Alle
20 genomineerde gedichten voor de poëziewedstrijd
van Brabants Landschap. Eerste prijs: ik heb een venster geplant in het midden van een weide een glazen wand van links naar rechts met gratis zicht op groen en als ik me soms eenzaam voel of argeloos gelukkig zoek mij dan niet maar tref mij hier voor
mi waar de seizoenen nog bruusk stilstaan en
uitbundig weer verdwi voor een klas van madeliefjes die wild uitzwermt en steels een paardebloem omarmt zo zie ik mijzelf versneeuwen in een krans van witte kroost vanmorgen stond er plots een koe voor
mi ik heb haar laten staan misschien was ze wel verwonderd over wat ze zag Ann
Langeraet Het
lag er al voordat er sprake was van
tijd, toen het nog leeg was aan het
begin en het nog worden moest wat
het nu is, met zand en bomen, beken Levende
blauwdruk van oud land waarvan
het hemeldak door buizerds opengeschroefd
wordt als de dagen stil,
onbestemd zijn en vertraagd Altijd
op weg zichzelf te voltooien blijft
het veranderlijk, voorlopig en oorspronkelijk
tegelijk Aandachtig
Brabandland dat in meanderend
water het wisselend licht van
de seizoenen draagt Kees
Hermis Brabant
Buiten Laag hangen boven de verdwaasde stad, rumoer en jachtigheid. Hun stenen echo rolt en raast, en door de tijd gedreven, kerven strakke strepen haast, mijn al getekend leven. Door koortsig voortijlen bevangen, in oppervlakkigheid verzand, zoek ik het land van mijn verlangen, wijk ik naar de overkant. Waar de tomeloze wereld wegebt en stilte mij zo innig omvat. Sprankelend licht zich tintelend voort rept, speels kleuren strooiend op mijn pad. Waar, traag gedragen door de lucht, een buizerd zweeft op zachte zucht. Wuivend ruisend hebben dennen hun zoete geur in hars gevat. Spiegelend, dieppeinzend water, rimpelt door een vallend blad. Ik, dorre zwerver van de haast, bloei op in ommekeer. ’t Verblinde oog verliest zijn waas, verdoofde oren horen weer. En in mij wordt, uit alles wat ik had verloren, opnieuw de eerste mens geboren. Dit wonder van natuurbehoud, herwonnen levenskracht, zo ongekunsteld, puur in eenvoud, spreidt voor mij haar volle pracht ten toon Dit land, dat is mijn Brabant, buiten. Buitengewoon. Hans
Dekkers Brabant
in de Ban van Buiten. De grootste analfabeet wordt poëet in het Brabant vennen, duinen, hei en bossen je staat al buiten voor je het weet. Ogen te kort – vogels horen geuren snuiven met de neus proef en raak in de ban zie in de verte die mooie toren. 75 jaar Brabants Landschap een jubileum dag mag herdacht zij is van ’t goede hout gesneden deez’ dichter zette gelijk haar eerste stap. Thea
van Dijk-Brandt
De
Blauwe Kamer - landgoed aan de rivier De Mark – de blauwe lanen weten van geen tijd en de rivier volgt wijds zijn eigen lijnen, de weide bloeit, de vlinders dansen er, een land kan niet veel mooier zijn, het meisje denkt aan toen: het zorgeloos genieten, het spelen tussen egelboterbloem en het groot blaasjeskruid, het kijken naar de mooie blauwe reiger, zijn jacht op vis, nu schikt zij met bekwame hand de dekens, zij dooft het licht, het blauwe duister heerst, een late vogel vliegt voorbij, - de slaap kan zij niet vinden, de liefde laat haar niet met rust. Irene Meijers-Mol
De Haarsteegse wiel Om mij te kennen Moet de de Wiel kennen De Haarsteegse Wiel Kort nadat ik mijn lief vond Na onze zoen na zoen Nam ik haar mee Kijk, dáár zag ik voor het eerst Het wonder van de ijsvogel Ademloze overweldiging in blauw Dáár bouwden we vroeger hutten Dáár zwommen we ’s zomers Dáár rookten we stiekem en dronken bier Dáár liepen mijn beste vriend en ik Twee door het leven gekneusde mannen Zochten houvast bij elkaar Om mij te kennen Moet je de Wiel kennen Mijn lief houdt van de Wiel Godfried van der Heijden
Brabant
in de Ban van Buiten. Brabant in de ban van buiten, want wie kent ze niet: de Mortelen, het Karregat, de Grote Peel en al die vele parken in het Brabants woongebied. Ik loop er graag te wandelen: een grote rugzak en mijn wandelschoenen aan, en de stokken van de Nording Walking waarmee ik me een weg door Brabant baan. De natuur op zijn mooist. Nog nèt niet aan de herfst begonnen. De bladeren zijn groen; nog enkele zaden pàs ontgonnen. Een wandelkaart…ach… hoeveel heb ik er al bij elkaar? Eén
van de Kampina, één van de Loonse en Drunense Duinen… Heerlijk
om op zondagmiddagen er
