De
ballade van de gestolen juwelen
Verscheen
oorspronkelijk in het Goirles Nieuwsblad, 11de jaargang –
nr. 354, donderdag 26 juli 1979.
Digitalisering en redactie: Ed Schilders 30 maart 2019.
Toelichting door de redactie van het Goirles Nieuwsblad:
In ons
artikel over de Heemkundige Kring "De Vyer Heertganghen" (14 juni
j.l.) beloofden wij binnenkort "de ballade van de gestolen juwelen"
af te drukken. De ballade betreft gebeurtenissen uit de jaren rond
1588 en wij spraken van "de vondst van de ballade".
Laten we
snel een einde maken aan die mystifikatie: de ballade is van de hand
van Cees Robben; ze is gebaseerd op gegevens uit lang vervlogen
tijden... maar die gegevens moesten natuurlijk eerst gevonden
worden! Het verhaal spreekt voor zichzelf. Heer Christiaan uit de
eerste strofe is Christiaan Daniëls, rond 1588 pastoor van de
St.-Jan. Onder zijn pastoraal is het gilde St. Joris dus van zijn
oude zilver beroofd. Zijn opvolger was Peter Vincent van Dun
(vooraan links in de kerk ligt zijn grafzerk) die deken was van het
gilde St.-Joris; in de jaren 1612-1613 heeft hij proberen te
achterhalen waar het gilde-zilver gebleven was en wie de schuldigen
waren van de verdwijning. Achterhaald is het zilver nooit;
gesmolten? Piet Kloks van Hof van Holland, waar het gilde "thuis
is", beweert dat hij in Antwerpen in een museum ooit zo'n oud stuk
St.-Joris-zilver gezien heeft; maar ook dat is tot op heden niet
nauwkeurig gelokaliseerd. Zodat het oudste stuk, het oudste schild,
dat van Peter Vincent van Dun is dat hij schonk aan het gilde. Het
jongste stuk van die historie is nu dus de ballade en de
pentekening, beide van de hand van Cees Robben.
De
ballade van de gestolen juwelen
De Kamer
was somber, den herd zonder vuur
'n
Waskeerse pinkte en rilde...
Heer
Christiaan, rijzig en mager als wat,
Zag voor
hem op tafel een zilveren schat;
Het
schuttersjuweel van het gilde.
d'Onveilige tijd bracht de schatten hierheen...
En een
kelk, gebroken geschonden.
Twee
zilveren schalen en ander gerei
Ook
zilveren pullen die waren daar bij,
Zo
d'oude kronieken verkonden.
Heer
Christiaan, pastor van d'oude St. Jan
Verborg
de juwelen, almede
De vaten
en schalen in een listige hoek
Van 't
kerkegebouw, gewikkeld in doek...
En
Christiaan was uiterst tevreden.
Voor 't
altaar gekomen verzuchtte hij, Heer
Gij weet
waar de schat ligt verborgen...
Bewaar
hem voor 't volk, de Guld, en voor mij,
Ik zwijg
als een graf... maar Heer sta mij bij:..
Met al
zit ik diep in de zorgen.
De
maanden verstreken; geen oorlogsrumoer,
Een
vredige rust onbevangen
Hing
over de huizen de bossen en hei,
Een
leeuwerik steeg kwinkelerend en blij
En zong
van zijn hemels verlangen.
Maar
plots ging de mare, een somber gerucht
Ze
hadden Jan Soffers gevangen....
Hij had
met 't geld der belasting geknoeid...
Gegrepen
was hij, en gebonden geboeid...
En vee!
kans werd Soffers gehangen.
Nu
zongen de vogels van Goirle niet meer,
Verdrietig verstilde de vennen...
De
schuchtere wind zong een weeklagend lied
En
fluisterde bang door 't pluimende riet
En de
kruinen der zwijgende dennen...
Maar bij
de gebueren daar gonsde het woord
Zo
harteloos, en om zere
Verwensten de boeren Jan Soffers en al,
Ze
gunden hem galg en rad bovenal...
En
Christiaan zuchtte... Och Here...
In
Geetruidenberg zat Jan in 't gevang
Hij
telde de muizen en ratten...
Het
schrikbeeld rees op van een smadelijke dood...
Jan
Soffers die legde het hoofd in de schoot,
Zijn
brein kon het nauwelijks bevatten.
Voor de
zoveelste keer knarst de sleutel in't slot
De
celdeur gaat klagelijk open...
Een fier
officier staat hoog in 't licht
En meldt
hem het vonnis van 't Bergse gericht.
Bylode,
God lof... er is hopen.
Met een
losprijs kunt gij... zo was het bericht..
Uw
vrijheid herwinnen en leven.
Ik ga nu
voorzien van een opdracht terstond
Naar uw
vrienden en maagschap op Goirlese grond,
Terzake
de losprijs geschreven.
Zo was
hij gekomen zo was hij gegaan...
En
Soffers die meende te dromen;
Hij
denkt aan zijn dorp in dit late getij
Aan 't
stervende paars van d'oneindige hei...
Aan de
vrijheid die toch nog zou komen.
De kamer
was somber... den herd zonder vuur
Een
waskeerse pinkte en rilde...
Heer
Christiaan hoorde een aarzelend geluid
Een klop
op de deur, en zag door de ruit
Twee
broeders van 't edele Gilde.
't Was
Jacob Jan Hoofmans en Nicolaas Sterts
Van aard
stille zwijgzame boeren.
Zij
vroegen brutaal om het gildejuweel
En
spanden Heer Christiaan in 't gareel,
Die hen
naar de schuilplaats toen voerde.
Zij
roofden de schat en het gildejuweel
Verdwenen toen met de trezoren...
In
Christiaans ogen vonkte het vuur
Maar
machteloos stond zijn gebogen figuur
In het
nachtelijk zwart als verloren.
De
boeren van Goirle zij sliepen gerust
En
hoorden geen paard galopperen
Dat
hijgende voortzwoegt, bezweet en verhit
Zijn
meester gehoorzaamt die ruiterlijk zit
Op 't
jagende paard als een here.
't Was
Ariaan Peters van 't Kerkhofs geslacht;
Zijn
reisdoel was Geertruidenberge
Waar hij
de juwelen moest geven aan Michiel
Een
broer van Jan Soffers... een duistere ziel
Die veel
voor 't licht moest verbergen.
De schat
werd gewogen bij 't pond en bij 't loot
Verkocht
en heerlijk geprezen...
Jan
Soffers was vrij... en met heldere lach
Begroet
hij de zon op een lieflijke dag...
Bylode... zo staat het geschreven.
In
Goirle gonsde weer donker het woord
Jan
Soffers die spitste de oren…
Heer
Christiaans ijver was deerlijk geblust
Bedankte
als herder, en zocht nu de rust
In
Oosterhout ook als pastore.
De roof
is na jaren nog eens onderzocht
Door
Schout officier, weet ik vele...
Getuigen
die zongen het zelfde lied
Wij
komen van Goirle... wij weten het niet...
Laat
staan van gestolen juwelen.
C.
Robben.
|