Kwaak!
Wat zaten we daar fijn,
Lekker
in de zonneschijn.
Lekker
samen liedjes zingen,
Lekker
kwaken, lekker springen,
Lekker
samen in dat bad,
Ieder op
een lelieblad.
Dan een
vliegje, dan een spin,
daarvan
krijg je goeie zin
In zo’n
luie grote vijver.
Zonder
overdreven ijver
bouw je
met wat waterpest,
daar een
comfortabel nest.
Je
begint als kikkerdril
Dat
alleen maar groeien wil.
Als
dikkopje moet je weten:
Er is
maar éen taak: veel eten.
Tot je
groen bent, en heel groot
Al heel
oud, en bijna dood.
Maar
eerst moet je als alle dieren
Nog een
vrouw zien te versieren.
Nu is
‘t kwaken wat er rest.
Wie het
hardst kwaakt, kwaakt het best
En als
‘t lukt, dat is ‘t leuke,
Mag je
haar ook even neuken.
Maar na
alle vrijerij
Is je
kikkertijd voorbij
Slechts
de vrouwtjes mogen blijven
Mannetjes
zijn om af te schrijven
Al ben
je nog zo’n toffe vent:
Ooit kom
je toch aan je end.
Ziek
laat je je kopje hangen
Te sloom
om nog een vlieg te vangen
Sommigen
hebben ’t voor elkaar
Want die
vangt de ooievaar.
Heelhuids
zit je te vergaan
Maar in
zo’n maag is ‘t gauw gedaan.
Het is
daarmee vergeleken
Dat je
van geluk mag spreken
Als een
jager je afschoot.
Niks
geweten, in éen klap dood.
En na
krap een maandje spatie
Kwaakt
een nieuwe generatie.
In de
buurt slaakt opgelucht
Iedereen
een diepe zucht
Ouden,
jongen, meisjes, knapen
kunnen
nu weer rustig slapen.
Dus de
jager, schietensmoe,
Komt van
harte een glaasje toe!