Antoon (Antonius Franciscus) Coolen (geboren zaterdag 17 april 1897 in Wijlre) Op 12 oktober 1961 meldde de Tijd-Maasbode dat Coolen de vorige dag op weg was van Amsterdam naar Eindhoven en 'tussen Waardenburg en Zaltbommel' uit de trein was gevallen. De verslaggever, Ignaat Agasi, verhaalt hoe Coolen vier uur lang bewusteloos op het grind langs de spoorbaan heeft gelegen alvorens hij een nabijgelegen boerderij kon bereiken. Hoe een en ander kon gebeuren, kon Coolen zich niet herinneren. 'De schrijver is er redelijk afgekomen', schreef Agasi, maar dat viel tegen. Coolen overleed op donderdag 9 november in het Sint- Jozefziekenhuis in Eindhoven. De opnames voor de verfilming van zijn roman, Dorp aan de rivier, waren juist in volle gang. Door de bizarre omstandigheden van zijn dood is er volop, onder anderen door J.B. Charles, gespeculeerd dat Coolen weleens uit de trein geduwd zou kunnen zijn. Het motief hiervoor zou dan zijn dat de schrijver bezig was de houding van de
DAF-directie tijdens de oorlog uit de doeken te doen. Coolen had eerder een proces hieromtrent, door
DAF aangespannen, verloren. Hoe het zij, sinds 13 november 1961 rust hij op het Oude Kerkhof in Waalre (rij 10, nr. 268).
Op zijn gedachtenisprentje staat een tekst uit een van zijn bekendste romans, Herberg in 't Misverstand: 'Het [aardse leven] hangt niet uitsluitend van noodlot af, het noodlot is er een deel van, als de stormen van het land.'
Op de plaats in Wijlre waar zijn geboortehuis stond, staat nu een gedenkteken van de beeldhouwer Fons Bemelmans (een bok, toebehorend aan een van Coolens bekendste romanfiguren, Doreske Timmer). Op de zuil een plaquette die op 17 april 1997 werd aangebracht.
Afkomstig uit: Jaarboek van de
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1961-1962, pag.
60-64.
ANTOON COOLEN
(Wylre, 17 april 1897 -- Waalre, 9
november 1961)
De ontwikkeling van Antoon Coolen tot
romanschrijver doorbrak een opvoedingspatroon, dat hier in het geheel
niet op voorzien was, hoewel het er een geschikte grondslag voor zou
leveren. Niet door zijn studie op het norbertijner-gymnasium te
Heeswijk voelde hij zich tot het schrijverschap geroepen. Hij werd er
toe gelokt door voorbeelden uit de boekerij van zijn buurman, het
voormalige hoofd van school H. N. Ouwerling.
In mei 1903 had de familie Coolen
zich op het Haageind te Deurne gevestigd. De oudste zoon, Antoon, was
toen zes jaar en bezocht de parochiale school, die door fraters werd
beheerd sedert 1896. De toenmalige pastoor had de meester van de
openbare school, Hendrik Nicolaas Ouwerling niet mee overgenomen,
omdat hij niet op deze eigendunkelijke man gesteld was. Niettemin
bleef Ouwerling te Deurne wonen. Hij nam jongens in opleiding voor
onderwijsacten en bemoeide zich levendig met de geschiedenis van de
streek. Zijn eigenzinnigheid, die volop redenen van bestaan had,
bracht hem in verzet tegen allerhande heersende personen en gewoonten.
Hij hield er een eigen idee over het wel en wee van Noord Brabant op
na. Dit onderscheidde zich in menig opzicht heftig van de denkbeelden,
die rond de eeuwwisseling voor deugdelijk werden gehouden.
In 1899 aanvaardde hij een plaats als
redacteur aan De Zuidwillemsvaart te Helmond. Hierin schreef
hij vinnige strijdartikelen tegen iedereen, die de indruk wekte,
volksdomheid te vereenzelvigen met een geloofsbelang. Meer in het
biezonder bestreed hij in dit blad de norbertijn G. van den Elzen
tijdens de zogenaamde boteroorlog van 1904.
Aan de opleidingscursus van H. N.
Ouwerling studeerde Herman J. J. Maas voor hoofdonderwijzer. Diens
eerste Schetsen van over de Peel nam Ouwerling op in De
Zuidwillemsvaart. Ze verschenen in 1901 gebundeld bij Van Moorsel
en Van den Boogaart te Helmond. Zijn latere romans Verstooteling,
Landelijke Eenvoud en Het Goud van de Peel bezorgden Herman
Maas de toentertijd bedenkelijke bijnaam van "brabantse
Zola". Zijn "ruw naturalisme" is opvallend verbleekt,
doch de ergernis, die het destijds opwekte, gaf in 1908 aan Ouwerling
een prikkel om in een lijvig vlugschrift met feiten en cijfers te
betogen, dat de zuidergewesten (Brabant en Limburg) in allerlei
opzicht achterlijk waren gebleven, omdat zij achterlijk waren
gehouden.
