Lelijk
Een motief dat met
grote regelmaat terugkeert in de prenten van Cees
Robben is de wijze waarop de personen elkaars
voorkomen beoordelen. Anders gezegd: een bondige en
altijd humoristische karakterisering op basis van
uiterlijke kenmerken. Al doende heeft Robben ook veel
vastgelegd van de rijkdom van het dialect waar het
gaat om het typeren van de mensen en hun gebreken.
Twee zeer pronte dames zien een opgedirkt dametje in
vrij korte rok passeren, waarbij de ene vrouw
oordeelt: ‘…mar ze heeter gin ččrig in desse
slaoi-beene heej’ (magere, slungelige benen; ‘slaoi-voete’
zijn echter weer lomp en groot). Een al wat oudere
maar ook zeer magere vrouw wordt in een andere prent
getypeerd met: ‘Des mar ’n schreepel (schraal,
mager) frammes (vrouwmens)… ’t lččkent wel ’n
toemet-ketje…’ (het laatste en vaak kleinste katje
uit een nest). Een heel dikke man wordt door zijn maat
gewaarschuwd: ‘Oppaase jonge of ge groeit nog dicht…
ge het vort unne buik as ’n spurrie-koei… vetmôok…’
Het meest
voorkomende uiterlijke kenmerk waarmee de spot wordt
gedreven is de lelijkheid. Bekend, ook als mop, is de
prent waarop een dronken man tegen een vrouw zegt hoe
lelijk ze is. Als de vrouw antwoordt dat de man
dronken is, zegt hij: ‘Mar dč van men is mččrege
wir over… en dč van jou nie…’ In een andere
prent trekt de vrouw aan het langste eind als ze tegen
de man die haar lelijk vindt, zegt: ‘Mar as gij van
knap worre ziek wordt, betaol ik den dokter.’ Bij
het vaststellen van zulke uiterlijke lelijkheid is een
vergelijking met het varken favoriet. Van jongs af
aan, blijkbaar, want als een jongetje in een
schoolklas tegen de meneer zegt dat hij wordt
uitgescholden, wijst hij op de jongen naast hem en
zegt: ‘Hij lee m’ammol uit-te-schččne vur
vččrekes-knöst en zult-bommerel…’ Soms
benadrukt Robben de lompheid, zoals in de hierbij
afgebeelde prent, en in een caféprent waarop de ene
man tegen de andere zegt (blijkbaar als weerwoord):
‘…En as jouwe kop op un vččreke stond… zôdde
denken det bisje ziek was…’
|