Op 12 december 1999 was het honderd jaar geleden dat de Tilburgse
dichter Henricus Joannes Dolmans (1840-1899) overleed. Hij verviel van
rijkdom tot armoede, maar bleef zijn leven lang de dichtkunst
toegewijd. Een opmerkelijk leven van een vroom katholiek met een
obsessie voor de dood.
Door Jef van Kempen
Ja, Dolmans was dichter. Zijn hart sloeg voor de Uwen;/ Het gloeide
van geestdrift voor 't eeuwige schoon;/ Van dichters, wier tonen bij
voorkeur zich huwen/ Aan Godsdienst en deugden, was DOLMANS de kroon.
Zo werd Henri Dolmans door Simplex in de Tilburgsche Courant van 21
december 1899 herdacht. In stijl: met een gedicht. Minder hoogdravend
was de tekst van het anonieme gedicht op het doodsprentje:
Helder steeds als van een
zuiver harte,
Dat zijn God en Christus'
Kerk bemint,
Was zijn lied van jubel en
van smarte.-
Helder als de zang van 't
schuldloos kind.
De Negentiende Eeuw was de eeuw van de dichters. In Noord-Brabant
manifesteerde zich schuchter een nieuwe generatie katholieke dichters.
Henri Dolmans behoorde tot die generatie van dichters voor God en
Kerk.
Jezuïet
In 1853, dertien jaar oud, begon Henri Dolmans aan de
gymnasiumopleiding van de orde van de jezuïeten in Katwijk. In 1856
overleed zijn vader, burgemeester van Maarssen en een sociaal bewogen
katholiek. Het gezin zou uiteenvallen. Zijn moeder keerde terug naar
haar geboorteplaats Amsterdam en zijn enige zuster ging in het
klooster bij de Zusters van Liefde in Tilburg. Henri Dolmans voltooide
zijn gymnasiumopleiding en trad in 1859 in het noviciaat van de
jezuïeten. Na een studie filosofie aan het seminarie van Culemborg
werd hij benoemd tot leraar. Op het moment dat hij op het punt stond
om tot priester te worden gewijd raakte Dolmans in gewetensnood; hij
voelde zich niet waardig om tot het priesterambt verheven te worden.
Op 7 april 1866 trad hij uit de orde, maar in zijn hart zou hij zijn
leven lang jezuïet blijven. Boven al zijn manuscripten prijkt het
motto van de jezuïeten: Ad Maiorem Dei Gloriam.
Na zijn uitreden bij de jezuïeten heeft Henri Dolmans een baan
gehad als klerk bij een notaris in Groesbeek. In 1868 debuteerde hij
als dichter door de publicatie van zijn eerste bundel: Feestlied
bij het vijftigjarige Priesterschap van zijne doorl. Hoogh. Mgr.
Joannes Zwijsen, uitgegeven door Henri Bogaerts in Den Bosch. Zijn
betrekking als notarisklerk gaf hij op toen hij in 1871, samen met
zijn 72-jarige moeder, naar Tilburg verhuisde. Hij nam zijn intrek in
hotel De Gouden Leeuw aan de Markt, op een steenworp afstand van het
klooster waar zijn zuster verbleef.
Dichter
Zijn moeder overleed nog datzelfde jaar en bij die gelegenheid
manifesteerde Dolmans zich in zijn nieuwe woonplaats voor het eerst in
het genre gedichten dat zijn specialiteit zou worden: het
treurgedicht.
Mijn droeve harp, al is u
‘t rouwfloers omgewonden,
Al goot de kindertraan een
roestsmet op uw snaar,
Toch heeft, bij moeders
graf, mijn ziel haar zang gevonden,
En eischt het kinderhart uw
zoetst accoord voor haar.
De elegie: Bij het Graf mijner Moeder, die in 1872 in druk
verscheen, moet grote indruk hebben gemaakt, want het is het begin van
een lange reeks grafgedichten, die Dolmans in de jaren daarna op
verzoek zou schrijven. De gedichten waren bedoeld om tijdens de
teraardebestelling te worden voorgedragen, iets wat de dichter ook
zelf moet hebben gedaan, of dienden als tekst voor een doodsprentje.
