Inleiding
Dit
artikel is geschreven ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan
van de Brandon Pers, waarover van 23 november 2001 tot en met 22
februari 2002 een tentoonstelling te zien is in het Regionaal
Historisch Centrum Tilburg. Tevens verschenen onlangs de vijftigste
en de eenenvijftigste uitgave. Met de vijftigste uitgave, Sporen
van een vlieg, blikt de Brandon Pers bloemlezend terug op de
voorafgaande dertig jaar, maar er staat tevens nieuw werk in. De
eenenvijftigste uitgave is een bundel teksten met bijbehorende
tekeningen van het dubbeltalent Anna Anuka.
Deze
bijdrage is ook een aangepaste versie van een artikel dat verscheen
in Tilburg, tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur,
jrg. 19, nr. 3, december 2001. Voor met name de complete lijst van
uitgaven van de Brandon Pers wil ik de lezer hiernaar verwijzen.
Tweemaal
per jaar geeft de Brandon Pers een bundel uit. Bent u
geïnteresseerd in de uitgaven van deze oudste nog bestaande
bibliofiele pers van Noord-Brabant, dan kunt u zich opgeven als
abonnee bij de schrijver dezes, tevens secretaris van de Brandon
Pers:
Cees
van Raak, Schoolstraat 40, 5038 ST Tilburg.
e-mail:
cvanraak@online.nl
Brabantia
Nostra

Frank Valkenier |
Prof.dr.
Frans (F.J.H.M.) van der Ven werd 2 september 1907 te Tilburg
geboren. Hij promoveerde in 1934 tot doctor in de
handelswetenschap aan de Nederlandsche Handelshoogeschool te
Rotterdam op het onderwerp Over de idee der gemeentelijke
zelfstandigheid. Dit proefschrift werd door drukkerij A.
Reijnen te Tilburg in hetzelfde jaar uitgebracht.
Een
jaar later, om precies te zijn op 15 oktober 1935, verscheen
voor het eerst het tijdschrift Brabantia Nostra. Hierin
presenteerde zich een groep Brabantse, net afgestudeerde
jongeren, die elkaar in Nijmegen gevonden hadden in het
Brabantse Studentengilde van O.L. Vrouw. Dit gilde was
overigens in 1926 opgericht door een student uit Delft,
genaamd Jules Froger. De jongeren groepeerden zich rond de
figuur van dr. P.C. de Brouwer, priester en leraar van het
Tilburgse Odulphuslyceum, wiens leus "Brabantia Nostra"
(= Brabant aan ons) door hen overgenomen werd. |
P.C.
de Brouwer poogde via Brabantia Nostra een emancipatie van
Noord-Brabant te bewerkstelligen. Deze roomse opgang en dit groeiend
gewestelijk zelfbewustzijn raakten bekend als het ‘Brabantisme’.
Het
‘Brabantbeeld der verontrusten’ werd gevoed door het zogenaamde
generaliteitscomplex. De provincie had van 1648 (Vrede van Munster)
tot 1795 (Bataafse Republiek) onder direct gezag van de
Staten-Generaal te Den Haag gestaan. Reeds drie jaren na de Val van
Antwerpen (1585) kreeg de provincie dit aparte statuut van
Generaliteitsland. Dit betekende dat Staats-Brabant - de naam zegt
het al - geen gewestelijke zelfstandigheid kreeg.
Generaliteitslanden (het noordelijke deel van het oude hertogdom
Brabant) waren veroverd gebied en werden door de Republiek der
Verenigde Nederlanden slechts als een wingewest gezien.
Aldus
bestond dit generaliteitscomplex uit diverse elementen. Het
onbehagen over Hollandse-liberale dominantie ligt voor de hand.
Zoals Van Oudheusden schrijft: "'Holland' stond voor alles
wat in Brabantia Nostra-ogen liberaal, arrogant, platvloers of
modern was." Dan was er de zorg om teloorgang van het
Brabants-eigene, met name de angst voor aantasting van de katholieke
identiteit. Ook was er een verzet tegen modernisering en
nivellering. Een conservatief-romantisch verlangen naar een eigen
beschermd nest kleurde dit alles.
"Brabant
wordt zienderogen weer de kern der Nederlanden":
in zulk jargon presenteerde Brabantia Nostra zichzelf, overduidelijk
refererend aan de gloriedagen van het middeleeuwse hertogdom
Brabant.
