Deze teksten verschenen oorspronkelijk in Brabant Literair, de literaire bijlage van Brabant Cultureel


Dichter bij Brabant - Lauran Toorians

Dialectdichter in de eredivisie:

Lodewijk van Woensel

 

 

Lodewijk van Woensel (Eindhoven, 1913) publiceerde in 1939 en in 1940 twee bundels met gedichten in Eindhovens (Woensels) dialect en in 1948 een bundel in het ABN. Informatie over hem is schaars en nogal verspreid en ik heb niet kunnen nagaan of hij nog in leven is. Zijn eigenlijke naam is Louis Vrijdag en zijn familie bezat een drukkerij in Eindhoven. Zijn debuutbundel Meziek uit èige land verscheen in 1939 en wordt door Marcel van der Heijden (in de Geschiedenis van Noord-Brabant, deel 2, p. 403) getypeerd als ‘korte gedichten, komisch en vaak met een pointe’. Een beetje verstopt – want nu als L. Vrijdag – noemt Van der Heijden hem enkele bladzijden later nogmaals. Nu als auteur van het artikel ‘Brabant en de nieuwe poëzie’ dat in 1944 verscheen in De Schouw, het ‘orgaan van de Nederlandsche Kultuurkamer’ en dus in de schemerzone tussen ‘goed’ en ‘fout’. Na de oorlog zette Vrijdag zich in voor het kunstklimaat in Eindhoven. Zo was hij in 1953 betrokken bij de oprichting van de sociëteit Cultureel Contact, waarin diverse takken van cultuur samengingen en waar Vrijdag vanaf 1956 een jaarlijkse kunstmarkt organiseerde. Als dichter overleefde Van Woensel vooral als dialectpoëet, een reputatie die een dichter zelden tot eer strekt.

De bundel uit 1940 heet De kneuter en alsof de verwijzing daarmee nog niet sterk genoeg is, zegt Van Woensel hier in zijn ‘veurwoordje’ dat hij ermee wil beantwoorden aan de oproep van de Tilburgse dialectdichter Piet Heerkens. Die had in zijn bundel De kinkenduut anderen opgeroepen om hun stem toe te voegen aan het ‘koor van moedertaalvogels’, dus van dichters in Brabantse dialecten. Van De kneuter verscheen in 1957 een ‘tweede, herziene druk’. In 1948 verscheen de bundel De wiender waarvan weliswaar de titel nog dialect suggereert, maar die toch is geschreven in het ABN. De Encyclopedie van Noord-Brabant vermeldt daarna nog publicaties uit 1961, 1962, 1970 en 1975, maar die heb ik nooit in handen gehad en ik weet dus niet of het hier om proza of poëzie gaat (Ick Limerick uit 1961 zal poëzie zijn, de rest vermoedelijk korte verhalen; overigens vermeldt de Encyclopedie de titel uit 1948 foutief).

Hoewel begonnen als dichter in de omgeving van Brabantia Nostra, werd het talent van Van Woensel na de oorlog breder en hoger ingeschat. In de bloemlezing Brabantia Nova met ‘na-oorlogse dichters uit Noord-Brabant’ (1954) nam Frans Babylon dan ook een gedicht van hem op. Dat dit geen dialectgedicht is, is veelzeggend. Babylon zag blijkbaar een potentieel dat ook los van klein-Brabants sentiment een toekomst als dichter tegemoet kon. Het heeft niet zo mogen zijn. Lodewijk van Woensel is nu vooral bekend als dialectdichter, maar dan wel een uit de eredivisie. (lt)

 

 


Bloemlezing

 

 

Onneuzel keinder

 

Trom, trom, trieterke,

Nog ’n hallef lieterke,

Nog ’nen halve cent,

Dan ben ik content.

 

Trom, trom, tretterke,

Ik zing veur eûw ’n letterke,

Veur ’n zij spek?

Dè raoi-de krèk!

 

(Meziek uit èige land, 1939)

 

 

De Monikaspeuler

 

Mee ’n vuil boezeroen en ’n blinkend zwart pak

en aachter z’n kiezen ’n pruimke tebak

zu stao den artiest ied’ren dag an de deur,

z’n monika speult in ’nen eendren sleur:

Niede-not-not-not

niede-not-not-not

m’n hemd is gescheurd en m’n schoen zijn kepot!

 

Z’n greùwzwarte vingers gaon over ’t klevier,

hij speult dik hil vals, mèr vertrekt dan gin spier,

ge heurt soms den bas in ’nen anderen toon

as ’t feitelijk moes – mèr dè veindt ie gewoon:

Niede-not-not-not

niede-not-not-not

speult de monika wir enne wals of gavotte.

 

En ’t volk van de straot heurt ’m aalt ève gèr,

dus hij trekt en hij speult en hij breng et nog vèr,

want aalt kumt ie thuis mee wa centen op zak

veur ’n goei glèske bier en ’n pèkske tebak,

Niede-not-not-not

niede-not-not-not

a’k nie hil den dag speul hè’k ôk niks in de pot!

 

(De kneuter, 1940)

 

 

De oude speeldoos

 

De Friese staartklok heeft in zeven keren

de broze stilt’ in klanken omgezet

en werpt den weergalm tegen ’t kabinet

waar de Madonna troont in malve kleren.

 

Dit intermezzo noodt tot musiceren,

ik heb de oude speeldoos aangezet

en een luchthartig Mozartmenuet

hult deze kamer in rococosferen,

 

totdat de rol het spel doet keren

in tweekwartsmaat – en in een luid duet

trom en triangel tracht te triomferen.

 

Achter het raam zingt klagend een falset

dat Jaapje volop zit in de misere,

maar d’oude speeldoos rinkelt van de pret!

 

(De wiender, 1948)

 


Illustraties

 


Terug naar begin van deze pagina