Veel rouwgedichten van Dolmans verschenen pas later in druk: bij het
gereedkomen van de grafsteen of bij het eerste jaargetijde. Dolmans
heeft soms hele families mee ten grave gedragen, waaronder de familie
Gieliam, waar in enkele jaren tijd drie kinderen op jonge leeftijd
stierven:
O Victor! 'k zag u aan uw
smartlijk kruis geklonken,
'k Zag hoe de dood u
sloopte in 't volle levensvuur;
'k Weet ook hoe gij den
kelk des lijdens hebt gedronken,
En 'k zag uw zoet geduld
tot aan uw stervensuur.
Van alle gedichten die Henri Dolmans in zijn leven zou schrijven:
ter gelegenheid van priesterfeesten, gedenkdagen en consecraties van
kerken, toont hij zich het meest betrokken in zijn funeraire poëzie.
De maalstroom des levens
Na de dood van zijn moeder bleek Dolmans een rijk man te zijn.
Maar: de intriges dezer wereld niet kennende ging weldra zijn
fortuin in den maalstroom des levens verloren, wist de Tilburgsche
Courant na zijn dood te melden. Wie denkt dat zijn vermogen aan
allerlei frivoliteiten verloren ging, heeft het mis. Het geld ging
voor een groot deel naar de armen, naar jongens die wilden studeren en
hij deed royale schenkingen aan kerken en kloosters.
In 1876 zat Henri Dolmans financieel aan de grond en zag zich
gedwongen Tilburg te verlaten om in Groesbeek zijn oude baan als
notarisklerk weer op te pakken. Het zou zijn laatste vaste betrekking
zijn. Drie jaar later was hij terug in Tilburg om zich de rest van
zijn leven nog uitsluitend aan de dichtkunst te wijden. Het was een
bewuste keuze voor de armoede.
Hoewel Dolmans honderden bijdragen publiceerde in ondermeer de
Tilburgsche Courant, De Tijd en de Katholieke Illustratie, leverde hem
dat zo weinig geld op, dat het onmogelijk was om daar van te leven.
Maar er was iemand, die zich zijn lot aantrok.
In het archief van de Fraters van Tilburg bevindt zich een
kasboekje waarin jarenlang de onkosten van Henri Dolmans werden
bijgehouden: een paar gulden in de week voor huishuur en een paar
gulden voor de weduwe waar hij in de kost was. De man achter dit
kasboekje was de algemeen overste van de fraters: Superior De Beer.
Hij hield Dolmans de schuldeisers van het lijf en had een constructie
bedacht waarbij Dolmans kon beschikken over het vruchtgebruik van het
erfdeel van zijn zuster, zonder zelf het geld in handen te krijgen.
Henri Dolmans bedankte pater De Beer door hem ieder jaar een gedicht
te sturen ter gelegenheid van de viering van zijn priesterfeest. De
Beer beantwoordde de geste door de dichter een nieuw kostuum te
sturen.
Dat De Beer nogal sceptisch stond tegenover de levenswijze van
Dolmans blijkt uit een brief aan een pastoor die hem om inlichtingen
had gevraagd: „Wat den Heer D. aangaat; hij blijft een ware dolman,
een dwaallicht, niets uitvoerend, levend van de rente van zuster
Jeanette, die hem beloofd zijn. Ik zie hem in geen jaren meer. Ik
beveel hem in uw gebed aan..."
Laatste gedicht
Dolmans stierf als dichter in het harnas. Na een kortstondige
ziekte overleed hij op dinsdag 12 december 1899 om 6 uur ‘s middags.
De krant deed er verslag van: In zijne laatste oogenblikken schreef
hij nog met verstijfde hand eenige dichtregelen, waarvan wij het
eerste vers slechts ontcijferen kunnen en hier gaarne weergeven en
spreken daarbij de hoop uit, dat men een man in zijne gebeden moge
gedenken, die eenzaam en verlaten uit het leven moest scheiden.
Het gedicht dat Henri Dolmans op zijn sterfbed schreef bleek zijn
eigen grafgedicht te zijn.
Hier, Christenlezer, rust
een zanger in het stof,
Die op zoo menig graf zijn
treurzang heeft gezongen.
Prijst nu des Heeren wil en
geeft Diens wijsheid lof,
Wijl in de ijdle kamp de
snaren zijn gesprongen.
Maar spreekt, dit bidt hij
u, voor wat zijn harp u bracht,
Een enkele arme bede uit
Christelijk medelijden.
Opdat zijn arme ziel na 't
somber van den nacht,
Zich in Gods heerlijk licht
door d'eeuwen moog verblijden.
In de overlijdensacte noteerde een ambtenaar: overleden is Henricus
Joannes Dolmans, oud negenenvijftig jaren, van beroep dichter.