Sportherinneringen
In
de jaren vijftig was ons land druk bezig met de wederopbouw.
Sport maakte
in
die tijd weliswaar deel uit van onze samenleving, maar alleen
als vorm van vrijetijdsbesteding.
De
voetbalbond was destijds fel gekant tegen de betaling van
voetballers.
In
het jaar 1955, nadat de beste voetballers naar het buitenland
waren vertrokken,
werd
het beroepsvoetbal in ons land ingevoerd.
Bij
de Nederlandse kampioenschappen hardlopen, kreeg de winnaar
naast de kampioens-
beker,
een wollen deken cadeau. In die tijd werd iedereen die zich
hardlopend op straat bevond, nagejouwd. ‘Ze hebben hem al’
was een gevleugelde uitdrukking. De betekenis
hiervan
is mij altijd ontgaan.
In
de jaren tachtig was die uitdrukking verdwenen. Hardlopen heette
voortaan trimmen.
De
donkerblauwe trainingspakken, met elastiek in de mouwen en de
pijpen, waren vervangen door hippe trainingspakken in felle
kleuren. Atletiekschoenen waren er in tientallen merken. Er
waren schoenen met demping, ener waren er zelfs met die konden
‘ademen’, dit alles met een bijpassende kleur veter.
Atletiek was commercie geworden.
Terug
naar de jaren vijftig.
Na
een sleutelbeenbreuk, stopte ik met voetbal en begon met
hardlopen. Met mijn broer, die het voetbal ook voor gezien
hield, werd ik lid van een atletiekclub. Atletiekbanen, net
zoals
ijsbanen,
waren er in die tijd bijna niet. We trainden op stille plekken
in de stad of in de
bossen.
Het fietspad waarop wij trainden was een ideaal traject.
Na
negen uur in de avond, was er geen fietser meer te bekennen.
Nederland moest vroeg
uit
de veren.
Door
onderlinge ruzie, vond er een afscheiding in de club plaats. Een
nieuwe vereniging ‘Phoenix’ geheten, zag het levenslicht. Er
was geen geld, geen kleding, niets.Er was wel een clubkleur,
geel zwart.
De
handen moesten uit de mouwen worden gestoken. Families werden
hiervoor ingeschakeld. Na het naaien van honderd heren en
vijftig damesbroekjes (met elastiek) hield mijn moeder haar
onbezoldigde werk voor gezien. Een bos bloemen was haar deel.
Mijn tante, ‘n creatieve vrouw, borduurde de vlag tegen
kostprijs.
De
eerste regionale wedstrijd van het jaar 1959 werd door onze
vereniging georganiseerd.
Fier
wapperde de vlag in de wind. De ondergrond was geel met daarop
een prachtige zwart geborduurde Phoenix, die uit de vlammen
herrees.
Onze
eerste wedstrijd over vijfduizend meter werd een fiasco. Na vijf
ronden werden wij in-
gehaald
door de regionale toppers en moesten de baan uit.
De
trainingen begonnen zijn vruchten af te werpen, ons
uithoudingsvermogen werd groter.
Op
achttien september 1959, de bevrijdingsdag van Eindhoven, liep
ik mijn eerste
grote
wedstrijd, een halve marathon van Eindhoven naar Helmond.
De
wedstrijd over ruim eenentwintig kilometer eindigde op de Markt
in Helmond, maar
zover
was het nog lang niet. Het was nog vroeg in de middag, slechts
een handjevol toeschouwers was die middag toegestroomd.
Voor
de start was het een nerveus gedoe. Het stonk naar zweet en
massageolie. Hier en daar
werden
handen geschut. De grote jongens stonden vooraan in de rij, om
na het startschot meteen weg te schieten. De beginnelingen en de
kneuzen werden op de achterste rij geplaatst. daar was ook mijn
plaats.
Ik
stond daar, heel anoniem, in het door mijn moeder gemaakte geel
zwarte broekje. Rillingen liepen over mijn lijf. Was het de kou
of de spanning? Naast mij stond een tanige oude man met een
blozend gezicht. Dat kon geen beginneling zijn. Hij knikte me
bemoedigend zei nog iets, wat ik door de zenuwen en het lawaai
niet verstond. Er klonk een fluitje, er werden nog enkele
woorden door de starter gesproken, toen klonk het startschot.
Binnen enkele minuten was het een langgerekt lint van lopers.
Wat waren die eersten al meteen een verdomd eind
weg.
Het ging lekker die eerste kilometers. Loper na loper werd door
mij ingehaald. Ik hijgde zelfs niet.
Na
tien kilometer was het gedaan en werd mijn overmoed afgestraft.
Ik kon niet meer
en
moest gaan wandelen. Overal was er pijn. Mijn dijbenen waren
kapot geschuurd. Ik had honger en dorst. Er was nog elf
kilometer te gaan. Dit was de tol, die ik voor mijn overmoed
moest
betalen.Stoppen had geen zin, bezemwagens bestonden er niet.
Iedereen was helemaal op zichzelf aangewezen.
Loper
voor loper passeerde mij. Het leek wel of ze mij uitlachten voor
mijn overmoed. Niets is minder waar, lange afstandlopers, of het
beginnelingen of toppers zijn, hebben respect voor elkaar.
Immers zij zijn ook zo begonnen.
Ik
moest me vermannen, langzaam begon ik weer te dribbelen. Alles
beter dan wandelen, want het was steenkoud. Niet voor niets had
ik toch al die maanden getraind.
De
oude man met zijn gelijkmatige tred passeerde mij. Met een
gebaar gaf hij aan, dat ik achter hem moest gaan lopen. Hield
hij nog even voor mij in? Gelukkig kon ik zijn tempo volgen. De
laatste vijf kilometer was een peulenschil. Braaf bleef ik
achter mijn ‘leermeester’ lopen en passeerde de finish in
een redelijke tijd.
Later
bleek dat Pleun van Leenen mij naar de finish had geloodst. Hij
was een levende legende, deelnemer aan de Olympische Spelen in
Amsterdam in het jaar 1928.
Pleun
was een voorbeeld, hoe je tot in lengte van jaren fit kan
blijven. Hij is niet meer, tijdens een training overleed
hij. Dankzij deze sportieve man haalde ik de eindstreep in mijn
eerste hardloopwedstrijd. Dit zal mij altijd bijblijven.
|