INHOUD DODENAKKER
HOME

BRABANTS

AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
SPECIAAL

DDe teksten op deze pagina's zijn voor het overgrote deel ontleend aan 'Waar Ligt Poot? - Over de dood en de laatste rustplaats van Nederlandse en Vlaamse schrijvers', van Hans Heesen, Herry Jansen, en Ed Schilders; uitgeverij De Prom, Baarn, 1997.


Antoon (Antonius Franciscus) Coolen (geboren zaterdag 17 april 1897 in Wijlre) Op 12 oktober 1961 meldde de Tijd-Maasbode dat Coolen de vorige dag op weg was van Amsterdam naar Eindhoven en 'tussen Waardenburg en Zaltbommel' uit de trein was gevallen. De verslaggever, Ignaat Agasi, verhaalt hoe Coolen vier uur lang bewusteloos op het grind langs de spoorbaan heeft gelegen alvorens hij een nabijgelegen boerderij kon bereiken. Hoe een en ander kon gebeuren, kon Coolen zich niet herinneren. 'De schrijver is er redelijk afgekomen', schreef Agasi, maar dat viel tegen. Coolen overleed op donderdag 9 november in het Sint- Jozefziekenhuis in Eindhoven. De opnames voor de verfilming van zijn roman, Dorp aan de rivier, waren juist in volle gang. Door de bizarre omstandigheden van zijn dood is er volop, onder anderen door J.B. Charles, gespeculeerd dat Coolen weleens uit de trein geduwd zou kunnen zijn. Het motief hiervoor zou dan zijn dat de schrijver bezig was de houding van de DAF-directie tijdens de oorlog uit de doeken te doen. Coolen had eerder een proces hieromtrent, door DAF aangespannen, verloren. Hoe het zij, sinds 13 november 1961 rust hij op het Oude Kerkhof in Waalre (rij 10, nr. 268).
Op zijn gedachtenisprentje staat een tekst uit een van zijn bekendste romans, Herberg in 't Misverstand: 'Het [aardse leven] hangt niet uitsluitend van noodlot af, het noodlot is er een deel van, als de stormen van het land.'
Op de plaats in Wijlre waar zijn geboortehuis stond, staat nu een gedenkteken van de beeldhouwer Fons Bemelmans (een bok, toebehorend aan een van Coolens bekendste romanfiguren, Doreske Timmer). Op de zuil een plaquette die op 17 april 1997 werd aangebracht.

Afkomstig uit: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1961-1962, pag. 60-64.

ANTOON COOLEN

(Wylre, 17 april 1897 -- Waalre, 9 november 1961)

De ontwikkeling van Antoon Coolen tot romanschrijver doorbrak een opvoedingspatroon, dat hier in het geheel niet op voorzien was, hoewel het er een geschikte grondslag voor zou leveren. Niet door zijn studie op het norbertijner-gymnasium te Heeswijk voelde hij zich tot het schrijverschap geroepen. Hij werd er toe gelokt door voorbeelden uit de boekerij van zijn buurman, het voormalige hoofd van school H. N. Ouwerling.

In mei 1903 had de familie Coolen zich op het Haageind te Deurne gevestigd. De oudste zoon, Antoon, was toen zes jaar en bezocht de parochiale school, die door fraters werd beheerd sedert 1896. De toenmalige pastoor had de meester van de openbare school, Hendrik Nicolaas Ouwerling niet mee overgenomen, omdat hij niet op deze eigendunkelijke man gesteld was. Niettemin bleef Ouwerling te Deurne wonen. Hij nam jongens in opleiding voor onderwijsacten en bemoeide zich levendig met de geschiedenis van de streek. Zijn eigenzinnigheid, die volop redenen van bestaan had, bracht hem in verzet tegen allerhande heersende personen en gewoonten. Hij hield er een eigen idee over het wel en wee van Noord Brabant op na. Dit onderscheidde zich in menig opzicht heftig van de denkbeelden, die rond de eeuwwisseling voor deugdelijk werden gehouden.

In 1899 aanvaardde hij een plaats als redacteur aan De Zuidwillemsvaart te Helmond. Hierin schreef hij vinnige strijdartikelen tegen iedereen, die de indruk wekte, volksdomheid te vereenzelvigen met een geloofsbelang. Meer in het biezonder bestreed hij in dit blad de norbertijn G. van den Elzen tijdens de zogenaamde boteroorlog van 1904.

Aan de opleidingscursus van H. N. Ouwerling studeerde Herman J. J. Maas voor hoofdonderwijzer. Diens eerste Schetsen van over de Peel nam Ouwerling op in De Zuidwillemsvaart. Ze verschenen in 1901 gebundeld bij Van Moorsel en Van den Boogaart te Helmond. Zijn latere romans Verstooteling, Landelijke Eenvoud en Het Goud van de Peel bezorgden Herman Maas de toentertijd bedenkelijke bijnaam van "brabantse Zola". Zijn "ruw naturalisme" is opvallend verbleekt, doch de ergernis, die het destijds opwekte, gaf in 1908 aan Ouwerling een prikkel om in een lijvig vlugschrift met feiten en cijfers te betogen, dat de zuidergewesten (Brabant en Limburg) in allerlei opzicht achterlijk waren gebleven, omdat zij achterlijk waren gehouden.

