S.G. van der Vijgh:
een overgevoelige dweper
Hans Heesen / Harry Jansen: uit de
serie Pen in Ruste
Op 22 december 1899 werd de schrijver
S.G. van der Vijgh, geboren op 25 mei 1876 in Zevenbergen, begraven op
de Algemene Begraafplaats in Bussum. In een goedkoop huurgraf, samen
met een aantal onbekende anderen. Zijn graf werd na tien jaar geruimd.
Toch reizen we af naar de Nieuwe Hilversumseweg, om tenminste te zien
wáár het was. Er mag intussen een eeuw zijn verstreken, op de
eeuwigheid, het artikel waarin men op begraafplaatsen handelt, is dat
een knip met de vingers. De grootste verandering is dat het voormalige
huurgraf 2e klasse nummer 40 tegenwoordig A 40 heet. Het heeft sinds
Van der Vijgh al tien keer nieuwe bewoners gekregen, maar die hebben
allemaal hun namen moeten afleggen toen ze er introkken. Aan namen
doet men niet en heeft men nooit gedaan op dit laatste adres in de
allergoedkoopste categorie. De afdekplaat is vervaardigd uit
versteende vergetelheid. Kaal, grijs, anoniem. Een bos bloemen heeft
er vermoedelijk nog nooit op gelegen.
Wat is er over Samuel Gijsbert van
der Vijgh bekend? Maar weinig. Bij zijn leven publiceerde hij één,
onopgemerkt gebleven roman, De hinderpaal. Postuum verscheen
nog een bundel schetsen: Werkers. De auteur trok pas de
aandacht door te verdwijnen: op 16 december 1899 overleed hij aan
"de gevolgen van een zelfmoordpoging". Op basis van die ene
roman en die ene bundel novellen noemde de Vlaamse schrijver Emmanuel
de Bom Van der Vijgh veertig jaar later "een der meest
geweldig-voelende, grootsch-willende en machtig-kunnende
proza-dichters, zoals we in de Nederlanden en elders er niet een
enkele bezitten die hooger en machtiger aangelegd was". Het is
een illustratie van de siertegelwijsheid dat je pas weet wat je bezat
als je het bent kwijtgeraakt.
Sam van der Vijgh werd aan het eind
van zijn HBS-tijd "door neurasthenie bezocht". Hij genas en
kreeg een baan op een suikerfabriek in Werkendam. In Jeroen Brouwers’
literaire-zelfmoordboek De laatste deur is te lezen dat Van der
Vijgh in 1899, het jaar waarin De hinderpaal verscheen, "van een
suikerzolder" viel, en daar "behalve lichamelijke kwetsuren,
een depressie" aan overhield. Hij liet zich behandelen door
psychiater Frederik van Eeden, die juist zijn kolonie Walden had
gesticht. Van der Vijgh woonde niet op Walden maar in Bussum, waar hij
op een klein kamertje dagen en nachten achtereen koortsachtig schreef
aan een oeuvre waarin, alsof hij zelf niet genoeg problemen had, het
leed van de hele wereld uitgedrukt moest worden. Tussendoor schreef
hij hooggestemde brieven aan zijn vriend, de Rotterdamse schrijver
Henri Dekking, waarvan het Letterkundig Museum in Den Haag er
zeventien bezit. In een van deze brieven verklaarde Van der Vijgh dat
God hem - "mij, kleine, bevende" - uit "de holten der
eeuwige werelden" riep: "Hij laat de winden tot mij spreken,
de rivieren, de blanke luchten en de menschen die voorbijgaan met
groote stemmen." Dekking typeerde de brieven als afkomstig van
een overgevoelige dweper.
