Piet Schellekens  
Levenskunstenaars (3): Ad Fontis

 

Een serie van 7 portretten.

Misschien zou je kunnen zeggen dat een levenskunstenaar iemand is die het alledaagse leven tot kunst heeft verheven op een zodanige manier, dat men ondanks alles zich redelijk gelukkig voelt. Een levenskunstenaar heeft er elke dag zin in, kan steeds opnieuw contact maken met vooral de mooie maar ook de minder mooie kanten in zichzelf en de omgeving en put daaruit een vast vertrouwen. Hij of zij leeft voornamelijk in het hier en nu, heeft nog een bepaalde onbevangenheid behouden en kan zachtmoedig en bevestigend reageren op wat zich aandient. Een levenskunstenaar kan nog spelen, kijken en dromen als een kind en leeft vanuit zijn of haar hart. In een serie van 7 afleveringen laat ik u kennismaken met een aantal levenskunstenaars, mensen die  stevig op beide benen staan en het leven tegemoet gaan met geopende handen.

Deel 3 Ad Fontis
Ad Fontis is een kunstenaar en natuurvorser waarmee ik van jongs af aan goed bevriend ben. Omdat ik er even tussenuit ben, heb ik Ad gevraagd om wat te schrijven over zijn leven in het bos. Hij had me al eens eerder wat laten lezen over zijn ervaringen en het leek me wel aardig om u kennis te laten maken met sommige van zijn ideeën en schrijfsels. Dit gebeurt in 2 delen. Ad wilde geen foto’s van hemzelf bij het artikel, iets wat alleen maar gerespecteerd kan worden.

Ik bewoon ’n eenvoudig houten huisje in het bos; een mooi plekje in de natuur waar ik jaren geleden al van droomde, waar ik langzaam naar toe leefde en wat ook werkelijkheid werd. Het woongedeelte van het huisje is ongeveer 3 bij 4 meter. De woonkamer is naast slaapkamer, keuken en wasgelegenheid ook mijn schrijfplek. Ondanks de beperkte ruimte is het voldoende om prettig te kunnen leven en werken. Voor het raam staat mijn bureau. Van hieruit zie ik hoe de vogels, konijnen en eekhoorns zich gedragen en hun kostje bij elkaar scharrelen. Ik kan het groeien van de bomen en planten zien, het vallen van de bladeren in de herfst; ik geniet van de momenten van de dag en de seizoenen, van de steeds veranderende kleuren en vormen, de prachtige luchten en nog veel meer. Links aan de bosrand komt in de ochtend de zon op; s’avonds gaat hij rechts weer onder bij een oud gehuchtje wat ik in de verte kan zien liggen. Als ik mijn blik tot achter de bomen verplaats, kijk ik uit over velden en akkers waar kraaien en houtduiven naar graantjes zoeken en bij onraad zomaar ineens kunnen opvliegen.

Van tijd tot tijd zie ik de boer aankomen met zijn tractor en spuitmachine. Dan vertrek ik en ga een nacht elders slapen, want van gifwolken moet ik niks hebben. Er is niemand die mij kan wijsmaken dat dit goed is voor de jonge planten, de aarde en de mensen en dieren die daarvan leven. De combinatie vergif en voedsel heb ik nooit begrepen. Ziekmakende of dodelijke chemische stoffen horen niet op en in levens(!)middelen; ze horen niet in de aarde, niet in de lucht en niet in de zee. Ikzelf vertik het in ieder geval om mezelf en de aarde langzaam maar zeker te vergiftigen.

Aan het bureau voor het raam lees en schrijf ik voornamelijk; hier maak ik ook kleine werkjes; knip, snij, teken en plak ik. Voor het grotere werk ga ik naar de aangrenzende werkplaats of naar buiten, waar werkbanken, zaagbokken, hout, oud roest en alles wat de tijd heeft aangeraakt, geduldig op me staan te wachten. Het bureau is tevens eettafel, even wat opzijschuiven en er is ruimte voor een bord en een kopje. Ik ben me ervan bewust hoe bijzonder het is dat ik elke dag te eten heb en ben het leven er zeer dankbaar voor. Door het raam kijk ik naar buiten waar de vogels en eekhoorntjes in de weer zijn met de broodkruimels en nootjes die ik daar op een voedertafel heb neergelegd. Ik leef samen met hen in het ritme van de natuur

Soms lees ik wat tussendoor, alles ontspannen en in rust. Ik eet veel fruit; het is lekker, gezond en mooi om te zien als het op de schaal ligt te wachten en te rijpen. Verder eet ik o.a. brood, granen en groenten, alles zoveel mogelijk van zuivere kwaliteit. Van jongs af aan eet ik geen dieren; een vanzelfsprekendheid voor mij omdat vlees eten niet nodig is om gezond te zijn en te blijven. Waarom zou ik het leven wat zó dicht bij het mijne staat doden en opeten, terwijl ik van de lagere levensvormen zoals vruchten, planten, e.d., minstens zo krachtig en gezond blijf. Er is nog veel meer over te zeggen natuurlijk, maar dat is niet voor nu. Een televisie en geluidsinstallatie heb ik niet. Liefst luister ik naar de geluiden van de natuur: de wind, het ruisen van de bladeren, de druppels op het dak als het regent, het geritsel van de muizen op zolder, de roep van de uil, de welluidende zang van de vogels en de diverse klanken die dieren uitwisselen met elkaar. Al dit geluid, wat tevens stilte, rust en muziek betekent, zou ik erg missen. Het raam beschouw ik als mijn tv; er verschijnt nooit een saai programma op.