Antoon Coolen heeft de bibliotheek van zijn buurman leren kennen voordat hij in 1909 naar het gymnasium vertrok. "Voor die boeken, onverschillig hoe hun inhoud was, heb ik bevend van eerbied gestaan", getuigde hij in het Geschenk van de Boekenweek uit 1932. Onder zijn vacanties leende hij de boeken van Conscience, van Jan Reinier en August Snieders, later ook die van Stijn Streuvels en Herman Maas bij Ouwerling. Wat de norbertijnen van Heeswijk hem bijbrachten, werd hem door zijn buurman niet ontroofd. Toch was het Ouwerling, die hem het eerste inzicht gaf in het speelse verschil tussen braafheid en eerlijkheid, waarvan de maatschappelijke onderscheidingen in een begrensde en besloten samenleving voor een aanzienlijk deel afhangen.

Gaandeweg heeft Antoon Coolen zijn idealen verruimd, maar hij is nooit de pleitbezorger van de ossewagen tegen de auto geweest. Bij het zoeken naar hetgeen hij onveranderd bewaard wilde zien in land en volk van Noord Brabant, zette hij al vroeg het aangeleerde schema van deugden en zekerheden opzij, dat enkel dienst deed als kleefstof voor sociale behoudzucht. Hij had bij zijn debuut als zeventienjarige auteur een sterke geneigdheid naar romantische verdroming overgehouden uit zijn geestdriftige lectuur in landelijke novellen, maar hij wist toen al, dat het verschil tussen spierwit en pikzwart, gelijk het bij Jan Reinier Snieders in de zedelijke kenschetsing van de personages opvalt, niet meer volledig strookte met de werkelijkheidswaarneming van de mens in de twintigste eeuw. Het beantwoordde aan een theorie over het leven, die de romantiek voor een goed deel had geborgd bij de pedagogie uit de verlichtingstijd en voor een ander deel had overgenomen uit het conventioneel geworden christelijke denken over deugd en ondeugd, dat inmiddels het voorkomen had gekregen van een gescherpt onderscheidingsvermogen voor fatsoen en onfatsoen.

Toen Antoon Coolen in 1914 als volontair op de drukkerij van August Pellemans te Helmond zelf zijn eerste schetsenbundeltje zette, dat Opinies heette, kan hij de illusie niet hebben meegedragen, dat hij eenmaal in Duitsland, Scandinavië en vooral in Tsjechoslowakije tot de grootste romanschrijvers van Europa zou worden gerekend. Het zal echter zijn eerzucht niet buiten alle spoor gedreven hebben, dat hij een plaats van betekenis wilde innemen tussen de brabantse schrijvers van zijn tijd.

Wat hem van zijn debuut in 1914 tot zijn dood in 1961 het diepst ter harte is blijven gaan, was de verzekering van het levensgeluk voor de brabantse mens. Iedere andere gedachte van hem kwam hierop achteraan. Als eerste bedreiging van dit geluk schetste hij in zijn jeugdnovellen de giftige fluistercampagne van de schijnheiligen en de onnozelen. Hij vond de samenwerking van deze twee groepen te stevig verzekerd om er niet gedurig tegen in opstand te komen. Het leven heeft hem geleerd, dat ook schijndeugd en domheid voor kleurveranderingen vatbaar zijn. Van een toornige revolte verwachtte hij op de duur minder uitwerking dan van een milde doorschouwing. Toch heeft hij nooit berust bij het onmiskenbare feit, dat het alledaagse levensgeluk van goede mensen in onze samenleving het gereedst en het bitterst belaagd wordt door personen, die er een al te sluitend wereldbeeld op na houden, ongeacht of ze dit met godsdienstige, staatkundige, maatschappelijke, economische of culturele tinten beschilderen. Bij de verf ligt het grote verschil niet.

De visie van Antoon Coolen op het menselijk geluk kreeg voor het eerst vaste vorm in het boek, waarmee hij zich dadelijk in binnen- en buitenland een groot publiek veroverde. Dit was Kinderen van ons Volk in 1928. De taalbehandeling, waarbij de zinsbouw te vaak is omgezet om het belangrijkste zielkundige element op de voorgrond te krijgen en waarbij het tussenwerpsel te vaak de functie van het voegwoord overneemt, dateert wellicht nu reeds dit buitengewoon sympathieke verhaal als een jeugdgeschrift van zijn auteur, maar het stijlprocedé van de straalvertelling, dat Coolen voortaan in al zijn grotere romans zou blijven toepassen, bereikte reeds hier de weloverwogen gaafheid, die in alle kunst het kenmerk is van het natuurlijke.