Antoon Coolen heeft de bibliotheek
van zijn buurman leren kennen voordat hij in 1909 naar het gymnasium
vertrok. "Voor die boeken, onverschillig hoe hun inhoud was, heb
ik bevend van eerbied gestaan", getuigde hij in het Geschenk van
de Boekenweek uit 1932. Onder zijn vacanties leende hij de boeken van
Conscience, van Jan Reinier en August Snieders, later ook die van
Stijn Streuvels en Herman Maas bij Ouwerling. Wat de norbertijnen van
Heeswijk hem bijbrachten, werd hem door zijn buurman niet ontroofd.
Toch was het Ouwerling, die hem het eerste inzicht gaf in het speelse
verschil tussen braafheid en eerlijkheid, waarvan de maatschappelijke
onderscheidingen in een begrensde en besloten samenleving voor een
aanzienlijk deel afhangen.
Gaandeweg heeft Antoon Coolen zijn
idealen verruimd, maar hij is nooit de pleitbezorger van de ossewagen
tegen de auto geweest. Bij het zoeken naar hetgeen hij onveranderd
bewaard wilde zien in land en volk van Noord Brabant, zette hij al
vroeg het aangeleerde schema van deugden en zekerheden opzij, dat
enkel dienst deed als kleefstof voor sociale behoudzucht. Hij had bij
zijn debuut als zeventienjarige auteur een sterke geneigdheid naar
romantische verdroming overgehouden uit zijn geestdriftige lectuur in
landelijke novellen, maar hij wist toen al, dat het verschil tussen
spierwit en pikzwart, gelijk het bij Jan Reinier Snieders in de
zedelijke kenschetsing van de personages opvalt, niet meer volledig
strookte met de werkelijkheidswaarneming van de mens in de twintigste
eeuw. Het beantwoordde aan een theorie over het leven, die de
romantiek voor een goed deel had geborgd bij de pedagogie uit de
verlichtingstijd en voor een ander deel had overgenomen uit het
conventioneel geworden christelijke denken over deugd en ondeugd, dat
inmiddels het voorkomen had gekregen van een gescherpt
onderscheidingsvermogen voor fatsoen en onfatsoen.
Toen Antoon Coolen in 1914 als
volontair op de drukkerij van August Pellemans te Helmond zelf zijn
eerste schetsenbundeltje zette, dat Opinies heette, kan hij de
illusie niet hebben meegedragen, dat hij eenmaal in Duitsland,
Scandinavië en vooral in Tsjechoslowakije tot de grootste
romanschrijvers van Europa zou worden gerekend. Het zal echter zijn
eerzucht niet buiten alle spoor gedreven hebben, dat hij een plaats
van betekenis wilde innemen tussen de brabantse schrijvers van zijn
tijd.
Wat hem van zijn debuut in 1914 tot
zijn dood in 1961 het diepst ter harte is blijven gaan, was de
verzekering van het levensgeluk voor de brabantse mens. Iedere andere
gedachte van hem kwam hierop achteraan. Als eerste bedreiging van dit
geluk schetste hij in zijn jeugdnovellen de giftige fluistercampagne
van de schijnheiligen en de onnozelen. Hij vond de samenwerking van
deze twee groepen te stevig verzekerd om er niet gedurig tegen in
opstand te komen. Het leven heeft hem geleerd, dat ook schijndeugd en
domheid voor kleurveranderingen vatbaar zijn. Van een toornige revolte
verwachtte hij op de duur minder uitwerking dan van een milde
doorschouwing. Toch heeft hij nooit berust bij het onmiskenbare feit,
dat het alledaagse levensgeluk van goede mensen in onze samenleving
het gereedst en het bitterst belaagd wordt door personen, die er een
al te sluitend wereldbeeld op na houden, ongeacht of ze dit met
godsdienstige, staatkundige, maatschappelijke, economische of
culturele tinten beschilderen. Bij de verf ligt het grote verschil
niet.
De visie van Antoon Coolen op het
menselijk geluk kreeg voor het eerst vaste vorm in het boek, waarmee
hij zich dadelijk in binnen- en buitenland een groot publiek
veroverde. Dit was Kinderen van ons Volk in 1928. De
taalbehandeling, waarbij de zinsbouw te vaak is omgezet om het
belangrijkste zielkundige element op de voorgrond te krijgen en
waarbij het tussenwerpsel te vaak de functie van het voegwoord
overneemt, dateert wellicht nu reeds dit buitengewoon sympathieke
verhaal als een jeugdgeschrift van zijn auteur, maar het stijlprocedé
van de straalvertelling, dat Coolen voortaan in al zijn grotere romans
zou blijven toepassen, bereikte reeds hier de weloverwogen gaafheid,
die in alle kunst het kenmerk is van het natuurlijke.
