openhartige juffrouw, vastgesteld dat de periode 1670-1700 uitzonderlijk is geweest als het gaat om het schrijven en uitgeven van Nederlandstalig werk waarin de onderkant de hoofdrol speelt. Het moge dan de verlichting van een beddenkaars zijn, en heel groot heeft de ruimte onder de toonbank van de Nederlandse boekhandelaren weliswaar nooit hoeven zijn, maar het lag er: een literair genre dat zijn wortels heeft in de schelmenverhalen en hoerendialogen, de kluchtige anekdoten en ongenadige religieuze schotschriften. Met de bekrompen formule die wij ‘porno’ noemen, hebben de teksten niets of nauwelijk van doen, en het zou een studie op zichzelf waard zijn om te bepalen hoe erotisch de lezer indertijd de daden van openhartige juffers en helden als Jan Stront bevonden heeft. Wat deze verhalen vooral onderscheidt, is humor in velerlei gedaanten: de satire op de heiligverklaring van keukenmeid Gloagourde, de platste boertigheid van spetters op een pleedeksel, en de vileine listigheid van de openhartige juffrouwen.

Vijf van de zeven teksten in De openhartige juffrouw dateren uit deze periode, maar in 1700 gaat het kaarsvlammetje van de vroege Verlichting in Nederland plotseling uit. In Frankrijk zullen dergelijke publicaties gedurende een groot deel van de achttiende eeuw juist in populariteit toenemen en ook een politiek belang krijgen. Het is niet overdreven te stellen dat de populistische pornografische schotschriften aan het adres van het Franse koningshuis en de adel van het ‘Oude regime’ de Revolutie van 1789 bevorderd hebben. En wat hadden wij in die tijd? Wij moeten het doen met stadhouder Willem V. In De openhartige juffrouw vinden we een politiek toneelstukje uit 1786 onder de titel Het verstoorde neukpartijtje van Willem de Vijfde, een klucht in één bedrijf. Het is niet echt opwindend als lectuur noch als ‘naaypartydje’, zoals het in de originele titel heet. Letterkundig pikant is de tekst wel, want achter het pseudoniem Harmodius Friso verschuilt zich Pieter Vreede, die een van de voormannen van de patriotten zal worden. Vreede gunt Willem slechts een ‘eenakter’. Amper acht pagina’s. Dan jaagt de knecht, die niet voor niets ‘Hollandus’ heet, Willem het bed uit, de coulissen van de letterkundige geschiedenis in.

 

De teksten in De openhartige juffrouw zijn door Han van der Vegt vertaald in hedendaags Nederlands. Daardoor zijn ze inhoudelijk toegankelijker geworden voor meer lezers, en een mooi gevolg is ook dat het tempo van de oorspronkelijke uitgave beter tot zijn recht komt doordat het oog niet blijft haken achter de oude spelling, de in onbruik geraakte woorden en zegswijzen, of de afwijkende zinsbouw. Dat de onderhavige auteurs bepaald niet de slechtste stilisten waren, is in vertaling misschien niet bewijsbaar maar wel een aangenaam vermoeden.

Toch is het jammer dat deze vertalingen inhoudelijk niet worden toegelicht. Daardoor gaat veel verloren. Al was het alleen maar dat we nu nog niet weten hoe de belangrijkste gesprekspartner van Jan Stront heet. Was het ‘Moeder Smulkut’, zoals Van der Vegt haar noemt, of heet ze ‘Moeder Smulkous’, zoals Inger Leemans haar noemde in haar in 2000 gepubliceerde vertaling van hetzelfde boek? En wat stond er eigenlijk in het origineel van De openhartige juffrouw als ze zich in hoofdstuk twee herinnert hoe haar vader leert ‘turnen’?

Dat de vertalingen niet gecombineerd zijn met voetnoten is met name jammer waar de schrijvers stof ontleenden aan oudere bronnen. De eerste lezers van Jan Stront zullen gegniffeld hebben toen ze de passage met Tartagnus Imolensis lazen. Was dat niet… Ja dat was hem, de befaamde Italiaanse rechtsgeleerde. Ze herkenden lachend de probleemstelling van het leenrecht als een absurde academische casus, en ze gierden het uit als Gloagourde de vraag beantwoordt met een nog absurder antirooms heiligenverhaal. De hele passage is een vrijwel letterlijke vertaling uit een Frans grollenboek van Beroalde de Verville. Hoorndragers, overspel, glazen dildo’s, geschonden maagdenvliezen die vernuftig hersteld worden door de openhartige juffers, pastoors die bedrogen uitkomen: ze doen dan al een paar eeuwen de ronde in de informele Europese letteren, maar ze spreken pas in de tweede helft van de zeventiende eeuw ook Nederlands. Dat maakt deze teksten bijzonder, origineel, vertaald, toegelicht of niet. Maar toch zou het wel zo aardig geweest zijn als vertaler of redactie ook het klassieke antwoord op de vraag van Tartagnus vermeld had. Leen nooit je paard uit, want je krijgt het altijd afgereden terug.