Aan een zijde van de huiskamer bevindt zich een keukentje, een klein aanrecht met een kraan en afvoerbak. Iedere ochtend was ik me met koud water dat in een handomdraai uit de kraan stroomt. Het is en blijft een wonder. Dat water, heb ik ontdekt, komt zomaar uit de grond. Als ik een paar honderd meter over het bospad loop tot aan de verharde weg, ligt er bij de sloot een roestige deksel in het gras. Natuurlijk tilde ik die eens op om te kijken wat daaronder was en keek toen in een diep en donker gat. Mezelf vasthoudend aan de rand, liet ik me naar beneden zakken en stootte met mijn voet tegen een of ander voorwerp wat bij nader inzien een flinke koperen kraan bleek te zijn. Ik draaide er eens aan en sindsdien stroomt er in mijn huisje fris helder water uit de kraan boven het aanrecht.

Dat water heb ik gratis, ik betaal er niks voor. Er is al die jaren dat ik hier woon ook nog nooit iemand geweest die daar geld voor heeft gevraagd. Waarom zouden ze? Het water komt vaak met hele bakken tegelijk uit de hemel vallen; het enige wat ze dan nog moeten doen is het in een buis stoppen en een zetje geven. Overigens gebruik ik maar enkele liters water per dag, dus er blijft genoeg over voor iedereen. Ook het wonen in dit huisje kost mij niks, hoewel wonen tegenwoordig erg duur schijnt te zijn. Ik heb dit huisje niet gekocht en niet gehuurd, ik woon er gewoon. Nu blijkt er wel iemand te zijn die het als zijn eigendom beschouwt en dat is meneer Blauw. In een naburig dorp bewoont hij, afgeschermd door hoge stalen hekken met scherpe punten, een grote villa. Het lijkt wel alsof daarachter wilde dieren huizen. Dat zou best eens zo kunnen zijn; hoewel het waarschijnlijker is het dat hij de hekken heeft geplaatst uit angst om iets van zijn eigendommen te verliezen. Nou ja, ieder zijn plezier.
Toen ik jaren geleden voor het eerst het boshuisje ging bekijken was het een bouwval. De kunstenaar die het als woning en atelier gebruikte, had het sterk verwaarloosd. De verf was afgebladderd, de ruiten waren kapot, een aantal dakpannen lagen eraf waardoor het naar binnen regende en het houtwerk was verrot. De vloer stond helemaal blank; de bloemmotieven op de wanden bleken schimmels te zijn. Als ik dit nou eens zou mogen opknappen en onderhouden in ruil voor gratis bewoning, dan was er weer een paradijsje meer op aarde, zo mijmerde ik. Al jaren geleden had ik me zoiets verbeeld, wilde ik alleen nog maar zo’n romantische plek in de natuur.

Zo begaf ik me op zekere dag naar de villa van meneer Blauw en belde bij het hekwerk aan. Na ’n tijdje hoorde ik een krakend geluid afkomstig uit een metalen kastje in het hek; het leek op een stem. Voordat ik kon reageren draaide de zware poort zomaar uit zichzelf open. Aarzelend zette ik een paar stappen naar voren in de richting van het grote landhuis. “Boem!”, knalde de poort achter me dicht. Opnieuw de stem uit het kastje: “Loop het pad maar af!”. In de verte zag ik een wat oudere man staan die me wenkte. Ik liep naar hem toe, gaf hem een hand en hij liet me binnen. Meneer Blauw had een wat norse gezichtsuitdrukking, was brommerig en zakelijk. We gingen aan tafel zitten en hij begon zijn monoloog. Er bleken een heleboel mensen interesse in het huisje te hebben gehad, vertelde hij; rijke mensen die er hun weekendhuis van wilden maken en er grof geld voor wilden geven; stadsmensen die terug naar de natuur wilden; quasi-boswachters, jagers en ander gespuis. Die had hij uiteindelijk een voor een de deur gewezen. Maar blijkbaar kwam ik op het juiste moment. Hij zag het met mij wel zitten omdat ik geen contract hoefde te hebben met handtekeningen e.d. Eigenlijk deed ik per ongeluk alles precies zoals hij het prettig vond. Officieel mocht er niet in gewoond worden, maar de eigenaar wilde dat juist weer wel. Als ik het maar opknapte, er vaak zou vertoeven en er zorg voor zou dragen dat het niet opnieuw vernield werd. Meneer Blauw wilde op deze plaats namelijk nog eens een grote villa laten bouwen en deze weer verkopen. Om die reden wachtte hij al jaren op toestemming van de gemeente. Als het om geld gaat, blijken hebberige en ongeduldige mensen soms erg geduldig te kunnen zijn. Prima, dat is zijn zaak. Ik ging er dus wonen en maakte er een paradijsje van.

Vervolg van het verhaal over Ad Fontis over 14 dagen.