met de kinderen door heen te struinen. Je geeft ze een tekenvel met potloden mee en een loep om te kijken naar elk blad; elk beestje dat ze vinden en me laten zien… de Brabantse natuur is een kostbare schat. Carla Mennen
Edele
Brabant, Were di GIJ Brabant, mijn Brabant, ik heb u zo lief zacht land, oh zo prachtig, zo machtig en fief vol weiden en akkers, geen een is gelijk rivieren en vennen, vol stromen, zo rijk jouw bossen en vlaktes, jouw zand en jouw klei jouw steden en dorpen, dat al is voor mij de paden, de lanen, zij rijgen aaneen de dijken, struwelen en torens dooreen verstilde kapellen voor troost en gebed ik koester deez’ plekskes die GIJ zoveel he’t de vogels in ’t zwerk, de beesten op stal jou hoeven, gedoetjes, gastvrij bovenal landerijen, kastelen, zo statig en trots in heerlijkheid toeven, majesteitelijk, prots o gij pronte vrouwen en gij pronte meens’ ge bent nog met velen, verstrooid hers en geens o rampzalig noodlot, oranje gekleurd van Leuven en Poppel GIJ ooit werd verscheurd verdriet, knarsetandend, nog stil, ongehoord een stuk afgesneden, ik woon slechts in Noord toch van de morgenwarmte tot d’ochtendkou tot mijn dood dierbaar Brabant, hou ik van jou en al wat ik voelen kan, horen en zie mijn geluk bent GIJ, Edele Brabant, Were di Leo Willemen
Het bonte land Magnetisch werkt het bonte buiten, het beekgeaderde boerenland, waar de wandelaar kan struinen door het reliëfrijk levend zand. Onweerstaanbaar zijn de heide, het veenlandschap, het pluis, het riet, de donken, broekbossen en weiden, de plantenweelde in het dalgebied. Je ontmoet bolle akkers en vennen, waar aarde breekbaar reikt naar lucht, waar boven de kanalen en meren het blauwe trilt van vogelvlucht. Een mozaïek van weiland en kreek, poelen, loofbossen en sloten; het trekt aan je: het kronkelwoud met peppelgroenlicht overgoten. Intens genieten is het lopen in veerkrachtig juwelig gebied, begeleid door het Brabantse water- en windruisende lied. Christinanne van de Wal
Langs
de Dommel We waren nog zo jong, Matthijs. Je koele handen lagen als schelpen op mijn huid. Lief noemde je me, en mooi en ook, mijn vrouw. Jij en ik, in lang vervlogen tijd, ergens langs de Dommel. Tegen de avond, Matthijs, omhelsden we elkaar. Urenlang -de tijd stond nog aan onze kant. Het was warm, in het weiland vol broeierige beloften. Boven ons hoofd hing de geduldige maan en verzilverde de Dommel. Net als jij koos ik een ander, Matthijs, om lief en leed en het bed mee te delen. En toch, telkens als het zomert en de maan is rond, wandel ik over het gras naar het water. Ik zoek je mond weer, je handen, je ogen, en laat mijn verlangen stromen naar de Dommel. Pia
de Jong
Wed Waar ik de beek oversteek tussen munt en vergeetmijniet zingt ze zich zilver een weg om mijn voet, die haar verwachtingsvol ontmoet. Waar ik de beek oversteek en haar gestroomlijnde stem mij als een tweede huid voetje voor voetje omsluit wetten kiezels het eelt. 26 augustus 2007. Tanya van der Wacht
Brabant Laagland lantert tussen uitgestreken dorpen, mozaïek van gras en akkers. Wolkenvelden slepen beelden mee van slaperige hoeven, schuilend achter struiken. In de verte luiert een vertrouwde tweeling: kerk en kroeg wiegen met bedaarde wind. Maar in ’t landschap ligt verborgen onophoudelijk gezwoeg, het geluk van zweet en ploeg buigend onder stille zorgen. Michel
Krott
EIKEN-PROCESSIERUPSEN
oranje
knopen, haren zilvergrijs. We
lopen in processie streeksgewijs en
kruipen kunnen wij het allerbeste. In
bos en veld we bouwen onze nesten en
leggen wegen aan op zoek naar spijs. Als
jullie slapen gaan we stil op reis en
slechten eiken tot de stammen resten. Pak
ons maar aan en we branden je rood. ’t
Spinsel is taai, waar we kronk’lend in vluchten. Denk
niet te gauw dat ’t met ons is gedaan. Klein
zijn we wel, maar we fokken in’t groot. Vreten
gaan wij in de verste gehuchten. Fris
lokt het groen, waar de bomen nog staan. Harrie Govers
WANNEER
IK DOOR BRABANT RIJD LANGS
DE VELDEN HEIDE
EN BOSSEN GAAN
AAN MIJ VOORBIJ VOEL
IK ME BEVRIJD WEG
VAN DE DRUKTE DIE
HEERST IN DE STAD IK
STAP AF EN STA
EVEN STIL IN
DE BOSSEN RUIK
IK DE HERFST EN
RAAK IK IN
DE BAN VAN
BUITEN IK
ZIE EEN PAD KRONKELEND TUSSEN
DE BOMEN MENSEN
LOPEN HAND
IN HAND ZOU
ER OOIT EEN
EIND AAN KOMEN AAN
AL DAT MOOIS HET
BESEF OM
TE BEHOUDEN KOMT WANNEER
JE OUDER BENT EN
ZO AF EN TOE JE
VAN DE DRUKTE AFWEND Mieke
van Emden
Joseph
Gindra (schilder, Jemeppes s.