Frans
van der Ven introduceerde het begrip "het normatieve
Brabant". Brabant werd zo een moreel begrip, een opdracht tot
het hervinden van zijn diepste wezen, dwars tegen de trend van
individualisering van de maatschappij in. Oude waarden als
gemeenschapszin, traditiegevoel en eerbied voor schoonheid van het
landschap moesten weer in ere worden hersteld.
In
de redactie van het tijdschrift hadden zitting Frans van der Ven,
Jef de Brouwer, Lucas van Hoek, Geert Ruijgers, Paul Vlemminx
(pseudoniem van Ferdinand Smulders) en Toon Wijffels. Frans van der
Ven was redactie-secretaris vanaf de eerste jaargang, en vanaf 1941
tot het einde in 1950 redactie-secretaris/hoofdredacteur. Samen met
P.C. de Brouwer en Geert Ruijgers schreef hij de ideologische
artikelen. Jef de Brouwer schreef ook, maar werd vooral geroemd om
zijn spreekvaardigheid en organisatorische kwaliteiten. Hij was de
bedenker van de term ‘Brabantisme’. Lucas van Hoek verzorgde het
omslag van het blad en de illustraties, schreef gedichten en enkele
vrome vertellingen. Toon Wijffels behandelde vooral economische
zaken. Paul Vlemminx publiceerde in Brabantia Nostra zijn
opvallende, persoonlijke gedichten (hij werd zelfs een ‘poète
maudit’ genoemd). De redactie was vrijwel geheel een Tilburgse
aangelegenheid. Op zaterdagavond ontmoette men elkaar in het
bovenzaaltje van café De Roskam (beter bekend als Voskens) op de
Heuvel.
In
het derde nummer van de eerste jaargang publiceerde Frans van der
Ven onder het pseudoniem Frank Valkenier zijn eerste gedicht:
getiteld Herfstregen.
Enkele
jaren later volgde een aantal bundels, zoals Blazoen (1938)
en Balladen van Brabant (1938). Steeds was het romantisch
gestileerde, op het verleden wijzende, melancholische getoonzette
poëzie. Het was typische Brabantia Nostra-poëzie.
Als
‘Hauptschriftsteller’ van Brabantia Nostra, en vanwege onder
meer het hekeldicht Aan Mussert, exploitant van Volk en Vaderland
in Brabantia Nostra van 1936, werd Frans van der Ven op 13 juli
1941, samen met de hoogleraren M.J.H. Cobbenhagen en J.E. de Quay,
tijdelijk door de Duitsers geïnterneerd in het gijzelaarskamp
Haaren. Dit hekeldicht had hij geschreven uit ergernis over een
negatieve opmerking in Musserts weekblad Volk en Vaderland over de
actie voor de Moerdijkkapel. Het was geïnspireerd door het gedicht
van Anton van Duinkerken, Ballade van een katholiek (met de
beroemde regel: Jawel, mijnheer, ik noem mij katholiek), dat
in 1935 in De Tijd had gestaan. Later in de oorlog verscheen van Van
der Ven een bewerking van een oud-Frans gedicht, De Tuimelaar van
Onze Lieve Vrouw geheten, als clandestiene, particuliere
uitgave.
Na
de Tweede Wereldoorlog
Als
kerstwens in 1947 stuurde Godfried Bomans zijn studie Moeder de
gans, over sprookjes in het algemeen en over Charles Perrault in het
bijzonder (geschreven t.g.v. het 25-jarig bestaan van uitgeverij
en boekhandel Dekker & Van de Vegt als naamloze vennootschap,
Utrecht/Nijmegen, 1946) aan Frans van der Ven, voorzien van de
opdracht ‘Voor Frank Valkenier, den heraut van Brabant’. Bomans
had het werk van Frank Valkenier kennelijk hoog zitten, in
tegenstelling tot dat van Luc van Hoek. Die kreeg van hem een
vernietigende recensie, zo erg dat het voor Luc van Hoek zelfs het
signaal was om de pen aan de wilgen te hangen.
