De
bevrijding
Maart
1945
Er
stond iets te gebeuren, de oorlog en het front kwamen steeds
dichterbij.
Het
was merkbaar aan het lawaai van het kanonvuur en de
lichtflitsen.
Het
schijnsel van de zoeklichten werd steeds feller.
Elke
avond sliepen we 3 meter onder de grond in de tot schuilkelder
omgebouwde
silo.
Iedereen
bleef nu overdag rondom de boerderij. Het gewone werk,
melken,
het vee te eten geven, ging nog gewoon door.
Het
was begin maart en al het vee stond nog in de stallen.
Er
waren veel meer Duitsers dan gewoonlijk in onze omgeving.
Hier
en daar werden er nog loopgraven gegraven, maar daar mocht ik
absoluut
niet bij in de buurt komen.
En
elke avond maar weer dat zware kanongebulder. Het gerucht
ging
dat de Engelsen en Canadezen de Rijn al waren overgestoken.
Het
zou niet lang meer kunnen duren.
Eind
maart 1945
Honderden
zwaar bewapende Duitse soldaten liepen
in
ganzenmars over het erf en staken de grote wei over richting
de
molen van Sinderen.
Er
hing iets in de lucht, die laatste dagen van de maand maart.
Al
vroeg in de middag gingen de meeste van ons de schuilkelder in.
Dolf
en "de Roemeen" gingen zo nu en dan even achter de
dikke
lindeboom
staan en deden verslag over de situatie.
Mijn
broer Jan bivakkeerde s’avonds al maanden in ‘n ondergrondse
tank.
Het was er benauwd en het stonk er heel erg.
Het
huis van de familie van Hulst lag op ’n hele gevaarlijke
kruising
van
wegen. Men nam dan ook geen enkel risico,
en bleef vrijwel continue
onder
de grond.
Mijn
broer moest als allerkleinste altijd het eerst in de tank
kruipen.
Hij
lag daar vlakbij de afvoer in de volle stank.
29
maart 1945
Al
heel vroeg in de morgen kwamen opnieuw honderden Duitse soldaten
zwaar
bewapend en met zwart gemaakte gezichten langs de boerderij
en
verdwenen in de richting Varsseveld.
Iedereen
bleef die dag in de schuilkelder. De ene helft van de familie en
aanhang
in
de diepe kelder van de boerderij, de andere helft in de
schuilkelder buiten.
Ikzelf
was al twee dagen de schuilkelder niet meer uit geweest.
De
avond viel. Iedereen was bang.
Het
lawaai was zo heftig geworden, dat we elkaar niet meer konden
verstaan.
"Trommelvuur uit de richting Dinxperloo" zeiden de
volwassenen.
Bij
elke zware inslag doken we in elkaar.
Bij
’n kleine vuurpauze stak Dolf heel even zijn hoofd buiten de
schuilkelder.
"De
boerderij staat in brand", schreeuwde hij.
Vuur,
geschreeuw, brullen van dieren, alleen maar chaos.
Later
bleek dat de Engelsen en Canadezen niet wisten dat de Duitsers
waren
doorgetrokken naar de molen richting Sinderen.
Ze
dachten dat er nog ’n Duits weerstandsnest in de boerderij
verborgen was.
Zij
namen geen enkel risico en schoten de boerderij met
fosforgranaten in
brand.
Op
dat moment viel iedereen, die in de schuilkelder onder de
boerderij
gezeten
had, onze silo binnen. Als door ’n Godswonder was niemand
geraakt. Moeder Lubbers raakte in paniek. "Oh, Joep is er
niet".
Men
spreekt wel eens van kleine heldendaden. Joep, de jongste van de
gebroeders Lubbers, kon het
niet aanzien dat al het vee zou verbranden.
Geen
moment eraan denkend, dat hij òf zou kunnen verbranden, òf
getroffen zou worden door
moordend granaatvuur, maakte hij al het vee los en joeg het naar
buiten. Ongedeerd kwam ook
Joep even later de schuilkelder binnen.
"De
wagenschuur staat ook in brand!", schreeuwde iemand.
Ik
begon te huilen, "nou is mijn fiets ook nog verbrand".
Mij
werd de mond gesnoerd, ik moest onmiddellijk hiermee ophouden.
Ik
snikte nog wat na, en raakte vervolgens verdoofd door het lawaai
en de chaos.
