Vakantie
O, oude,
wonderlijke Apennijnen
- Spoleto,
Terni, Ascoli -
hier rust de
nette burger met de zijnen
man, vrouw,
twee zoons, Janssen’s uit Overschie.
Jan Pieter,
de oudste zoon, en amper twintig jaren,
doet hier in
Eros’ tuin zijn eersten stap
met Silva,
dienstmaagd, glanzend zwarte haren,
er is maar
één bezwaar: het kraken van de trap.
Papa heeft
aan Oom Klaas een lange brief geschreven
en geestig
ondertekend: Hannibal;
toch -
schrijft hij - zou ik hier niet gaarne leven
de vrouwen
slecht voor ’t hart, het eten voor de gal.
Mama heeft
weer een aanval van migraine
en vindt het
landschap zo maar matig mooi;
en Kees, elf
jaar, omdat "hiero geen voetbalvelde sijne",
schat al die
heuvelrommel maar een zooi.
O, oude,
wonderlijke Apennijnen
- Spoleto,
Terni, Ascoli -
stort, smeek
ik u, wat lava op die zwijnen,
jaag ze de
doodsangst in tot Overschie.
(Storm
en drang)
Soms weet
ik niet
Soms weet ik
niet of jij mij bent, of ik jou ben
zo nauw
verstrengeld is ons beider leven,
ik zie met
jouw gezicht, ik fluister met jouw stem
en aan jouw
hart voel ik mijn hartslag beven.
Er is een
tijd van komen en er is geen gaan,
wij zijn
tesaam voor alle eeuwigheden
van einde en
oorsprong, bloeien en vergaan:
één leven,
in gemeenzaamheid beleden.
Maar soms,
ten bergtop onzer innigheid
op het
schemermeer der zoetste tederheden
op hoge
golven der onstuimigheid
sta ik
opeens ten spiegel van mijzelf
alleen, in
bet donkerst der verlatenheden
vervreemd
van jou, verstoten van mijzelf.
(Lente
en liefde)
Ik heb je
lief
Ik heb je
lief, daar zijn geen woorden voor,
ik heb geen
goud, geen zilver of juwelen
geen
koninkrijk, geen tuinen of kastelen,
maar ’k
heb je lief, daar zijn geen woorden voor.
Ik heb je
lief, al zoveel jaren door
om zoveel
lichte en zoveel donkre dingen
om het
bitter-zoet van mijn herinneringen,
ik heb je
lief, daar zijn geen woorden voor.
Nu ’s
levens voorraad vreugde is verdaan
de bloesems
en de bloemen zijn vergaan
aan
ijdelheid, aan eerzucht en genot.
Nu kilte
huivert om mijn eenzaam lot
is er die
zekerheid die ik nooit verloor:
ik heb je
lief, daar zijn geen woorden voor.
(Lente
en liefde)
Het woord
Ik zit en
peins en wacht en wacht en wacht,
hoor in den
tuin het waaien van de winden,
ik peins en
wacht en kan bet woord niet vinden,
dat éne
woord, dat ik zo lang verwacht.
Wat zal ik
schrijven van mijn aardse lot,
en welke
woorden rijmen op mijn leven?
Een stem
zegt: laat het alles ongeschreven,
één woord
is maar van waarde: GOD.
(Lente
en liefde)
Tour de vie
Droeg ik
één dag, één uur Uw gele trui?
was ik ooit
moedig in het demarreren?
joeg ’k
ooit een sprint geheel te Uwer ere?
of was ik
altijd weer te laf, te lui?
Was ik een
helper of een favoriet?
was dit
misschien de finish van mijn streven:
dat ik zélf
wou glanzen, schittren, om het leven
tot wiens
totaal, tot wiens finaal crediet?
Ik was een
slechte renner op Gods baan,
ik had een
hekel aan het zware trappen,
mijn
klassement hing meestal onderaan.
Roem,
bloemen, nam ik wél, maar bandjes-lappen
en
knechtswerk ben ’k, als ’t even kon, ontgaan.
Wees mij
genadig, Heer, in de eind-étappe.
(Zomer
en doodsgevaar)
Crediet
Hier sta ik
nu, ik heb verdriet.
Mijn laatste
toevlucht - Ome Jan -
zegt dat hij
mij niet helpen kan.
Hij zegt
"die hond die je daar ziet
die heeft
waarachtig meer crediet
dan
jij!" – Ik vraag of hij dan niet
wat voor
mijn hondenleven biedt?
Helaas, daar
kan geen lachje af,
Raiffeisen
keert zich om in ’t graf!
(De
laatste vruchten)