Heraut
van Brabant, deze lofuiting ademde nog de geest van Brabantia Nostra
dat na de bevrijding herrees. Voor even, want het begrip ‘katholieke
literatuur’ en daarmee ook de geest van Brabantia Nostra, tot 1940
vitaal genoeg om Brabant te helpen een eigen literaire stem te
verwerven, verdween snel. Zoals Anton van Duinkerken schreef: "De
Tweede Wereldoorlog verdreef uit ons land de gedachte, dat hier een
afgescheiden katholieke literatuur diende te bloeien voor een eigen
lezerskring, vrijwel uitsluitend bediend door katholieke
uitgeverijen en boekhandelaren." Het tijdschrift maakte
spoedig plaats voor het ‘gezinsblad’ Edele Brabant, onder
leiding van Jan Naaijkens. In 1952 staakte de stichting Brabantia
Nostra de eigen publiciteit, om deel te nemen aan het nieuwe
tijdschrift Brabantia van het Provinciaal Genootschap, en dat werd
in 1995 tot Brabant Cultureel omgedoopt.
Hoewel
er poëzie van Frank Valkenier bleef verschijnen en hoewel Van der
Ven redacteur werd van het tijdschrift Roeping, volgde, wat zijn
literaire werk betreft, na de oorlog een betrekkelijk stille
periode. Hij had dan ook het ambt aanvaard van hoogleraar sociaal
recht en de organisatie van arbeid en bedrijfsleven aan de
Katholieke Hogeschool Tilburg, en in dezelfde jaren, van 1945 tot
1972, was hij buitengewoon hoogleraar in het arbeidsrecht aan de
Katholieke Universiteit Nijmegen. Tevens werd hij lid van de Sociaal
Economische Raad (SER).
Op
dit wetenschappelijke vlak schreef professor dr. Frans van der Ven
vele publicaties, waarvan de boeken Inleiding tot het
arbeidsrecht (1941, herziene druk in 1946), Schaduwen van het
modernisme (1951), Sociale grondrechten (1957) en het
driedelige standaardwerk Geschiedenis van de arbeid
(1965-1968, in de befaamde Aula-reeks; in 1971 verscheen een Duitse
vertaling) de bekendste zijn.
Brandon
Pers ofwel de terugkeer van Frank Valkenier
Professor
dr. Frans van der Ven rondde begin jaren zeventig zijn
wetenschappelijke carrière af en ging op zijn vijfenzestigste met
emeritaat. Voor de Tweede Wereldoorlog was hij als Frank Valkenier,
zeker in het Brabantse land, een dichter van naam. Maar toen hij in
1970 als drieënzestigjarige een nieuwe bundel wilde publiceren, was
daarvoor geen uitgever meer te vinden. Vanaf dat moment hield hij
zich opnieuw met poëzie bezig, op meer dan een manier.
Vanaf
1970 ging hij grafisch experimenteren op een kleine handpers; in
feite was dit een proefdrukpers. Zetten en drukken leerde hij onder
meer van de ervaren boekdrukker A. Kokx, docent aan de Sint Joost
Academie te Breda. Over de herkomst van de handpers schreef
professor dr. Harrie van den Eerenbeemt op 14 september 2001 aan Ton
Smulders, bestuurslid van de Stichting Brandon Pers, het volgende:
"(…)
Gezien de naderende 65e verjaardag van Frans van der Ven,
waarop hij ook afscheid van de hogeschool zou nemen, heb ik aan drs.
Wim Gianotten te Tilburg, met wie ik destijds veel contact had in
verband met de uitgave van de monografieën Bijdragen, gevraagd
advertenties na te zien in het grafisch vakblad om te onderzoeken of
er een handdrukpers te koop zou zijn. Door de vele gesprekken met
Frans van der Ven wist ik dat hij na zijn pensioen niet meer
wetenschappelijk bezig wilde zijn, maar graag iets aan handdrukwerk
wilde gaan doen. Toen van Wim Gianotten bericht kwam dat hij ergens
een oude handpers had gevonden, is via mijn bemiddeling de koop tot
stand gekomen.(…)"
Drie
jaar later kreeg de handpers gezelschap van een eveneens antieke
trapdegelpers. Vriend en literator Carel Swinkels (daarover dadelijk
meer), wist op de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen deze
meer dan honderd jaar oude trapdegelpers met diverse letterkorpsen
in de – bij ons uiterst zeldzame - Franse hoogte te koop.

Frank
Valkenier aan de trapdegel
Na
wat kleine gelegenheidsgrafiek waagde Van der Ven zich aan literair
drukwerk. In 1971 vervaardigde hij als eerste dichtbundel: Kruimels
van de tafel in een oplage van zestig stuks. Daarna verscheen
opnieuw een eigen bundeling: Blauwe vertelsels (1973), in
een oplage van slechts tweeënvijftig exemplaren.