De
hele nacht bleef het trommelvuur aanhouden en was er alleen
maar
angst. Ik zag dat de " Roemeen" steeds drie bewegingen
naar boven
en
beneden maakte vanaf zijn neus naar onderen. Wat was dat toch?
Snottepieren?
Veel
later pas wist ik dat leden van de Grieks orthodoxe kerk op die
manier
het
kruisteken maken.
30
maart 1945
Het
begon langzaam licht te worden, het lawaai van de kanonnen en
de
mitrailleurs verminderde.
Jan,
Bernard en Joep waagden zich als eersten naar buiten.
’n
Gigantische tank stond pal naast de schuilkelder. Het bleek dat
deze ’n enorm
gat
in de molen van Sinderen had geschoten.
Het
was een van de laatste Duitse weerstandsnesten in de omgeving
geweest.
De
vlammenzee was die nacht gedoofd, de prachtige boerderij was een
rokende,
stinkende puinhoop geworden. Overal stonk het naar verbrand
vlees
van de omgekomen dieren. Al het vee, op enkele dieren na, was
het vuur
weer
ingelopen en lag overal verspreid in en rondom de boerderij.
’n
Groter tegenstelling was niet denkbaar. Op de "Kamp",
de toegangsweg
naar
de boerderij was ‘n Engelse legeraalmoezenier Duitse soldaten
aan
het
begraven, enkele honderden meters verderop trokken de bevrijders
voorbij
in hun enorme tanks. Ze leken onoverwinnelijk. Iedereen juichte
en
vierde de bevrijding op zijn eigen manier.
De
heer Marsman, handelsreiziger en onderduiker, had zijn oude DKW
onder
de hooiberg vandaan gehaald en reed met gratis benzine trots als
‘n
pauw
rond.
De
ruilhandel was begonnen.
Begin
april 1945
Als
jochie van tien jaar voelde en begreep ik het grote verdriet van
de
familie.
Ik was alleen maar mijn fietsje en mijn kleren kwijt, maar zij
hadden
al
hun bezittingen verloren.
We
waren wel bevrijd, maar het drong nog helemaal niet tot ons
door.
In
korte tijd was er zoveel gebeurd. Als verdoofd liep iedereen die
eerste
dagen rond.
Ik
werd zoveel mogelijk van de aanblik van de verbrande dieren
vandaan
gehouden.
Overal stonden nu Engelse voertuigen, kleine en grote tanks,
ambulanceauto’s
met ’n rood kruis erop en auto’s met hele grote sprieten,
radioauto’s.
Dit
waren hele andere soldaten dan de Duitsers, we kregen van alles,
chocolade,
biscuits en sigaretten.
Mijn
vriendje Gerard had al snel door, dat de Engelsen heel gek op
eieren
waren. Vooral eendeëieren waren zeer in trek.
De
eerste dagen was het nog een pakje sigaretten voor een ganzeëi.
Na
enkele dagen kreeg je nog maar drie sigaretten voor een ei!
We
kregen onderdak in Beekzicht, ’n villa die het granaatvuur had
overleefd.
De
eerste dagen sliepen we op stro, maar daar maalde je niet om, we
waren vrij.
De
jongens van de boerderij begonnen met ‘t ruimen van het
verbrande vee.
Enkele
weken voor de bevrijding was er ’n hele zware luchtmijn in de
wei
voor
de boerderij terechtgekomen, en had daar ’n gat van zeker
vijftien
meter
doorsnee en enkele meters diep geslagen. Hier werd al het dode
vee
in
begraven.
April
en mei 1945
Voor
Gerard en voor mij brak ’n geweldige tijd aan. De volwassenen
hadden
het
nu echt te druk om op ons te letten.
De
eerste dagen liepen we met geweren rond. Weliswaar zonder kolf,
maar
je
kon er echt mee schieten. Aan kogels geen gebrek, want de
eenmansgaten
lagen
ermee bezaaid.
Het
was ’n levensgevaarlijke spel, dat echter niet lang duurde. De
oudere broers
van
Gerard staken er ’n stokje voor. De grendel werd uit het
geweer
gehaald
en nu was het ’n ongevaarlijk stuk speelgoed geworden.
Gelukkig
was er nog veel meer te beleven. De kapotte tanks langs de
weg
zaten nog vol met spullen die wij goed konden gebruiken.
Kapotte
helmen, zwemvesten, grote brillen met elastiek aan beide kanten
en
heel veel lege jerrycans.
