Daaldreef
R
I V I E R E N
Met
de Maas likkend aan mijn koele voetzolen
en
zout op mijn lippen
heb
ik je gegraasd, lief weiland.
Hooigeur
versneeuwde mijn juichkreet.
De
koeien aan de overzij
jaloers
in hun uiterwaarden,
loeiend
over het donkere water.
Vanwaar
deze zeer kleine vrouwenkleren,
slapende
vlinders in het gras,
met
moeite te onderscheiden
van
witte warmwatervissen?
Langs
mijn vermoeide voetzolen
-
hooi ruist in mijn lendenen -
sluipt
de rivier de Lethe.
Dit
gedicht is eerder verschenen in Brabant Cultureel van juni 1999