De
inmiddels gerijpte dichter demonstreerde hierin dat hij het
vooroorlogse taalgebruik achter zich kon laten om terug te keren
naar verrassend sobere teksten. Een "brandon" bleek in dit
geval bepaald geen hevig en kort brandje. Voortaan verwees de naam
eerder naar de Ierse heilige Brandaan die niet alleen een
legendarische avonturier en ontdekkingsreiziger was – zo ontdekte
hij eeuwen voor Columbus Amerika al – maar ook de patroon van het
beschermende kustlicht. Tevens is brandon als toponiem bekend in het
zuiden van Ierland.
In
een rondgestuurd Bericht van de Brandon Pers, een folder uit
1977, geeft Frans van der Ven de volgende definitie:
"De
Brandon Pers is een ambachtelijk eenmans-bedrijfje werkend met
handzetterij, 'n hand- en 'n trapdegelpers en met alternatieve
economische doelstellingen. Zij verspilt arbeidskracht, zij tracht
geen wegwerp-produkten te vervaardigen, zij streeft naar verlies.
Bovendien doet zij dit alles in beperkte omvang. Hij die geen
vreemdeling is in het Jeruzalem van het Boek, zal begrijpen dat dit
systeem wijst in de richting van het drukken van min of meer
poëtische teksten in kleine oplagen."
Naast
eigen bundels startte Frans van der Ven met het drukken van werk van
geestverwanten, zoals hoogleraar Nederlandse taalkunde L.C. Michels
(Vertere seria ludo, 1973; nr. 3). De vierde uitgave betrof
wederom poëzie van Frank Valkenier (Met hartelijke groeten,
1973).
Later
bracht de Brandon Pers ook werk uit van landelijk bekende
schrijvers, zoals Tymen Trolsky (Kwatrijnen, 1979; nr. 24) en
Cornelis Verhoeven (De omweg van het woord. Drie overwegingen,
1980; nr. 25). Het waren echter vooral onbekende dichters,
debutanten, die onderdak bij het fonds vonden. In 1988 zei Frans van
der Ven hierover: "Ik
wil niet zeggen dat het grote dichters zijn geworden. Maar er
speelden ook andere waarden een rol. Want ik weet hoe moeilijk het
is hier in het zuiden aan een uitgever te komen. Dat ook die
debutanten hun werk gedrukt zagen was voor mij zeer waardevol."
Iemand
met wie hij op bijzondere voet stond, was de reeds genoemde Carel
Swinkels. In Den Bosch en later ook in Etten-Leur organiseerde hij
een maandelijks literair café. En verder zorgde hij niet alleen
voor de verspreiding en de administratie van de Brandon Pers (in
1976 overgenomen door het Provinciaal Genootschap), ook toonde
Swinkels zich een groot propagandist voor de uitgaven. Met name in
Brabantia, de opvolger van Brabantia Nostra, publiceerde Carel
Swinkels zijn loftuitingen. Zo prees hij de bundel Mijn tragische
ziekte en dood (1977) van Jace van de Ven met de woorden:
"Gerrit Komrij kan wel inpakken". Men kan overdrijven…
Carel
Swinkels zelf publiceerde bij de Brandon Pers drie bundels proza (Wat
is dat alles stil, doodstil, 1975; nr. 10, De prins der
posterijen, 1976, nr. 15, en De blauwe tijger, 1983, nr.30)
en een dichtbundel (De goden slapen/Terug in het gras/Een
middelgrote steen, 1978; nr. 21).
Verder
drukte de Brandon Pers enkele mooie vertalingen, bijvoorbeeld uit
het Frans van Charles d’Orléans, vertaald door Frank Valkenier (Rondelen,
1977; nr. 16), en uit het Italiaans van Cecco Angiolieri, vertaald
door Frans van Dooren (Sonnetten uit het Duocento, 1986; nr.
36).
Behalve
van Carel Swinkels kreeg Frans van der Ven later ook daadwerkelijke
steun van Paul van den Heuvel, van wie twee dichtbundels bij de
Brandon Pers uitkwamen (De tijd heeft geen oevers, 1980; nr.
