Nico Verhoeven
Afkomstig uit: Jaarboek van de
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1973-1974, pag.
153-159.
NICOLAAS ADRIANUS (NICO) VERHOEVEN1)
Vught 20 augustus 1925 -- Sneek 3
februari 1974
Hij werd geboren in een milieu van
'kleine luiden': broodbakkers, bloemisten en dergelijken vormden zijn
familie. Zijn moeder, Wilhelmina Petronella Cornelia Briels (*31
december 1895 te Gestel) was rooms-katholiek, evenals de man met wie
zij op 22 april 1924 in het huwelijk trad, Adriaan Simon Jozef Marie
Verhoeven (*24 juli 1897 te Antwerpen). Vader Verhoeven was
onderwijzer in de vijfde klas van de Sint-Jozef-School aan de
Ververstraat 72 in Den Bosch, de typische fraterschool die Nico zou
doorlopen. En het zal zijn vier jaar jongere broer Jan en zijn tien
jaar jongere zus Anneke later niet anders zijn vergaan. Dingen stonden
vast.
Na de lagere school bezocht de
jonge Nico het Sint-Jans-College in Den Bosch: in september 1938 begon
hij daar aan de HBS-opleiding. Hij was een goede leerling, maar
doubleerde op veertienjarige leeftijd de tweede klas omdat hij een
oogoperatie moest ondergaan. Niet alleen de oorlog maakt inbreuk op
een leven.
Tijdens zijn middelbare
schoolperiode schreef hij zijn eerste verzen. Het was zijn tij d van
bewustwording. Wel stond hij -- als andere katholieken in die tijd --
onder invloed van Marsmans vitalisme. Vooral Tempel en kruis
drukte een stempel op de beginnende dichter. De in de zomer van 1944
geschreven sonnettenkrans Leven (onuitgegeven) toont dat
duidelijk aan.
Het dichterschap vond grond tot
bestaan. En tegelijkertijd nam hij afstand van het geloof. Of de
tijdsomstandigheden daar oorzaak van zijn moet nog uitgezocht worden.
In elk geval werd hij van school verwijderd. Han Fortmann, theoloog,
bereidde indertijd een proefschrift voor over het Gebed voor
middelbare scholieren en stelde in dat verband een enquête samen, die
onder andere op het Sint-Jans-College verspreid werd.
Hoogstwaarschijnlijk zijn de antwoorden die Nico gaf, aanleiding
geweest om hem de toegang tot de school te ontzeggen. Hem werd atheïsme
verweten. En terecht. Nico Verhoeven had een eigen levensvisie
ontwikkeld tijdens de oorlog, tijdens de aanvangsfase van een
dichterschap. (We zullen deze gebeurtenissen overigens duidelijk
herkenbaar terugvinden in de latere bundel Torso van de tijdgenoot).
De consequentie van het van school sturen was, dat hij op transport
naar Duitsland gesteld zou worden... Maar na veel inbreng en sterke
aandrang van vader Verhoeven werd Nico na verloop van tijd toch weer
toegelaten op het College.
Ondanks en dankzij een en ander
deed hij in 1944 eindexamen. Hij slaagde. Maar het diploma HBS-B gaf
nauwelijks toegang tot de universiteit. Vader Verhoeven, die als
hobby's auto's (in technische zin) en tuinbouw had (vooral het enten),
vond dat zijn zoon landbouwingenieur moest worden. Nico wilde echter
een alfavak studeren en ondervond alleen maar tegenwerking. De kloof
tussen knutselaar en kunstenaar kwam duidelijk aan het licht.
Vader-Verhoeven zorgde ervoor dat
de prille dichter een baan moest zoeken. Dat was ook mogelijk doordat
Den Bosch na veel frontgevechten in september 1944 was bevrijd. Nico
had in die tijd vele baantjes, hij was bijvoorbeeld tolk bij de
knipseldienst voor de geallieerden. En in mei 1945 werd hij redacteur
van de Delftse Courant, na als free-lance journalist zijn sporen
verdiend te hebben. Begrijpelijkerwijs wilde hij het ouderlijk huis
verlaten en vertrok dan ook naar Rotterdam. Tussen de puinhopen vond
hij een kamertje en een vriendin (Annette van B.). De omstandigheden
en de herinneringen aan de oorlog maakten hem ontheemd. Hij zwierf, de
alcohol werd kamergenoot.
Een Delftse figuur was Dirk
Coster. (Wie Delft kent weet zijn huis aan de Voorstraat 101 te
vinden, op het ogenblik het onderkomen van de dichter Maurits Mok).
