INHOUD CEES ROBBEN
HOME

CuBra

Deze tekst verscheen oorspronkelijk in het tijdschrift Brabants, kwartaaluitgave over Brabantse Taal

Copyright © Ed Schilders & Cees Robben Stichting

 

 

CEES ROBBEN

artikelen uit tijdschrift Brabants door Ed Schilders

Paard

Een speciaal motief in de dialecthumor van Cees Robben is het dialect zelf. Dergelijke prenten en teksten gaan dan soms over de wat ongemakkelijke relatie tussen het dialect en de standaardtaal. Ongemakkelijk in die zin, dat de sprekers in een schemergebied belanden waarin die twee talen op komische wijze met elkaar in aanraking komen. In de hierbij afgebeelde prent vraagt een kind: ‘Hoe hiet dieje meens moeder…’ Waarna de dialectsprekende moeder haar kinderen een lesje standaardtaal wil leren: ‘Dè hiet nie hiet mennekes… Dat hiet… heet…’ In het Tilburgs(e) wordt zoiets ‘stads meej Haaikaants’ genoemd: het ‘stadse’ ofwel voorname taalgebruik onvrijwillig doorspekt met het dialect van de Heikant, de gewone man. Een bekende grap is die van de moeder die een kind corrigeert met de woorden: ‘Dat is geen tafellaoke, dat is een tòffellaken.’

Het zal echter niemand verbazen dat Cees Robben vooral een lans probeerde te breken voor wat we dan maar correct dialectgebruik zullen noemen. Vader en zoontje staan op straat te kijken naar graafwerkzaamheden. Het zoontje vindt het ‘diepe gatte’, waarna pa corrigeert met: ‘Dè zèn gin gatte… dè zèn gaoter.’ En dat is inderdaad het correcte Tilburgse meervoud voor ‘gat’. Robben tekende ook minstens twee prenten van situaties in een schoolklas waarbij de onderwijzer een dictee geeft. ‘Schrijf op… de volgende zin… Zot zôo zuut zat zèèn…’ (Zou het zo zoet genoeg zijn). En de andere leraar: ‘Toengk ze zaag… zik-z’ist…’ (Toen ik haar zag, zei ik, dat is ze).

In het verlengde van dergelijk woordspel liggen de prenten waarop Robben de zeggingskracht van het dialect benadrukt. Er is een prent waarop een pastoor catechismusles geeft aan een meisjesklas. Meneer pastoor citeert uit de bijbel: ‘En Elizabeth de nicht van Maria was reeds in haar zesde maand… Wat betekent dat Dientje?’ Waarop Dientje antwoordt: ‘Desse al ’n vergimmes end op scheut was, meneer pastoor!’ Hier vindt een vertaling plaats: de passage uit een oud bijbelboek wordt onmiddellijk hedendaags en herkenbaar. Dat geldt ook voor de onderwijzer die aan Pietje de trappen van vergelijking vraagt voor het woord ‘sterk’. Pietje: ‘Stèèrik, mister… onnut stèèrik… En ’t pèèrd van Jantje Gruunen, mister…’