27, en Eigentijdse fossielen, 1983; nr. 32). Medio jaren
tachtig was Paul van den Heuvel de oude meester gaan assisteren bij
zijn inspannende trapwerk aan de degel.
Herdrukken
en andere uitgaven
In
de jaren zeventig verscheen er via het Provinciaal Genootschap van
Kunsten en Wetenschappen, ‘s-Hertogenbosch, een serie van zes
offset-herdrukken met een oplage van telkens 500 stuks. Drie stuks
in 1976 en twee jaar later nog eens drie bundels. Dat had mede te
maken met het abonnementenstelsel dat de Brandon Pers hanteerde:
ongeveer de hele oplage van circa 120 stuks ging naar abonnees en
was zodoende bij verschijning in feite al meteen uitverkocht.
Bij
Boekhandel Gianotten b.v., Tilburg, verscheen in 1980 ook een
drietal offset-herdrukken.
De
Brandon Pers zelve liet ook een drietal herdrukken verschijnen,
onder de imprint Brandon Herdruk en zonder jaartal, waarschijnlijk
in 1979.
In
1984 zag een heel aparte uitgave het licht: de bundel Kroniek van
verlangen van Jace van de Ven. Deze werd wel gezet door Frans
van der Ven, maar na enkele (nu zeer zeldzame) exemplaren liet hij
het drukken ervan verder over aan Boekhandel Gianotten b.v., die het
uitbesteedde aan Drukkerij H. Gianotten b.v., Tilburg. Reden: er
stond een gedicht in waarin zelfbevrediging voorkwam. Onbetamelijk
zijns inziens.
Ook
zijn er boekjes van de Brandon Pers gerold zonder het imprint ervan,
bijvoorbeeld Handen van Cornelis Verhoeven dat de schrijver
in zestig exemplaren huldigde bij zijn zestigste verjaardag. Ieder
exemplaar kreeg een origineel omslag, te weten een aquarel van
Nelleke de Laat. Een antiquariaat in Hilversum bemachtigde eens een
exemplaar en vroeg er prompt vierhonderd gulden voor. Voor vrienden
en kennissen bleef Frans van der Ven op de trapdegel ook
geboortekaartjes, aankondigingen voor tentoonstellingen, menu's en
andersoortig drukwerk vervaardigen.
Een
niet-gewenste prijs
In
1980 werd Frans van der Ven de Provinciale Brabantse Cultuurprijs op
het gebied van de letteren toegekend, maar hij weigerde die in
ontvangst te nemen. Dit vanwege een interview in de kranten van de
Brabant Pers met dichter/vertaler Peter Nijmeijer, die eveneens een
prijs kreeg. In dit interview vertelde de in Amsterdam geboren
Nijmeijer aan Frans Thomése dat hij verbaasd was dat hij die prijs
zou krijgen. Hij was geen Brabantse dichter en voelde zich ook niet
aan een bepaalde streek gebonden. Wat Frans van der Ven echter stak
was diens uitspraak dat de typisch Brabantse dichter niks
voorstelde. Met name Carel Swinkels moest het ontgelden. Citaat: "Swinkels
komt in Holland niet aan de bak en daarom richt hij hier een
hobby-club op. Maar het is allemaal slechte poëzie, die van Carel
Swinkels zelf voorop." Dat kon Frans van der Ven niet over
zijn kant laten gaan.
Blijft
de vraag waarom Peter Nijmeijer toentertijd die prijs toegekend
kreeg. Omdat hij in Berlicum woonde?
De
verdere geschiedenis van de Brandon Pers
Na
vanaf augustus 1976 enkele jaren administratief en logistiek
gesteund te zijn door het Provinciaal Genootschap van Kunsten en
Wetenschappen, ‘s-Hertogenbosch, stak de Brandon Pers zich in het
juridische kleed van een stichting. Het leek Frans van der Ven
gewenst de Brandon Pers verder door het leven te laten gaan als
zelfstandig persoon in de vorm zoals die bij non-profitinstellingen
gebruikelijk was.
Deze
eerste tijd in de vorm van een stichting eindigde eind jaren
tachtig. Frans van der Ven moest zich om gezondheidsredenen
terugtrekken. Geheel in stijl stuurde hij een op de trapdegel
vervaardigde aankondiging naar zijn abonnees:
Vrienden
van de Brandon Pers,
Dit
kleine boekje - dat niet in de handel komt - is bedoeld om U te
laten delen in de feestelijke stemming waarin wij verkeren om drie
redenen:
-
De
Brandon Pers, geboren in 1971, is thans meerderjarig geworden.
