Hout
jatten
De
brandstofvoorziening werd de laatste twee jaren van de oorlog
steeds
nijpender.
Om
toch nog in de noodzakelijke verwarming te voorzien, en
ook
het noodkacheltje voor de bereiding van de schaarse maaltijden
te
laten branden, moest er toch iets gebeuren!
Vlakbij
ons huis lag ’n mooi park, het Prinses Julianapark,
In
de volksmond ook wel de tuin van Kol genoemd.
Voor
zover mij bekend, had de heer van Kol, die nogal
gefortuneerd
was, diverse schenkingen aan het park gedaan.
In
dit park stonden prachtige dikke bomen, die door de
beide
parkwachters als baby’s werden gekoesterd.
Toen
de nood nog niet zo hoog was, lukte het nog wel
om
de bomen te beschermen tegen de buurtbewoners.
Naarmate
de tijd en de oorlog vorderde, werden de mensen
almaar
brutaler, en vonden ze dat de bomen maar eens het
loodje
moesten leggen.
Mijn
broer Jan, hij was nog geen acht jaar, vond dit ook.
Samen
met een aantal bewoners van de wijk, ging hij mee
op
strooptocht.
Het
omzagen en wegslepen van de bomen speelde zich af
in
de Sperrtijd tussen acht uur in de avond en zes uur in
de
ochtend.
Alles
moest in het donker gebeuren en met zo weinig mogelijk
lawaai.
Gelukkig kende men de vluchtroutes.
In
het begin wist mijn moeder niet dat mijn broer Jan ook in
het
"complot" zat.
Eerst
moest ie alleen maar op de uitkijk staan, maar dat leverde
nauwelijks
hout op.
Op
zekere morgen pakte hij onze beste bijl, en begon mee te
slopen.
Met
wagentjes (voornamelijk oude kinderwagens) werd het hout
afgevoerd
en kreeg ieder zijn rechtmatig deel.
Aanvankelijk
ging alles goed, maar op ’n keer werd iedereen
betrapt
door parkwachter Wouters, en moesten de dieven
maken
dat ze wegkwamen.
Alles
was heel begrijpelijk, de parkwachters hadden de opdracht
om
het park te bewaken en te behouden, en de buurtbewoners
hadden
brandstof nodig om in leven te blijven.
Gelukkig
was Wouters op zijn klompen niet al te snel en kon
iedereen
de dans ontspringen.
Voor
kleine Jan met zijn korte beentjes zag het er beroerder uit,
vooral
ook omdat hij met de zware bijl moest sjouwen.
Op
’n haar na had Wouters hem te pakken, toen Jan van ellende
de
bijl maar wegsmeet.
Hij
had geluk, de bijl bleef steken in de klomp van parkwachter
Wouters.
Deze
was hierdoor zo verbouwereerd, dat ook Jan kon wegkomen
en
veilig weer thuis kwam.
Hij
kreeg ontzettend op zijn kop van mijn moeder, die toen besefte
hoe
gevaarlijk het was wat hij had gedaan.
En
het was onze laatste goede bijl!
Goede
bijlen waren niet meer verkrijgbaar. Nu restte alleen nog
onze
oude botte bijl, waarmee je hoogstens wat spaanders van
stronken
kon afslaan.
Dat
werk was veel te zwaar voor jongens van onze leeftijd, en mijn
vader
moest weer eens onderduiken.
|