Het is waarschijnlijk
uniek, het poëtisch pleidooi dat Prudens van Duyse in 1845 in het
tijdschrift Het Taelverbond hield voor de heruitgave van een
boek dat toen al 246 jaar oud was. Geen groot heldendicht, geen
legendarisch volksboek, maar een woordenboek. De ‘vrije Vlaamse
drukpers’ moest, vond Van Duyse, ‘weer kraken’, en dit ‘onschatbare
werk herbaren’, en wel ‘Ten gesel van den taelbarbaer/ Den
echten Belg tot bake(n).’ Waarmee Van Duyse doelt op het eerste
echte woordenboek van het Nederlands, het Etymologicum Teutonicae
linguae van Cornelis Kiliaan. Het is inderdaad van onschatbare
waarde voor taalkundigen, maar als we weten dat de verklaringen van
de circa 40.000 woorden in het Latijn zijn gesteld, dan moet het Van
Duyse waarschijnlijk minder om het geselen van taalbarbaren te doen
zijn geweest, en meer om de ‘echte Belg’. België was nog in de
jongelingsjaren, maar de strijd om de Vlaamse identiteit was al
ruimschoots volwassen. Kiliaans pionierswerk paste uitstekend in de
behoefte aan iconen van en ankers voor het Vlaamse culturele
verleden. Dus pleitte Van Duyse in dezelfde lofzang ook voor een
Kiliaanstandbeeld in Duffel, de geboorteplaats (1529) van ‘Den
Meester van ons Taelgebied’: ‘En, Duffel, gy, slaep langer niet!’
En Duffel wčrd wakker,
zij het wat moeizaam. Eerst een borstbeeld, later ten voeten uit. Ze
staan er nog steeds. Er is heel wat gefeest bij de
Kiliaanherdenkingen in Duffel, en ook heel wat gekibbeld. In 1920
bijvoorbeeld als het gemeentebestuur vreest dat de festiviteiten
aanleiding zullen geven tot flamingantische betogingen. Frank
Keersmaekers beschrijft de geschiedenis van de huldeblijken
gedetailleerd in zijn bijdrage aan Portret van een woordenaar,
dat onder redactie van Stijn van Rossem verschenen is ter
gelegenheid van Kiliaans vierhonderdste sterfdag (2007). Het bevat
een tiental verhandelingen en een tentoonstellingscatalogus met
betrekking tot de man die in de drukkerij van Plantijn begon als
letterzetter. Hij was een gekend dichter van Latijnse verzen die als
bijschrift dienden van gravures (waarvan er 12 in het boek zijn
afgebeeld), en hij werd Plantijns vertrouweling. Maar er was meer
nodig om Van Duyse 246 jaar later tot een ideologische ode te
bewegen. Kiliaan ontwikkelde zich tot Plantijns voornaamste
proeflezer, met het Latijn, toen nog de voertaal in de wetenschap,
als specialisme. Een van de topstukken waaraan Kiliaan meewerkte, en
het sluitstuk van de catalogus, was de achtdelige Biblia Sacra uit
1573, gedrukt op kosten van Filips II, in het Hebreeuws, Chaldees,
Grieks, en Latijn. Maar het belangrijkste in Kiliaans carričre van
corrector tot standbeeld vind ik dat hij het Teutoons, ofwel Vlaams,
ofwel het Nederlands, eigenlijk nog de moeilijkste taal gevonden zal
hebben.
Het was in opmars, het
geschreven en gedrukte Nederlands, maar het werd naar Kiliaans
verfijnde taalsmaak te vaak onzuiver gebruikt. Nicoline van der Sijs
citeert in haar bijdrage de boosdoeners van die moedertaalvervuiling
uit Kiliaans voorwoord: ‘rechtsgeleerden, rederijkers, wijsneuzen…’
De taal die om correctie vroeg. In die zin heeft Van Duyse Kiliaan
heel goed begrepen: terug naar de wortels. Kiliaans woordenboek is
weliswaar prescriptief, voorschrijvend in plaats van beschrijvend,
maar om dat te kunnen zijn, moest hij de woorden ook verklaren,
vergelijken, en vooral waarderen, inclusief streekgebonden
varianten, een volstrekt nieuw benadering. Hij gebruikte daarvoor de
taal die de wijsneuzen en rederijkers het best begrepen, het Latijn,
waardoor we ook nu nog een uiterst helder beeld hebben van de oude
betekenissen en betekenisverschillen. Kiliaans Etymologicum
verscheen in 1599 en is tot in de negentiende eeuw het belangrijkste
woordenboek van de Nederlandse taal gebleven. Tot in de editie van
1976 bevat de Grote Van Dale een woord van erkentelijkheid en
schatplichtigheid aan Kiliaan.
Over Kiliaans leven is
nog steeds niet zo heel veel bekend, maar dat heeft Van Rossem en de
zijnen er niet van weerhouden van Portret van een woordenaar
een toegankelijk en prachtig uitgevoerd monument te maken: de man en
zijn tijd, de ontwikkeling van handgeschreven woordenlijsten tot het
woordenboek zoals wij het kennen, de geleerden met wie Kiliaan
samenwerkte, de bronnen waaruit hij zijn woordenschat putte, en de
vele handgeschreven sporen die hij achterliet in gedrukte exemplaren
van zijn eigen werk. De portretten, titelpagina’s, archiefstukken,
gravures zijn alle in kleur afgedrukt. Keersmaekers citeert ook uit
het lofdicht dat de geleerde Justus Lipsius schreef bij het Etymologicum:
‘Jij, bewoner der Lage Landen, wie je ook bent, hou je van de
Nederlandse taal, dan mag je ook Kiliaan liefhebben.’ Portret
van een woordenaar geeft daar alle gelegenheid toe.
Het Etymologicum
kan geraadpleegd worden op de website van de Digitale Bibliotheek
Nederland
|