Terwijl de raamvertelling een betrekkelijk willekeurige hoofdgebeurtenis een reeks korte geschiedenissen laat overkoepelen, plaatst de straalvertelling een novelle in het middelpunt van een groep gebeurtenissen, die er mee samenhangen en er langs allerlei draden ook verbinding mee blijven houden. Deze techniek eist, dat de centrale gebeurtenis zal beantwoorden aan een centraal geestelijk thema. De nevengeschikte geschiedenissen ontlenen hun waarde aan een gevarieerde verhouding tot het hoofdmotief.

Coolen heeft bij herhaling dit procédé met verfijnd meesterschap toegepast en er een veelvormige verscheidenheid in aangebracht, doch het centrale geestelijke thema wisselde bij die veranderingen weinig. De titels van zijn boeken geven voor een deel reeds te kennen, dat hij in zijn waarneming van het menselijke leven een tweestrijd onderscheidt tussen het blijvende en het vervlietende: Dorp aan de Rivier, Stad aan de Maas, Hun grond verwaait, Herberg in 't Misverstand, De vrouw en de zes slapers. Eenzelfde tegenstelling tussen het gevestigde en het voorbije gaande is ook in de keuze van zijn personages op te merken. Er zijn in zijn verhalen altijd zwervelingen of onbekenden, die zich mengen in een kom met vaste bewoners. Zij vertegenwoordigen er de lokking van de verte. Dit is soms de lokking van de misdaad, soms die van het avontuur, een enkele maal ook de lokking van de hemel. Ondernemingslust richt zich in de vertellingen van Antoon Coolen op gemeenschapsstichting. Een huiskamer vol geluk is voor hem het edelste resultaat van menselijke toeleg. De heiligste voorwerpen zijn de gewoonste: de tafel, het ledikant, vooral de wieg. Veelzeggend is in de symboliek van zijn vertelselbouw de tegenstelling tussen de wieg en de fiets.

Nolda, de dochter van Corneliske Schoonewiel, heeft een avontuur beleefd met een zwervende artiest, die in hun dorp zijn Jan Klaassenspel kwam vertonen. Hierna is hij vertrokken op haar fiets. "Uw fiets is nooit meer teruggekomen", zegt de vader, die nog niet vermoedt wat er gebeurd is, doch zijn dochter enkel een te groot vertrouwen in de zwerver wil verwijten. "Dat is ook niet erg. Een wieg heb ik harder nodig dan een fiets", antwoordt Nolda. Dezelfde tegenstelling tussen fiets en wieg besluit ook de roman Herberg in 't Misverstand.

Het centrale geestelijke thema wordt in zijn boektitels, zijn verhaalbouw, zijn persoonsbeschrijving en zijn taalsymboliek vereenzelvigd met datgene, waarvan hij de bestendigheid van het geluk verwacht. In het menselijke individu is dit het hart. In de woning is het de haard, juister nog: de "herd", d.w.z. de plaats bij de haard, het gunaikaion de kemenade, la chéminée. In het dorp is het de kerk. In de samenleving is het de goedheid. In de geschiedenis is het de barmhartigheid.

Dit centrale thema was in de tijd, waarin Antoon Coolen zijn romans liet verschijnen, bij de nederlandse letterkundigen niet hoog in aanzien. Het scheen een beetje naïef, in de jaren, die tussen 1928 en 1958 verliepen, te blijven vertrouwen op de goedheid, die mensen jegens elkander kunnen opbrengen. In zijn meer onmiddellijke levenskring heeft Coolen er last van gehad, dat zijn vertrouwen op de eenvoudige goedheid van de medemens werd aangezien voor een ondergraving van het supernaturalistische wereldbestel, dat geen moraal voor echt hield, die niet afhing van theologische abstracties. Een bundel heiligenlegenden, die hij in 1934 liet verschijnen, kreeg van Antoon Coolen tot titel: Zegen der goedheid. Hiermee verspeelde hij voor dogmatisten de faam van katholieke romanschrijver. Hij was het even weinig en even zeer als de schrijvers van Walewein of Ferguut.

Van de vele redenen, die er bestaan om hem met eerbied te gedenken, zou ik er geen zo krachtig willen laten gelden als het feit, dat deze totaal onpolemische man onder geen omstandigheden heeft verzaakt aan de moed van zijn overtuiging. Hij is altijd blijven geloven en belijden, dat mensen elkaar gelukkig kunnen maken door goed te zijn. Ook vond hij, dat geen ding op de wereld, hoe het ook genoemd werd, meer begrip, bescherming en verdediging verdiende dan het eenvoudige geluk van goede mensen.

Een volledige bibliografie, samengesteld door T. Renes, verscheen bij gelegenheid van zijn zestigste verjaardag in 1957 bij de uitgeverij Nijgh en van Ditmar te 's-Gravenhage. Zij werd in 1961 uitgebreid herdrukt.

ANTON VAN DUINKERKEN