INHOUD DODENAKKER
HOME

BRABANTS

AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
SPECIAAL

D



E.W. Dam: een dichtende ijzervreter

Hans Heesen / Harry Jansen: uit de serie Pen in Ruste

We schrijven medio februari 1860, als in Utrecht een behoeftige grijsaard hoort dat de majoor onder wie hij vroeger als soldaat diende, is overleden. Het is hartje winter, warme kleren en geld voor de reis heeft hij niet, maar zijn verlangen om zijn voormalige superieur een laatste groet te brengen is zo groot dat hij besluit te voet naar Geldermalsen te reizen, waar de begrafenis zal plaatshebben. Hij mag dan oud en gebrekkig zijn, maar wat hamer, hij heeft in zijn soldatenleven wel voor langere marsen gestaan. Het vriest vinnig, een snerpende wind blaast hem uren achtereen in de stikdonkere nacht hagel en sneeuw op het schamel gedekte lijf en ijspegels in het gezicht. Maar de oude baas versaagt niet en arriveert nog juist op tijd voor de begrafenis.

Dit roerende tafereel, aangetroffen in een in memoriam, moest aantonen hoe geliefd de overledene wel was. Zijn dood, zegt een ander herdenkingsartikel, was "eene treurmare voor gansch Nederland". Een derde bron echter meldt dat bij de begrafenis slechts enkele familieleden en trouwe vrienden aanwezig waren. De overledene was namelijk een nogal "winderig heerschap" geweest, pronkzuchtig, twistziek, opvliegend, kortom een weinig beminnelijk mens. Welnee, hij was juist uitermate nobel, aimabel en rondborstig, zeiden anderen. Een man met voor- en tegenstanders dus: Edmond Willem van Dam van Isselt, heer van Meteren en Geldermalsen, dichter en schrijver, geboren 20 februari 1796 in Breda, gestorven 9 februari 1860 op zijn landgoed Ravestein bij Geldermalsen.

Over zijn kwaliteiten als dichter waren de meningen al net zo verdeeld als over zijn karakter. De een schaarde hem "onder de eerste gunstelingen der Nederlandsche muze". Een ander verklaarde "elke stap van Van Dam op het veld der letterkunde voor eene struikeling". We slaan Van Dams in 1823 gepubliceerde bundel Gedichten open en lezen in "Aan de ongehuwden":

Vrienden op de veilge ree,

’t Huwlijk is als de open zee.

Wilt ge dat het wel gedij’,

Let op winden en getij.

Als advies is er natuurlijk niets mis mee. Maar het niveau van de wandtegel ontstijgt het niet. De overige verzen staan bol van ronkende vaderlandsliefde. Van Dam wilde dan ook, méér dan een goed dichter, een goed vaderlander zijn. Dat probeerde hij op verschillende manieren. Hij was militair, Eerste en Tweede Kamerlid, dijkgraaf, schoolopziener en president-commissaris bij de spoorwegen. Dichten was voor hem voornamelijk een middel om "zijne geestdrift en zijn goed vaderlandsch hart uit te storten". De meeste glorie verwierf hij zich dan ook niet als dichter maar als militair. Als aanvoerder van een vrijwilligerscorps dat de Belgen te lijf ging toen dezen zich in 1830 wilden afscheiden van Nederland.

"De Jagers van Van Dam" werden in een mum van tijd een begrip. Het Noorden was bang dat het katholieke Zuiden zich bij de opstandige Belgen zou aansluiten. Schutters uit het land van Maas en Waal weigerden de wapens op te nemen tegen hun Belgische geloofsgenoten, en Van Dam moest hen op andere gedachten brengen. Hoe pak je zoiets aan? Heel simpel. Van Dam bezocht de dorpen waar de onwilligen woonden: Kesteren, Elst, Druten, Dreumel, Leeuwen, Horssen, Appeltern, enzovoort, en ging niet eerder weg dan nadat de schutters zich hadden gemeld. Intussen aten zijn soldaten de voedselvoorraden in het door hongersnood geteisterde gebied op en maakten zich vrolijk met de dorpsmeisjes. "De Jagers van Van Dam," zong men al snel in een hekelvers, "die stalen de boeren het spek in de pan." De meeste schutters meldden zich daarop alsnog aan.

Een groot succes dus. Zij het dat er nogal wat kritiek was op het feit dat de Jagers en passant honderden huizen hadden verwoest. Van Dam betoonde zich een echte ijzervreter. "Kleine ongeregeldheden," noemde hij het, "onafscheidelijk van iedere expeditie met zo vele manschappen." Een man van de grote lijn dus, die Van Dam. Net zoals hij als dichter een man van het grote woord was. Trivialiteiten, bijkomendheden, details, kleine beslommeringen van alleman konden hem niet boeien. In de 25 jaar dat hij schoolopziener voor de Tielerwaard was, bezocht hij niet één school. De eer die bij de functie hoorde, daar ging het om. Want Van Dam, die als kamerlid minister Van Hall uitdaagde tot een duel, was een man van eer. Broeder Groot-redenaar in de loge der Vrijmetselaars. En (ere)lid van zoveel clubs en verenigingen dat het makkelijker is "de vaderlandsche genootschappen slechts aan te stippen, waar hij géén lid van was". Eén eer komt hem, ondanks alle bombast, echter wel degelijk toe: Van Dam was een van de slechts negen kamerleden die Thorbecke vanaf het begin steunden bij diens grondwetherziening van 1848.

Op het gemeentehuis aan de Van Dam van Isseltstraat heeft de dienstdoende beambte nog nooit van Van Dam van Isselt gehoord. We besluiten te varen op de informatie die we hebben en goed op winden en getij lettend gaan we naar de in het verlengde van de Van Dam van Isseltstraat gelegen D.J. van Wijkstraat, waar de oude begraafplaats van Geldermalsen zich bevindt. Op de toegangspoort staat:

Een poorte die ten hemel leidt,

Is ’t onverbidlyk graf.

’T is de ingang tot die zaligheid

Die Christus leer ons gaf.

Het zijn regels van Van Dam, die hier op 15 februari 1860 werd begraven. Achter de poort zijn de graven "onverbidlyk" scheef gezakt, verweerd, bemost, gebroken of, zoals Van Dams tombe helemaal rechts achteraan in de hoek, overwoekerd. De dichte haag onkruid en klimop die de grafkelder toedekt geeft de plek een poëtisch aanzien. Of er tekst op het graf staat is niet meer te zeggen. Aan de voorzijde, waar begroeiing ontbreekt, staat het familiewapen. De heer Van de Koppel, opzichter van de gemeentelijke buitendienst, vertelt waaróm de klimop aan de voorzijde ontbreekt. Verveeljeugd heeft enkele weken terug geprobeerd zich toegang tot de grafkelder te verschaffen. Ze zijn er niet in geslaagd, maar hadden wel de voorplaat voor een deel losgewrikt. Om die weer vast te kunnen zetten, moest de begroeiing weggeknipt worden.

Grafvandalisme dus. De daders zijn niet gepakt. En daar boffen ze bij. Net zoals ze boffen dat Edmond Willem van Dam van Isselt zich niet meer persoonlijk kan weren en dat de grijsaard uit Utrecht zijn majoor niet meer kan verdedigen. Zij zouden wel raad hebben geweten met zulk gajes!