Als medewerker van de Delftse Courant is Nico Verhoeven aanwezig op de
zestigste verjaardag van Dirk Coster, 1947. Zo leert hij Truus Hagman
kennen, die als schrijfster en beeldend kunstenares het pseudoniem
Toyke de Wilde heeft aangenomen. Een liefde ontstaat, waarvan hij in
zijn eerste publikaties zal getuigen. Na korte tijd vertrekken zij
naar Amsterdam, hij werkt nog voor dezelfde krant en zij verdient het
broodnodige met waarzeggen. Maar het duurt niet, Toyke wordt ziek en
zij moeten voor haar gezondheid buiten gaan wonen. Zij komen dan
terecht in Epe. Nico neemt een vaste betrekking bij de Nieuwe
Apeldoornse Courant. Het hoofdredacteurschap weigert hij, omdat hij
niet tot de notabelen wil behoren. Zij wonen er samen, maar daardoor
is er geen enkele kans op een huis. Daarom trouwen ze op 8 oktober
1949 en wonen vervolgens in een huisje, Zonnehof geheten, Wissel A122
te Epe.
Intussen is het dichterschap
publiekelijk aan het licht gekomen. Dat wil zeggen in Brabant had Nico
Verhoeven zich ingezet voor piepkleine bladen als De Bries, Were Di en
Spiegel en Stem, dat hij zelf oprichtte. Hij publiceerde daarin zowel
proza als poëzie. Een vastere vorm tekent zich af wanneer hij werk
instuurt naar het bekende literaire tijdschrift Het Woord, waarvan
onder anderen Koos Schuur en Gerard Diels redacteuren waren; een
existentialistisch tijdschrift dat geen genoegen nam met de ook toen
overheersende anekdotiek. Nico's 'anti-rationele' poëzie viel daar zo
goed, dat hij vanaf maart 1947 redacteur werd van Het Woord. En ook in
boekvorm had zijn dichterschap gestalte gekregen. In 1946 gaf De
Bezige Bij de kleine bundel Voorbijgang uit en in 1950 nam
pleitbezorger Ad den Besten de bundel Gij zijt in zijn eerste
serie van De Windroos op en plaatste Nico Verhoeven tussen en bij de
experimentelen. Een daad van bevestiging, een welkom teken van
werkelijkheidszin. In 1953 herdrukte De Bezige Bij beide bundels,
aangevuld met enkele nieuwe gedichten, onder de titel De brokaten
mantel. De jonge dichter beleefde een aantal jaren een goede tijd.
In 1950 krijgt hij een
regeringsopdracht: er moest een gedicht van ongeveer vierhonderd
regels geschreven worden 'over de gevoelens van jonge mensen in deze
tijd.' Hij grijpt de kans aan om in het geliefde Amsterdam te wonen en
voelt zich gelukkiger in de Marnixstraat dan in Epe. Maar zodra het
werk voltooid is moet hij weer terug naar het platteland, totdat in
1955 een scheiding wordt uitgesproken. Maar van een echte scheiding in
de relatie zal nooit sprake zijn. Hij is dan al in september naar
Amsterdam teruggekeerd, niet alleen omdat het lange gedicht Torso
van de tijdgenoot was uitgekomen, maar vooral om de studie aan de
politieke en sociale faculteit, die hij toen begon; een studie die hij
in 1965 zou stoppen, na in 1963 het kandidaatsexamen afgelegd te
hebben. In de tussentijd schreef hij poëzie, hield hij een dagboek
bij en schreef hij kritieken als los medewerker van het Haarlems
Dagblad (toen nog onder leiding van Herman van Run) en van De Tijd.
Dichters in Nederland leven langer
voor de poëzie dan van de poëzie. Nico Verhoeven bevestigde dat. Hij
heeft nooit betrekkingen aanvaard die hem volledig opeisten. Ondanks
zijn intelligentie, improvisatie- en aanpassingsvermogen, ondanks zijn
opleiding heeft hij nooit -- wat men dan noemt -- carrière willen
maken. Hij heeft het bestaan niet willen verzaken. Hij leefde in
dienst van de taal. Niet als onmondige, maar als maker. En al ging het
schrijven hem zeker niet gemakkelijk af, al kende hij de
onophoudelijke twijfel van elk werkelijk dichter -- 'Ik ga er kapot
aan. Ik voel me helemaal geen dichter,' zei hij in De Tijd van 30
maart 1957 --, al zijn gedichten tonen zijn daadkracht. Hij had een
sterk vermogen tot bepalen. Haarscherp tekent hij wat dagelijks wordt
verzwegen, vergeten of gewoonweg nooit geweten. Een dichter met een
heel groot arsenaal van beelden. Zijn taal is altijd lyrisch, altijd
zingend. Van een overwinning op het onbekende tot het vaststellen van
een bankroet. Het zijn 'eendere dingen' voor iemand, die de kern van
leven zoekt. 'Dichten is de werkelijkheid "ontreizen" en een
andere werkelijkheid creëren,' stelde hij zelf in vermeld interview
vast. Ontreizen? Ja. Maar dat verwijst meteen naar een vertrekpunt en
naar a point of return. Zelfs metafysische poëzie ontstaat niet
zonder tussenkomst van en gebondenheid aan de aarde.
