Juliana
Cornelia (baronesse) de Lannoy (geboren maandag 1 december
1738 in Breda) overleed 'door deugd en dicht verengeld' op maandag 18
februari 1782 in haar woonplaats Geertruidenberg. Aldaar werd ze ook
begraven in de Nederlands Hervormde Kerk, maar haar graf bestaat niet
meer. Kort voor haar dood had de dichteres van Aan mynen geest 'alles
ten vure verwezen, waaraan de laatste hand ontbrak, welk gestreng
vonnis maar al te stipt is uitgevoerd geworden door den broeder der
dichteresse' (Witsen Geysbeek). Kort na haar dood werd haar door het
Haagsche dichtgenootschap voor haar dichtstuk 'Aanspraak van Keizer
Karel v aan zijn' zoon Philips ii' een zilveren erepenning toegekend
(Witsen Geysbeek): 'nadat de Heer [Rhijnvis] Feith den gouden had
behaald. Deze ontving het berigt, wie zijne mededingster was,
gelijktijdig met dat van haren dood.' Gelinus van Spaan noemde haar
''t Schittrend oogenlyn van 't Haegsche zangkoor.' Bilderdijk noemde
zich 'haar leerling'. Een jaar na haar dood gaf hij haar Nagelaten
dichtwerken uit, aangevuld met een groot aantal lijkdichten, waarover
Te Winkel opmerkt dat die: 'alle even overdreven in lofgalming als in
rouwmisbaar zijn en haar den roem der onsterfelijkheid voorspellen,
waarop zij zelve zooveel prijs stelde.' Het heeft niet zo mogen zijn.
Bilderdijk moet De Lannoy werkelijk
zeer geacht hebben want hij schreef een zeer lange lijkzang en maar
liefst twee grafschriften te harer nagedachtenis. Twee regels uit de
lijkzang:
Lannoy!
neen, 'k schenk aan u geen tranen: ge eischt iets meer:
Zy
zijn uwe asch onwaard: uw vriendschap was te teêr.
Uit hetzelfde jaar dateert het eerste
grafschrift, waarbij hij de overledene een laatste wens in de mond
legt:
'k
Drong levende u een stroom van zoete tranen af:
Bataven,
stort ze thands, maar smartelijk op mijn graf.
In 1784 ontwierp hij een tweede
grafschrift:
Pleng,
wandelaar! hier een' traan; ge eerbiedigt in deze asch,
Het
overschot van de eer van Nederlands Parnas.
In 1781 heeft Bilderdijk, op verzoek
van De Lannoy, eveneens een lijkzang geschreven op de dood van De
Lannoys poesje, of, zoals de dichter het wil: 'schootkatjen'.
|