-
In
deze levenstijd heeft zij 40 uitgaafjes geproduceerd, waarvan
er 28 in de handel zijn gebracht, tot aan het antiquariaat
toe.
-
Ondergetekende,
tot nu toe eerste bedienaar van de persen, heeft wegens
overjarige leeftijd van het bestuur verlof gekregen deze
positie over te dragen aan Eloy Naaijkens, grafisch ontwerper
te Tilburg.
Wij
hopen weldra meer van ons te laten horen.
Dr.
Frans van der Ven.
Tilburg,
november 1989.

V.l.n.r.:
Cees van Raak, Jan Naaijkens, Frank Valkenier, Eloy Naaijkens
Dat
kleine boekje betrof Laatste kwartier (1989; nr. 30) van
Frank Valkenier. Er kwam een nieuw stichtingsbestuur tot stand, met
Jan Naaijkens als voorzitter en Jace van de Ven als secretaris. Eloy
(Looi) Naaijkens werd tevens penningmeester. (In 1992 trad auteur
dezes aan als secretaris; in 2000 gaf Jan Naaijkens de
voorzittershamer over aan Jace van de Ven.)
De
eerste uitgave van Looi Naaijkens betrof een bundel van de nationaal
bekende auteur (zijn werk werd uitgegeven door Querido) Geert van
Beek: Van je familie moet je ‘t hebben (1990; nr. 40).
Sindsdien liep de verschijningsfrequentie van de Brandon-uitgaven
wat terug. Maar het vuurtje bleef wel degelijk branden, onder meer
dank zij de opmerkelijke, losbladige map Vijftien Brabantse
dichters van deze eeuw, de meesterproef van Looi Naaijkens als
vormgever/drukker. Deze tweeënveertigste uitgave was tevens de
eerste "daad" van de nieuwe secretaris. De vijftien
gedichten waren naar geboortejaar van de makers opgenomen: Anton van
Duinkerken (1903), Frank Valkenier (1907), Luc van Hoek (1910), Bert
Voeten (1918), Frans Babylon (1924), Harriët Laurey (1924), Lou
Vleugelhof (1925), Pierre Bogaers (1926), Frans Hoppenbrouwers
(1940), Hans Vlek (1947), Jasper Mikkers (1948), Jace van de Ven
(1949), Cees Verraak (1954), Maarten van den Elzen (1954) en K.
Michel (1958). Op 27 augustus 1993 kreeg de bundel een luisterrijke
presentatie in het Provinciehuis van ‘s-Hertogenbosch.
Bij
het zwoegen aan de zevenenveertigste uitgave, de bundel Van huis
(1998) van Herman Coenen, raakte de aloude trapdegelpers definitief
geblesseerd. Vanaf dat moment geniet zij van haar welverdiende
pensioen in het appartement van de secretaris.
De
uitgaven nummers 48 en 49 van de Brandon Pers werden op
verschillende persen gedrukt. Na de hoogdruk deden (noodgedwongen)
de zeefdruk (Bezuiden de Noordstraat, 1999, nr. 48, van de
hand van Jace van de Ven) en zelfs de offsetdruk hun intrede (Oude
en nieuwe liekes, 2001; nr. 49). Deze laatstgenoemde bundel was
van Jan Naaijkens èn de eerste bundel onder voorzitterschap van
Jace van de Ven.
De
onlangs verschenen vijftigste uitgave is een feestbundel, met een
selectie gedichten uit een aantal eerdere bundels, plus drie nieuwe
gedichten van Brandon Pers-auteurs. Verder behelst de bundel twee
gedichten uit de klassieke wereldliteratuur – van Charles d’Orléans
en Michelangelo – respectievelijk vertaald door Frank Valkenier en
Frans van Dooren. De bundel wordt voorafgegaan door een proloog van
de huidige redactie - Looi Naaijkens, Cees van Raak, Ton Smulders,
Jace van de Ven en Charles Vergeer - en afgesloten met een
geïllustreeerd informatief overzicht met bibliografische
bijzonderheden van alle Brandon Pers-edities, waarvan hieronder een
viertal getoond wordt.

Paul
van den Heuvel - Eigentijdse fossielen - 1983

Herman
Coenen - Van Huis - 1998

1997

1991
|