Wij
waren niet de enigen die in de tanks kropen. Mijnheer Magendans,
die bij
de
familie Luyten (de overburen) was geëvacueerd, vond ’n emmer
met
allemaal
zilveren munten en hele oude boeken met gravures.,
waarschijnlijk
allemaal
afkomstig uit Duitsland. De buit was kostbaar. Hij deed de buit
cadeau
aan de familie Luyten.
Mijnheer
Magendans was bloemist en afkomstig uit Arnhem.
Verschillende
malen hadden hij en zijn familie daar de dood in de ogen gezien.
Dit
was wel het enige wat hij terug kon doen.
Wat
de familie Luyten met de kostbaarheden heeft gedaan, is mij
nooit
ter
ore gekomen.
De
jerrycans waren geweldig speelgoed voor ons. Met zes of acht
jerrycans
bouwden
we prachtige vlotten. De groene spaden die we uit de tanks
meenamen, waren prima
roeispanen.
Op
’n keer hadden we van kleine staafjes groen kruit ’n enorm
vuur gemaakt.
De
staafjes haalden we uit de hulzen van fosforgranaten, maakten er
‘n
bergje
van, en vervolgens ging de fik erin. Meters hoog laaide het vuur
dan op.
Inmiddels
waren we echte kenners van kogels en granaten geworden.
De
beide families Lubbers kregen op zeker moment in de gaten dat we
zeer
gevaarlijke
spelletjes speelden. Toen het was afgelopen met de pret, en
werden
we
aan het werk gezet.
Heel
langzaam werd in de loop van de maanden april en mei de draad
weer
opgenomen.
Het land moest weer bewerkt gaan worden en ook was het
nodig
om zo snel mogelijk weer bij de boerderij te wonen.
De
muren van de verbrande boerderij werden verder gesloopt.
De
stenen moesten worden afgebikt om gebruikt te worden voor de te
bouwen
noodwoning.
Het
was ’n afschuwelijk werk, niet alleen omdat het cement zo
verschrikkelijk
hard
was, maar elke steen rook naar brand en verbrand vee.
’n
Stank die me nog jaren bij bleef.
Van
de familie Luyten werd de ploeg geleend.
Fanny,
het stamboekpaard, dat de brand gelukkig had overleefd,
bewerkte
samen met Jan weer het land.
Bernard
ging weer terug naar Haaksbergen, het dorp waar hij
oorspronkelijk
verbleef.
Gert,
de evacué, kon weer terug naar zijn boerderij in Groesbeek.
De
"Roemeen" was van de ene op de andere dag verdwenen.
Hoe
het Dolf is vergaan weet ik niet.
Dinxperloo,
drie kilometer van Breedenbroek, was het eerste Nederlandse dorp
dat
op 30 maart 1945 werd bevrijd. Daarna trokken de Engelsen en
Canadezen in snel tempo
naar het noorden verder. Zutphen werd nog zwaar beschadigd, en
ook Groningen had in de
laatste oorlogsdagen nog veel te verduren.
Daarna
ging het heel snel en was op 5 mei de oorlog afgelopen.
Juni
1945
De
eerste maand na de bevrijding was ’n chaotische tijd.
Het
duurde nog tot half juni voordat onze ouders van uit
het
westen van het land ons konden bereiken.
Het
openbaar vervoer lag nog geheel lam. Alleen kon je soms met
speciale
permissie met militaire voertuigen meerijden.
Via
de Engelse soldaten die bij mijn ouders ingekwartierd waren,
kreeg
mijn vader de felbegeerde pas.
Met
allerlei militaire voertuigen en per roeiboot bereikten mijn
vader en
moeder
omstreeks half juni het dorp Breedenbroek.
Van
alle rivierovergangen waren de bruggen opgeblazen.
Van
de terugreis naar Utrecht zijn me slechts vage herinneringen
bijgebleven,
maar een ding weet ik nog goed.
Langs
alle wegen die wij passeerden, stonden allemaal borden met
Engelse
teksten, die we niet konden lezen.
Een
bepaald bord sprong maar steeds in het oog, omdat er ‘n groot
doodshoofd
op stond.
Mijn
vader vertelde ons, dat het achter die borden levensgevaarlijk
was,
Het
waren gebieden waar niemand in mocht omdat het er bezaaid lag
met
met
landmijnen.
Alleen
de hoofdwegen waren nog maar berijdbaar., en dan nog uitsluitend
met
speciale permissie. Militair verkeer ging altijd voor!
Heelhuids
bereikten we na bijna tien maanden ons dorp Zuilen en begon
voor
ons weer het normale dagelijkse leven. |