Oktober 1899 werd Van der Vijgh in
overspannen toestand met "een wonde aan zijn keel" opgenomen
in het ziekenhuis. Hij heeft het niet meer levend verlaten. Zijn
zelfgezochte dood, op 23-jarige leeftijd, maakte grote indruk, die
veranderde in regelrechte verslagenheid toen de jonge Walden-bewoner
Dirk van der Woude een dag later het voorbeeld van zijn vriend Van der
Vijgh volgde. Van Eeden noteerde in zijn dagboek: "De somberheid
van gister is er door verdubbeld. Een donkere schaduw over Walden. En
natuurlijk het zelfverwijt. Had ik voor den een meer zorg gedragen,
dan was de tweede ook gered."
Een zelfmoord roept altijd vragen op,
en zoals altijd waren ook in dit geval de antwoorden onbevredigend.
Van der Vijgh was overspannen, en hij was al depressief naar Bussum
toegekomen. Verder kwam men niet. Eén vraag echter zagen we in de -
schaarse - Van der Vijgh-literatuur niet gesteld. Zijn depressie was
het gevolg van een val van een suikerzolder. Maar wat had hij daar
eigenlijk te zoeken? Het is nergens geboekstaafd. Maar we hebben wel
ons vermoeden. De zenuwzwakke jongeling zal op de fabriek ongetwijfeld
een kantoorbaantje hebben gehad. Op de enige foto die van hem bestaat,
draagt hij een smetteloos wit boordje dat hem zit als gegoten.
Verplaatsen we onszelf in de rol van personeelschef, dan zien we een
jongen voor ons aan wie we de facturering, lichte boekhoudkundige
taken en de benodigde handelscorrespondentie, ook in het Duits, Engels
en Frans, best toevertrouwen. Maar hem in dienst nemen als arbeider op
de fabrieksvloer - geen haar op ons hoofd. Achter het bureau die knul!
Wat moest Van der Vijgh dan op de
suikerzolder? Balen tellen voor het opmaken van de periodieke
inventaris? Nee, daar hebben we immers Bertus voor. Maar wat dan? Een
mogelijk antwoord is te lezen in zijn novelle "De lossers".
Sam van der Vijgh wilde schrijven zoals Vincent van Gogh schilderde.
Aardappeleters. Boeren. Mijnwerkers. Om die reden had hij het duffe
baantje op de fabriek aangenomen. Dan zat hij midden tussen "de
verdrukte mannen van arbeid, die hij liefhad" en maakte hij alles
van nabij mee. Het lossen van de suikerbieten uit de schepen langs de
fabriekskade aan de Merwede was zwaar, vuil werk, dat maanden
achtereen doorging. In ploegendienst zwoegde men de klok rond. Mannen
én vrouwen. Bij nacht en ontij, in de zeikende herfstregen. En Van
der Vijgh, in zijn verwarmde klerkenkantoortje, vond het prachtig. Hij
zou het allemaal beschrijven. Fel realistisch, recht voor z'n biet.
Op een dag was de vrouw die hij in
gedachten al Rooie Mie had gedoopt, opeens verdwenen. Hij maakte zich
zorgen, want zij speelde een hoofdrol in zijn verhaal. Hij ging
informeren. Ze bleek ziek te zijn geworden. Van der Vijgh bedacht zich
geen moment. Natuurlijk! Hij zou haar opzoeken in haar ellende! Dat
leverde gegarandeerd een hartverscheurende scène op. Hij toog naar de
keet waar de lossers bivakkeerden en vond haar na een "angstige
klim" in een "akelig", "donker", "grijs
hol onder stoffige binten", tussen "bevende
spinnewebflarden" op, jawel: de zolder.
Als het waar is dat Van der Vijgh
niet van de fabriekszolder viel, maar van de zolder van Rooie Mie, dan
lééfde hij niet alleen voor de literatuur, dan stierf hij er -
indirect - ook voor. "De lossers" werd het eerste verhaal
uit de bundel Werkers. Drieëntachtig bladzijden, inclusief
zolderscene. Jammer dat hij de publicatie ervan zelf niet meer
meemaakte. Hij zou genoten hebben van wat de critici ervan vonden:
"Overgetelijke visionaire, als
ge wilt: surrealistische bladzijden!"
|