Dichters moeten huur betalen,
eten, drinken. Naast nauwelijks of geen brood op de plank brengende
bezigheden als dichten, studeren en recenseren nam Nico Verhoeven
vanaf 21 maart 1957 de verzorging van de publiciteit voor de Raad van
Industriële Vormgeving op zich. Een instelling, waaraan hij heel lang
verbonden zal zijn: vanaf 1966 doceert hij aan de Academie voor
Industriële Vormgeving in Eindhoven, van het voorjaar 1969 tot 1970
is hij waarnemend direkteur van de Stichting voor Industriële
Vormgeving. Gedurende zijn verbintenis met genoemde Raad heeft hij een
groot aantal brochures over de problematiek van adequate vormgeving
geschreven, waarvan de belangrijkste Straatmeubilair is. Een
breukpunt treedt in 1973 Op, wanneer hij zich verplicht ziet uit de
Raad te stappen, omdat hij zich niet meer thuisvoelt bij een beleid,
dat zich steeds meer richtte op de wensen van de industrie. Hoe zacht
van natuur hij ook was en hoeveel begrip hij ook kon opbrengen, hij
kon alleen met mensen omgaan met wie hij een relatie had en hij kon
slechts werk verrichten, dat zijn persoon geen geweld aandeed. Hij zag
in 1973 zijn inspanningen teniet gedaan en dat heeft hem zo
aangegrepen, dat hij te vroeg is gestorven.
Maar niet alleen 'maatschappelijk'
had hij teleurstellingen te verwerken. Al eerder was hij ontdaan door
de matige respons op zijn werk. In de jaren zestig ondervond hij
indifferentie ten opzichte van zijn poëzie. Zelfs bevriende collega's
zagen de noodzaak en kwaliteit van zijn gedichten niet. Hij publiceert
dan niet meer. Het gaat hem als andere dichters die geen kans voor,
geen antwoord op hun werk krijgen. Het gaat hem slecht. Malaise.
Ontwrichting van waar alles om begonnen leek. Gedwongen zwijgen.
Totdat hij in 1966 Judith Boer (pseudoniem voor Valeska Judith
Satsuki) ontmoet -- beeldend kunstenares, die zijn levensgezellin zal
zijn tot zijn dood. Begin 1967 is er een herleving van zijn
kunstenaarschap. Samen met Judith Boer worden dingen gemaakt: zij
tekent, hij schrijft een poëtische tekst in de tekening, zij vult met
lijnen aan, hij maakt compleet met opgeroepen tekst. Uitwisseling,
aanvulling, stimulans. Nico Verhoeven ziet weer mogelijkheden voor
zijn poëzie: de toeschouwer kan op deze wijze niet om de tekst heen.
Zij noemen hun werk Printozie en inderdaad is er weerklank bij
publiek en pers. De dichter wordt bevestigd en is weer aan het werk.
Na verloop van twee jaar is hij zover, dat hij zelf tekeningen maakt
en teksten schrijft rond eigen tekens. Hoe verwant Judith Boers lijnen
ook waren, ze had hem tekenen geleerd en zijn oorspronkelijkheid riep
tot afzonderlijk werk op. Beschreven bladen noemde hij zijn
nieuwe vormen van creatie. En ook de Beschreven bladen worden
gunstig ontvangen.
