INHOUD CEES ROBBEN
HOME

CuBra

Deze tekst verscheen oorspronkelijk in het tijdschrift Brabants, kwartaaluitgave over Brabantse Taal

Copyright © Ed Schilders & Cees Robben Stichting

 

 

 

CEES ROBBEN

artikelen uit tijdschrift Brabants door Ed Schilders

Spulleman

Bijgaande prent van Cees Robben heb ik tot voor kort nooit volledig begrepen. ‘Den spulleman zit bij ons nog aaltij op ’t dak’, zegt de man tegen de dame die, getuige haar hoedje, op bezoek is. En ondanks zijn toevoeging ‘Mar den grôotsten braand is er wel aaf’, kijkt zijn eega toch heel tevreden. Jarenlang heb ik gedacht dat dit een verhulde manier was om over seksualiteit te spreken, maar ik had mijn twijfels. Was het, áls het al over seks gaat, niet eerder iets wat mannen onder elkaar zeggen? En dan nog, als mijn interpretatie zou kloppen, waar komt die uitdrukking dan vandaan? Wat is een ‘spulleman’? Dat van die ‘braand’ was heel wat eenvoudiger te begrijpen. Waarin zat ’m precies de beeldspraak?

Ik kwam er niet veel verder mee. De ‘spullenman’ is een voddenboer, een uitdrager, en tegenwoordig wordt het woord gebruikt voor een man die dol is op de nieuwste snufjes en ‘gadgets’. ‘Spullenbaas’ dan? Dat heeft vrijwel uitsluitend betrekking op de kermis. Maar toen ik op zoek was naar een prent van Robben om in deze aflevering van Brabants te bespreken, en ik deze prent voor de zoveelste keer onder ogen kreeg, zag ik, zou je kunnen zeggen, mijn blinde vlek. Moest ik ‘spulleman’ niet beschouwen als een dialectwoord? Of liever als een variant op het dialectische ‘speulman’. Was het niet een ‘speelman’ die hier bedoeld werd? Toen was de verklaring snel gevonden.

Onder nummer 2112 bevat het spreekwoordenboek van F.A. Stoett het gezegde ‘De speelman zit nog op het dak’. De verklaring begint zo: ‘Dit wordt gezegd van jonggetrouwde lieden, die nog in de wittebroodsweken zijn; de eerste vreugde is nog niet geheel voorbij, de muzikanten bevinden zich als het ware nog op het dak.’ Dit beeld blijkt zeer oud te zijn. Het heeft zonder twijfel ook een seksuele ondertoon, en het is een vorm van ‘geheimtaal’ om over intieme zaken te praten. De ‘braand’ (brand, vuur, vurigheid) die Robben eraan verbindt, bevestigt beide ondertonen maar blijkt ook samen te hangen met een wat uitgebreidere beeldspraak over het huwelijksleven: eerst zit de speelman ‘in den hoek van den haard’; daarna schuift hij op naar de drempel van de voordeur. Als hij eenmaal op het dak zit, zal hij na verloop van tijd wegvliegen met het laatste restje rook dat uit de schoorsteen komt. De spulleman heeft in oorsprong te maken met verliefdheid en genegenheid, maar de beeldspraak over een afnemend seksueel vermogen met het klimmen der jaren lijkt me onmiskenbaar. Het is niettemin een gelukkig echtpaar dat we op onze prent zien zitten. En Robben heeft ons ten overvloede in een andere prent nog verzekerd van deze wijsheid: ‘As een aauw schuur begient te braande, is er gin blusse mir aon.’