Meuse 1862 – Bladel 1938) Gindra’s land
Die het penseel hief in Brabants heem om schoonheid te vinden waar armoede en lijden was ontsloot meer dan hij voorzag Hij gaat voor mij uit ls ik hier zwerf langs oude wegen van dorp tot dorp mijn zomerreis met Gindra’s land verweven De boerin bij het hooi en de herder groeten de man die langs komt in dreven die zich laten heugen als het beeld van wat verdween. Maarten
van Kessel
Een Brabants ven een pad rond een Brabants ven eikels vallen op je hoofd kleurige bladeren op de grond ven tot aan de rand gevuld gisteren nog een regendag een blauwe en een zilverreiger meerkoeten, eenden, meeuwen helaas, twee honden in het water wolken haften, lange draden zilverkleurige beweging de nooit opgevende Amerikaanse eik geeft warme herfstgloed zwavelkopjes op de stompen langs het pad eindelijk zwarte maar wit bepoederde bramen vandaag twee keer het ven rond vijf buizerds wolkenhoog in de lucht de twee boomvalken van gisteren niet meer gezien, verder getrokken? morgen toch weer even kijken Lilian
Smits
Drunenseduinen-struinen De wind windt zich om mijn vingers en ik weef de lucht door mijn hand voor mijn ogen te houden. Enkel wolken-vormen open wonden op 't broze breekbaar bladerdak. (Ik herinner me hoe ik mijn arm door de jouwe stak en hoe onze stappen sonoor - geladen geluiden - de massieve stilte door- braken. De taktaktak-ken geknipt voor en geknapt door onze voeten, en hoe ik sprak van 'het bos dat naar herfst ruikt en vice versa'. Jij lachte besmuikt om deze loze woorden die zomaar mijn mond uitfladderden.) Weer loop ik langs het rimpelmeer waar de eenden over bomen varen die weerkaatst worden op het wateroppervlak. (Ik herinner me dat jij die gladde spiegel brak, door met wat keien / kastanjes / kluiten grond te gaan gooien, hoe ik schreeuwde en hoe de eenden zich plooiden in beriette en bestruikte oevers.) Het water moeten verlaten; ik zit mijn voeten vluchtig op de hielen want niets ligt hier lamlendig stil te zijn. Het paadje baadt in zand, de duinen wuiven wervelstof in het rond en ieder moment hopen bladeren op het moment voorgoed hun biezen te pakken. Dit is geen tijd van vertrekken of simpelweg verrotten. Weldra klampen de bomen hun brakke botten nog wat dichter in hun holle stam. (Ik herinner me hoe jij wel de benen nam, jij vloog en boog niet voor herfst- of winterstormen, 'wind je toch niet zo op'- maar dat klonk slechts als geruis in je oren.) Nelleke Honcoop
De
Peel, augustus 2007 paadjes waar ooit mijn overgrootvader met zijn handen de plaggen stak uit natte grond zijn blaren gesprongen thuis zat zijn vrouw boven weer een wiegje blauwe ruitjes stof voor de ramen verschoten van de zon nu loop ik hier de heide bloeit drab op het water roept: loop op mij! een koe loom een pad, een adder dit stille land, ik kan er tegen leunen mijn ogen zijn spleetjes mijn tenen blauw ik ben verliefd op een verleden dat ik nooit heb gekend Renée
Jenniskens
Buitenmens Ik
sta met beide schoenen in de grond mijn
broek beschermt tegen de wind vossen
klimmen langs mijn been in
mijn jas bewaar ik kleine dieren vogels
spelen in mijn haar het
zonlicht vangt mijn kroon als
ik ooit omval word
ik vuur. Jacoline
de Heer
EssentieDe wolkensmid smeedt gouden ijzers op het aambeeld oliezwart de houtelf geeft de eik instructies bereid u voor op strijd en smart azuren flarden klare winter gezwind verscholen in de daken vervuld van angst door eerder treffen wetende: ’t zal er kraken en plots weerklinkt de houtduifhoorn een zwaar gordijn artillerie regent barsten in de bast gevolgd door gulden schichten hij buigt de eik, hij zwiept en siddert soms wekt hij twijfel zal hij zwichten? Heilig was hij, heilig blijft hij ondanks dit vuur op zijn blazoen maar strekken deed hij en strekken zal hij door zwart en goud herrijst het groen daar staat hij tot de kern geschonden met vocht en vlammen overdekt maar overeind zijn vruchten torsend en ook, onwetend, mijn respect dan zegt de stem van een accountant zo mannen, dat was spannend hoor pagina 16 meterstanden en geef de koffie even door en in gelijkstroom luwt Gods toorn Thierry
Dinjens
|
||