Terwijl de raamvertelling een
betrekkelijk willekeurige hoofdgebeurtenis een reeks korte
geschiedenissen laat overkoepelen, plaatst de straalvertelling een
novelle in het middelpunt van een groep gebeurtenissen, die er mee
samenhangen en er langs allerlei draden ook verbinding mee blijven
houden. Deze techniek eist, dat de centrale gebeurtenis zal
beantwoorden aan een centraal geestelijk thema. De nevengeschikte
geschiedenissen ontlenen hun waarde aan een gevarieerde verhouding tot
het hoofdmotief.
Coolen heeft bij herhaling dit procédé
met verfijnd meesterschap toegepast en er een veelvormige
verscheidenheid in aangebracht, doch het centrale geestelijke thema
wisselde bij die veranderingen weinig. De titels van zijn boeken geven
voor een deel reeds te kennen, dat hij in zijn waarneming van het
menselijke leven een tweestrijd onderscheidt tussen het blijvende en
het vervlietende: Dorp aan de Rivier, Stad aan de Maas, Hun grond
verwaait, Herberg in 't Misverstand, De vrouw en de zes slapers.
Eenzelfde tegenstelling tussen het gevestigde en het voorbije gaande
is ook in de keuze van zijn personages op te merken. Er zijn in zijn
verhalen altijd zwervelingen of onbekenden, die zich mengen in een kom
met vaste bewoners. Zij vertegenwoordigen er de lokking van de verte.
Dit is soms de lokking van de misdaad, soms die van het avontuur, een
enkele maal ook de lokking van de hemel. Ondernemingslust richt zich
in de vertellingen van Antoon Coolen op gemeenschapsstichting. Een
huiskamer vol geluk is voor hem het edelste resultaat van menselijke
toeleg. De heiligste voorwerpen zijn de gewoonste: de tafel, het
ledikant, vooral de wieg. Veelzeggend is in de symboliek van zijn
vertelselbouw de tegenstelling tussen de wieg en de fiets.
Nolda, de dochter van Corneliske
Schoonewiel, heeft een avontuur beleefd met een zwervende artiest, die
in hun dorp zijn Jan Klaassenspel kwam vertonen. Hierna is hij
vertrokken op haar fiets. "Uw fiets is nooit meer
teruggekomen", zegt de vader, die nog niet vermoedt wat er
gebeurd is, doch zijn dochter enkel een te groot vertrouwen in de
zwerver wil verwijten. "Dat is ook niet erg. Een wieg heb ik
harder nodig dan een fiets", antwoordt Nolda. Dezelfde
tegenstelling tussen fiets en wieg besluit ook de roman Herberg in
't Misverstand.
Het centrale geestelijke thema wordt
in zijn boektitels, zijn verhaalbouw, zijn persoonsbeschrijving en
zijn taalsymboliek vereenzelvigd met datgene, waarvan hij de
bestendigheid van het geluk verwacht. In het menselijke individu is
dit het hart. In de woning is het de haard, juister nog: de
"herd", d.w.z. de plaats bij de haard, het gunaikaion de
kemenade, la chéminée. In het dorp is het de kerk. In de samenleving
is het de goedheid. In de geschiedenis is het de barmhartigheid.
Dit centrale thema was in de tijd,
waarin Antoon Coolen zijn romans liet verschijnen, bij de nederlandse
letterkundigen niet hoog in aanzien. Het scheen een beetje naïef, in
de jaren, die tussen 1928 en 1958 verliepen, te blijven vertrouwen op
de goedheid, die mensen jegens elkander kunnen opbrengen. In zijn meer
onmiddellijke levenskring heeft Coolen er last van gehad, dat zijn
vertrouwen op de eenvoudige goedheid van de medemens werd aangezien
voor een ondergraving van het supernaturalistische wereldbestel, dat
geen moraal voor echt hield, die niet afhing van theologische
abstracties. Een bundel heiligenlegenden, die hij in 1934 liet
verschijnen, kreeg van Antoon Coolen tot titel: Zegen der goedheid.
Hiermee verspeelde hij voor dogmatisten de faam van katholieke
romanschrijver. Hij was het even weinig en even zeer als de schrijvers
van Walewein of Ferguut.
Van de vele redenen, die er bestaan
om hem met eerbied te gedenken, zou ik er geen zo krachtig willen
laten gelden als het feit, dat deze totaal onpolemische man onder geen
omstandigheden heeft verzaakt aan de moed van zijn overtuiging. Hij is
altijd blijven geloven en belijden, dat mensen elkaar gelukkig kunnen
maken door goed te zijn. Ook vond hij, dat geen ding op de wereld, hoe
het ook genoemd werd, meer begrip, bescherming en verdediging
verdiende dan het eenvoudige geluk van goede mensen.
Een volledige bibliografie,
samengesteld door T. Renes, verscheen bij gelegenheid van zijn
zestigste verjaardag in 1957 bij de uitgeverij Nijgh en van Ditmar te
's-Gravenhage. Zij werd in 1961 uitgebreid herdrukt.
ANTON VAN DUINKERKEN
|