Het terras draagt
alle sporen
van de goden
een gebarsten
amfoor
van gietijzer
staat aandachtig
voor
een omgevallen
zonnewijzer
en binnen loopt
de oude generaal
nog steeds in rok:
de gouden
epauletten
14 - 18 zijn
versleten
maar de witte roos
bewaard in
regenwater
en reeds
halfversteend
tot zacht ivoor
glinstert als een
oude beretand
in zijn knoopsgat.
Precies een meter
achter hem
loopt Jean, de
valet de chambre,
hij draagt de
avondcape
gevoerd met rose
zijde
hij weet wel dat
de deuren
voorgoed zijn
dichtgesneeuwd
en de sleutelgaten
volgeteeld
met sterke jonge
kakkerlakken
maar steeds als de
klokken luiden
omdat de veldslag
nu gewonnen is
vraagt hij
fluisterend
hoe laat wenst U
uit te gaan
mon général?
2
De grijze dame
schrijft al jaren
op het
patienceleitje bij de haard
Roger is back, my
dear
Roger is back in
town.
Zij veegt de
woorden van haar lei
met een batisten
doekje
en legt de kaarten
langzaam uit
zij rilt en roept
de dienaar naderbij
de wezenloze
negerpop
blijft staan en
grijnst slechts
onverdroten.
Zij zet het
vuurscherm voor het raam
zij neemt de pop
behoedzaam
in haar armen
en veegt de roze
lippen schoon
I love you, zegt
ze zacht
I really love you,
Roger.
3
De groene dame
met de gele
zonnehoed
heeft het water
uit Karlsbad
bewaard
in kristallijnen
flesjes
die in haar
valiesje
van klimop
mogen schuilen
tegen vrieswind
en kou.
Er groeit ook
zomermos
op haar eens zo
verrukkelijke
borsten
maar dat laat zij
zo
het zou jammer
zijn
een zachtgegroeide
en natuurlijke
orde
te verstoren.
Wel snuift zij
altijd even
als de mist
tussen de bomen
kruipt
en de herfstwind
weer doffe stemmen
aandraagt
die langzaam
uit een bedreigde
hemel
roepen:
Bonsoir madame
wij groeten U zeer
de herfst lijkt
reeds nakend
in deze contreien.
4
Wie niet gelooft
in het verstoorde
grint
de eensklaps
uitgebloeide lelie,
de appelboomgaard
met de kleine
ladder,
de grijze appels
verrimpeld aan de
boom
kent van de goden
slechts
de buitenkant
maar niet de
longen
in de klok
de snuifdoos
en de sierbokaal
zij staan terzijde
en dekken straks
de aftocht
samen met de
wandelstok
met gouden knop
het grint glijdt
langzaam terug
de lelie staat in
bloei
er komen zo te
zien
veel appels aan de
bomen.
5
Ik denk wel eens
hadden de goden
nog maar dorst
liepen zij nog
maar naakt
door de ochtend
op zoek naar
hoge toppen
van
ongenaakbaarheid
de zomerse
karaffen
ledigend, als
betrof het
een lichte wijn
van vroeg romeinse
allure.
Maar nee,
de goden slapen
zij zijn vermoeid
zij slapen door de
ochtend
als de ijsbrekers
langzaam vorderend
een pluimpje rook
uitstoten.
Heel anders dan
in de dagen
toen er nog
een God was,
altijd en alom
tegenwoordig
en steeds op zijn
post
voor een recht en
ordentelijk rokend
offer.
6
Wij staan gebukt
als in de vroege
ochtend
alles harder wordt
en kouder
dan wij dachten.
Een kous met een
open grote teen:
de zon mag mooi
zijn.
en veelbelovend
in het vroege
gebeuren
maar waar zijn de
goden
de veelbeproefde
de onvergetelijke
die nu zouden
moeten zeggen:
er zijn weer
warme broodjes
heren
gaat rustig zitten
onze geest komt
over U
en zegent allen
die U vergezellen.