Zijn persoonlijkheid is niet meer
versplinterd of gebroken. Vanaf 1967 ook schrijft hij vanuit zijn
politiek-sociale opleiding en interesse een rubriek, Lijnen in
kunst en samenleving, in het Financieel Dagblad, waarin hij vanuit
sociaal perspectief kunst in alle vormen onder de loupe neemt. Alle
faculteiten van Nico Verhoeven krijgen hun kans, vragen recht van
bestaan. Hij schrijft, hij tekent, hij is analytisch bezig,
communicatie komt tot stand. Hij reist ook. In 1970 bezoekt hij Japan,
Thailand en India. In hetzelfde jaar bezoekt hij met Judith Boer de
stad Glasgow. Er volgt een griep, hij raadpleegt een arts, zijn
bloeddruk blijkt zo hoog, dat hij opgenomen moet worden in het
ziekenhuis. Een lichte hartafwijking wordt geconstateerd. Maanden
verblijft hij in het ziekenhuis, maar hij knapt niet op, hij voelt
zich steeds zieker en zwakker. Toch, op 30 december 1970, komt hij
thuis, zij het met de mededeling dat hij niet meer mag werken. Maar,
kunstenaar als hij is, kan hij niet anders dan werken. Begin 1972
volgt een hevige aanval van rheuma. Hij voelt zich invalide en verzet
zich tegen een verzorging door zijn tien jaar jongere geliefde,
Judith. Hij trekt weer meer naar de oudere Toyke de Wilde. In
september 1972 is hij toch zo ver, dat hij met Judith Boer een reis
kan maken naar Joegoslavië. Hij is er beter aan toe, hij schrijft en
verzet daarnaast veel werk voor de Vereniging van Letterkundigen en de
Raad voor de Kunst. Hij werkt in Amsterdam en brengt de weekends door
in Bolsward, waar Judith een buitenhuisje heeft dat hij in maart 1973
ook betrekt.
Zijn aanwezigheid geeft erg veel
warmte, waar hij ook verschijnt. Totdat op 3 september 1973 de
doodskou intreedt. Nico sterft in het ziekenhuis van Sneek na een
hersenbloeding. Dat is het einde. Van zijn leven, van zijn warmte.
'Wie hem kende, hield van hem,' stond er op het overlijdensbericht.
Het is waar, hij was niet als anderen. Hij is onvervangbaar; iedereen
die hem heeft meegemaakt zoekt de leegte op te vullen. Herinneringen
worden uitgewisseld: hoe hij was, hoe hij vertelde, hoe hij kon
improviseren. Het zal vervagen, de tijd doet aan momenten af. Wat er
wel is en waaraan iedereen hem kan herkennen of leren kennen: zijn
gedichten allereerst. Aanwezig zijn ook de tekeningen, teksten. En
niet te vergeten de schitterende dia's die hij maakte: beeldende
creaties zonder vergelijk. Als men echt wil, zal hij blijven. Het
woord is nu niet meer aan hem, maar aan anderen. Zijn jonge vriend
drs.H. Meddens zal de verzamelde gedichten uitgeven en in later
stadium een proefschrift aan hem wijden.
Wie hem kende of nog zal leren
kennen doet hem tekort door over hem te zwijgen. Ik besefte het twaalf
dagen na zijn dood. Een vriend is weg, maar blijft altijd nog te
bevestigen:
IN MEMORIAM NICO VERHOEVEN
hij begon ademloos
om zich heen te kijken
de vlucht van vogels
een wiekslag van warmte
onder de zon
vond hij domeinen
hij speelde de woorden
tot ze versteenden
hij verliet plekken
waar het dood was
maar hij legde het vast
met zijn ogen
hij is er opeens weer
onhoorbaar ademend
als je afscheid van hem neemt
om het netvlies leegte
en hij verzwijgt zich
in de dalende vogels
die zich zetten tussen de
stenen letters van zijn naam
DIRK KROON
VOORNAAMSTE GESCHRIFTEN
Een volledige bibliografie van
het werk van Verhoeven wordt samengesteld door K. Lekkerkerker,
Behalve verspreid werk in de tijdschriften Were Di, Spiegel en
Stem, De Bries, Het Woord, Roeping en Raam, verschenen de
volgende afzonderlijke publicaties:
|
Voorbijgang. Gedichten.
Amsterdam, De Bezige Bij, 1946.
|
Gij zijt. Een cyclus.
Amsterdam, Uitgeversmaatschappij Holland, 1950.
|
De brokaten mantel.
Gedichten. Amsterdam, De Bezige Bij, 1953.
|
Torso van de tijdgenoot.
Gedicht. 's-Gravenhage, A.A.M. Stols, 1955.
|
Drie staat tot een. Acht
tekeningen van Martin van Veen en acht gedichten van Hans
Andreus, Nico Verhoeven, Simon Vinkenoog. Amsterdam,
Moussault's uitgeverij nv, 1962.
|
Voorjaarsgewei.
Cyclusgedichten. Amsterdam, De Beuk, 1963.
|
Straatmeubilair.
Culemborg-Haarlem, De Technische uitgeverij H. Stam Nv, 1966
(samen met ir.D.L.H. Slebos; voor de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten).
|
De eendere dingen. Gedichten.
Haarlem, Uitgeversmaatschappij Holland, 1966.
|
Elpénor. Gedichten en
teksten van Nico Verhoeven en Wim Zaal. Benno Helders, 1968
(beperkte oplage van 100 exemplaren).
|
NOOT
1. Met bijzondere dank aan Judith
Boer en Herman Meddens.
|