De
fiets van mijn vader
Eigenlijk
moet ik spreken over de zondagse fiets van mijn vader.
Het
was ’n juweel, waar alleen op zondag mee werd gefietst.
In
het eerste oorlogsjaar was dit allemaal nog mogelijk.
Hij
was gewoonweg tè mooi om hem door de week te gebruiken.
Zoals
reeds gezegd, op doordeweekse dagen stond de zondagse fiets
achterin de schuur. Elke avond werd het blinkende geval
gecontroleerd en zorgvuldig toegedekt met een oude paardendeken.
Volgens
mijn vader had deze deken ’n tweeledig doel: hij beschermde de
fiets zowel tegen vocht en stof als tegen het volk van de
gauwdieven.
Op
zaterdagmiddag werd de fiets vanuit zijn donkere hoek uit de
schuur tevoorschijn gehaald, en op de standaard in het midden
van de achtertuin gezet voor zijn wekelijkse poetsbeurt.
Alleen
het kijken naar de fiets van mijn vader was al ’n lust voor
het oog.
Maar
laat ik eerst eens beschrijven, hoe de trots van mijn vader
eruit zag.
Het
lakwerk van het frame was glimmend zwart en voorzien van
prachtige gouden en groene biezen. In het midden van de onderste
buis stond in prachtige krulletters het merk Gazelle afgebeeld.
Mijn vader zweerde bij het merk Gazelle. De naam hiervan stond
niet alleen op het frame van de fiets, maar werd nog eens
herhaald op het prachtige chromen stuur. Zelfs op de bel kon je
nog de naam van dit edele dier terugvinden.
Ik
moet nog even terugkomen op de groene en gouden biezen, deze
waren eveneens op de beide zwart gelakte wielen aangebracht. Ook
het zadel van het merk Brooks mocht er zijn. Het was een dubbel
geveerd zadel. Met dit zadel fietste je niet gewoon, maar
zweefde je over de weg., althans, zo wilde mijn vader ons doen
geloven.
Achter
het zadel bevond zich ’n klein lederen tasje, waarin de
reparatiespullen
werden
bewaard. Zelfs mijn vader met zijn prachtige Gazelle fiets kreeg
wel eens ’n lekke band.
In
die tijd was men nog verplicht om ’n fietsplaatje zeer kenbaar
op de fiets te hebben. Op de meeste fietsen had men dit net
onder het stuur aangebracht, zodat de dienstdoende politieagent
onmiddellijk kon zien dat de fietsbelasting was betaald.
Mijn
vader had iets anders bedacht; hij had zijn fietsplaatje
duidelijk zichtbaar
op
het reparatietasje aangebracht. In ’n opening aan de
buitenzijde van het tasje kon het fietsplaatje worden
ingeschoven, zodat het goed zichtbaar was.
Ook
de inhoud van het reparatietasje had iets spannends.
Zorgvuldig
in zeildoek verpakt kwam je drie glimmende bandenlichters en ‘n
heel lang dun ventielslangetje tegen waaruit weer kleine stukjes
geknipt konden worden.
Het
reparatiedoosje van het merk Simson completeerde het geheel.
Wanneer mijn vader het reparatiedoosje opende, kwam je ’n
heerlijke zoete geur tegemoet, wat voor vele generaties later
’n zeer herkenbare lucht moet zijn geweest.
Nog
twee onderdelen ben ik vergeten te beschrijven, namelijk de
jasbeschermer en de kettingkast. De jasbeschermer was prachtig
zwart van kleur en glom je als ‘n spiegel tegemoet.
Dit attribuut diende ter bescherming van de lange jassen en
regenjassen, demi’s, garbadines en warme duffels, die in die
tijd nog veelvuldig werden gedragen. Jasbeschermers waren nog
onontbeerlijk in die tijd.
En
dan nog de kettingkast: ook deze was prachtig zwart van kleur en
opnieuw
voorzien
van het merk Gazelle. Aan de onderzijde van de kettingkast zat
een prachtig zwart koord, dat door middel van lipjes en ogen
vastgemaakt kon worden. De kettingkast, die van ’n soort
zeildoek was gemaakt, kon worden geopend. Dit was absolute
noodzaak, want elke maand kreeg de ketting zijn poetsbeurt.
Zorgvuldig werd elk schakeltje onderhanden genomen en
vertroeteld. Elk schakeltje kreeg zijn drupje speciale
fietsenolie. Daarna werd de kettingkast weer voor een maand
gesloten.
Ook
de naven van de voor- en achterwielen werden bij de poetsbeurt
niet vergeten. In elke naaf bevond zich ’n klein klepje wat
kon worden geopend. Ook hierin werden elke maand 5 drupjes
fietsenolie in elke naaf gedeponeerd.
Na
de zondagse fietstocht werd de Gazelle weer in het achterste
gedeelte van de schuur gezet, onder de schoongemaakte en
uitgeklopte paardendeken. En zo ging de fiets van mijn vader het
jaar 1941 en ook het jaar 1942 ongeschonden in.
Het
jaar 1943 brak aan.
De
fiets stond nog steeds op zijn vaste plek in de schuur, maar zag
nog nauwelijks het daglicht. Hij stond te verpieteren en werd
almaar grijzer en doffer. De poetsmiddelen en de fietsenolie
waren allang op, en mijn vader moest zijn fiets door allerlei
andere besognes verwaarlozen. De oorspronkelijk prachtige
luchtbanden waren verteerd. Als ’n paard dat door zijn hoeven
was gezakt stond de vroegere prachtige Gazelle fiets met lege
banden te verpieteren in de schuur.
De
fiets van mijn moeder moest noodzakelijk nieuwe wielen hebben.
Deze werden uit de Gazelle gehaald en in de fiets van mijn
moeder gezet. Ook de lamp werd gesloopt en op de damesfiets van
mijn moeder gemonteerd.
Het
einde van het jaar 1943 brak aan.
Op
zekere avond was mijn vader vergeten de deur van de schuur te
sluiten. Dit hebben we geweten, de volgende morgen was ook zijn
prachtige dubbelgeveerde Brooks zadel gestolen. Het zeildoek van
de kettingkast was gescheurd en ook van de jasbeschermer was
haast niets meer over.
De
dieven waren niet zachtzinnig te werk gegaan.
Het
frame werd almaar doffer De
oorspronkelijk prachtige plaatjes van het merk Gazelle waren nog
nauwelijks leesbaar.
Het
vervelende frame stond ons eigenlijk al heel lang in de weg,
want wij moesten onze vergaderingen van de club in de schuur
houden en daar hadden we veel ruimte voor nodig. Het frame
verhuisde naar de tuin. Daar stond dan de oogappel van mijn
vader, overgeleverd aan de
elementen, in weer en wind te verpieteren.
Op
zekere dag in 1944 toen ik weer eens met lege handen van de
gaarkeuken thuiskwam, was het frame uit de tuin verdwenen.
Ik
durfde niet te vragen waarom.
|