CuBra
INHOUD DODENAKKER
HOME

BRABANTS

AUTEURS
TEKSTEN
AUDIO
SPECIAAL

Print Pagina

D

In memoriam Jan Cartens

Op woensdag 25 april 2007 overleed, na een slopend ziekbed, de in Roosendaal woonachtige schrijver Jan Cartens (geboren 25 mei 1929).

Cartens debuteerde in 1975 met de roman 'Dat meisje uit München', en heeft sindsdien een omvangrijk oeuvre opgebouwd van circa 20 titels, voornamelijk romans en verhalen. In 2004 verscheen nog zijn omvangrijke familiekroniek in romanvorm 'De verloren tuin'.

De uitvaartdienst voor Jan Cartens vond plaats op 1 mei in de Moeder Godskerk in Roosendaal, waarna de schrijver begraven werd op begraafplaats Zegstede aldaar.

Ter nagedachtenis aan Jan Cartens volgt hieronder een fragment uit een van zijn bekendste werken, het autobiografische 'Een Roomsche jeugd' (1980).

 

Kinderspel

Wij woonden toen al tussen andere kleine burgers en

arbeiders, een paar straten van mijn opa vandaan, in

een rood bakstenen huis met een leien dak, gehuurd

van de Sint-Joseph-woningbouwvereniging. De parochiekerk

was toegewijd aan Sint-Joseph. Het patronaat

daarachter heette het Sint-Josephhuis en op zeven

donkere woensdagavonden in het vroege voorjaar werd

in de kerk Sint Joseph aangeroepen als patroon van

een zalige dood. Natuurlijk leerde ik lezen, schrijven

en de 475 vragen van de Grote Katechismus op de

Sint-Josephschool. Alleen de zorg voor de armen was

toevertrouwd aan Sint Vincentius, maar met hem heb

ik eigenlijk nooit kennis gemaakt, want mijn vader was

machinist bij de Nederlandsche Spoorwegen en verdiende

ook in die grauwe jaren dertig nog zoveel salaris dat hij

het met Sint Joseph afkon. Verloren voorwerpen

ressorteerden onder Sint Antonius.

Mijn vader was zelden thuis. In zijn zwartfluwelen pak

moest hij op de meest zonderlinge uren naar het afgelegen

emplacement. Op vrieskoude winteravonden

hoorde ik in mijn jongensbed soms uit de ijle verte een

trein fluiten en dan wist ik zeker dat het mijn vader

was die met zijn kolossale locomotief in wolken stoom

de zwarte nacht inreed. Als hij uit die donkere vrieskou

de volgende dag weer thuiskwam, hing zijn bevroren

adem als ijs in zijn snor. Op zijn ronde pet stond boven

de blinkende klep een goudgevleugeld wiel dat ook op

het krantje prijkte dat iedere week op de deurmat viel.

Van de katholieke spoorwegbond, onder de hoede van

Sint Raphaël. In zijn diepe broekzakken droeg ook mijn

vader altijd zijn rozenkrans met zich mee. En een wilde

kastanje, tegen de reumatiek die met de jaren langzaam

in zijn benen omhoogkroop. Hij had een onderdanige

eerbied voor iedereen die een boord droeg. Als hij een

collega was gaan begraven zag ik aan zijn rode ogen

altijd dat hij op het kerkhof gehuild had. Hij hield

trouw de zeven woensdagavonden om een zalige dood

te sterven. Ik heb hem zelf al lang heilig verklaard.


Behalve de genoemde werken, publiceerde Jan Cartens o.a. nog:

De thuiskomst (1976)
Vroege herfst (1978)
Het kwade hart, en andere liefdesverhalen (1979)
Een Roomsche jeugd (1980)
Gestorven te Reykjavik (1981)
De verleiding (1983)
Monsters gratis (1984)
Een papieren glimlach (1985)
Maagdenbruiloft (1987)
Het verraad van Nausikaä (1989)
Een indringer (1990)
De bekentenis (1993)
De roze bisschop (1994)
Oorlogsbruid (1995)
Van katholieken huize (2000)
Voetsporen van mijn moeder (2002)