Hoofdstuk 2

Bijnamen van personen van wie de werkelijke naam NIET bekend is

 


CUBRA HOME

INHOUD BIJNAMEN
1. Personen, werkelijke naam bekend

2. Personen, zonder werkelijke naam

3. Schoolse bijnamen (leraren en leraressen)
4. Gebouwen, straten en andere spraakmakende zaken

In de banner van links naar rechts
Pieta Melis
Peerke Donders
Jan de Kort
Kees Kruik

Jan Plek
Rocking Louis
De Siemer

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

Q

R

S

T

U

V

W

X
Y

Z

2.B

 

enen Ballefrutter

Inwoner van Goirle

zo werd een inwoner van Gôol spottend genoemd door de Tilburgers ("öt Gôol komt nòg gin goej gèèt vandaon"). Is afgeleid van Ballenmaker. Bekend is, dat er al in de 17e eeuw in Goirle kaatsballen werden gemaakt. Zie Woordenboek van de Tilburgse Taal hier op Cubra voor meer informatie.

 

den Bèrk

N.N.

woonde in Klèèn Scheeveninge, aan de Kommerstraat (zie hoofdstuk 4).

 

Bertje de Groenteboer

N.N.

Bertje was een regelmatige bezoeker van de Zanzibar (Tuinstraat 59) waar hij onder deze bijnaam bekend stond. Een keer kwam hij met carnaval de bar binnen, zonder verkleed te zijn. Dat kon natuurlijk niet. Daarop kreeg hij “van het huis” een judopak. Daar kregen ze spijt van, want toen hij dat goed en wel aan had hervond hij bliksemsnel zijn talent op dit gebied en wierp meteen een aantal gasten de zaak uit ….! (Groot Tilburgs Horecaboek, door Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, p. 239)

 

Bètje Sjèk

N.N.

omdat zij altijd shag rookte. Ze kwam van de Rèèt.

 

Blaawe Drikka

N.N.

zij was de moeder van “Kobus Koen” die als soldaat naar Indië ging. Hij kwam terug met een Indisch meisje, “ene blaawe”. Zij woonden toen samen een tijdje bij Drikka in en trokken veel aandacht in de buurt (vlak na de oorlog zag men hier nog niet veel buitenlanders). 

Eén van de nieuwsgierigen naar de Indische schoondochter van Blaawe Drikka was Nol Put. Hij kwam zo nu en dan langs bij de buurvrouw van Drikka om over de schutting te kijken. Die buurvrouw, die Toke heette, was vrijgezel evenals Nol trouwens. Toke was te klein om over haar schutting te kunnen kijken, maar Nol hielp een handje. Hij tilde haar dan op, zodat ze ook wat kon zien. Zij vond dat heerlijk. Daar werd door anderen weer een ondeugend rijmpje op gemaakt: “Nol Put, vinger in de ….” Het is overigens nooit wat geworden tussen die twee. Ze zijn allebei als vrijgezel gestorven.

 

den Blaawe

N.N.

dit was rossige jongen die bij Van Balkom werkte.

 

den Blènde Thirus

N.N.

was een blinde man, die in de omgeving van het Julianapark woonde.

 

Bòddeke

N.N.

oudpapierophaler.

 

den Boefkeshèrmenie           

Harmonie van het patronaat Petrus Donders

deze harmonie bestond in de jaren 1930 voor wel 80% uit “jongens van de Curacao en de Bonaire” (zie ook hoofdstuk 4: Binnerotte, de bijnaam voor een westelijk deel van et Gurke). Kapelaan Beijer was toen de geestelijk leider van de harmonie. Hij gaf de leden iedere zondag bij de repetitie krentenbollen en chocolademelk. Dat was een belangrijk argument voor de jongeren om mee te blijven doen. Zij kwamen uit arme gezinnen en moesten nogal eens het politiebureau van binnen bekijken als ze weer eens kattekwaad hadden uitgehaald. Vandaar de bijnaam van de harmonie.

 

de Boereguld

Voetbooggilde Sint Joris

 

Het gilde St. Joris trekt erop uit

 

heeft sinds jaar en dag zijn gildelokaal bij café Horrevorts-Kolen. Oorspronkelijk een middeleeuws schuttersgilde voor de notabelen (er waren er twee: de andere was het handboogschuttersgilde St. Sebastiaan. Later kwam er een derde: het Kolveniersgilde, opgericht voor de niet-katholieke notabelen.) In de 19e eeuw beleefden deze gilden een crisis. Door de opkomst van de sociëteiten werden zij afgeroomd. Het resultaat was dat St. Joris een gilde werd voor de rijkere boeren (vandaar de bijnaam), Sebastiaan voor de gegoede middenstand en St. Dionysius (voortzetting van het reeds meer en meer katholiek geworden Kolveniersgilde) voor de kleinere middenstand.

Het gilde St. Joris houdt als oprichtingsjaar aan 1483, maar is mogelijk al ouder. Het staat namelijk vast dat er in 1483 een St. Jorisaltaar was in de Heikese kerk, maar dat kan er ook al eerder hebben gestaan. Die altaren werden opgericht en onderhouden door het gilde dat de naam van de heilige droeg. Ieder jaar op St. Jorisdag kwam het gilde bijeen rond het altaar. Later kreeg het gilde er bepaalde  bevoegdheden op het gebied van de openbare orde bij.

 

Een vertegenwoordiging van het gilde St. Joris feliciteert mgr. Bekkers met zijn bisschopswijding in 1957. Daarvoor was Bekkers pastoor van “hun” Heikese kerk (foto: coll. RAT)

 

Het gilde St. Joris in vol ornaat, met vendeliers en trommelaars, voor het Paleis-Raadhuis ter gelegenheid van het (ongeveer) 500-jarig bestaan. Op de voorgrond twee voetbogen (foto: coll. RAT)

 

den Bokkenboer

N.N.

boer aan de Reitse Hoevenstraat die bokken hield, waar het goed van stonk. Dat was vooral lastig voor mensen die er zo nu en dan hun geit naartoe moesten brengen, zeker als de wind dan tegen stond...

 

den Bòlle

N.N.

hij was lid van een grote familie van naar men zei smokkelaars, stropers, inbrekers…, die op Broekhoove woonde.

 

de Bond van Bodde

RKWV, later KAB St. Dionysius

werd genoemd naar Karel(tje) Bodden (1892-1974) die in 1918 werd aangesteld als bezoldigd secretaris en penningmeester van de R.K. Gildenbond, welke een jaar later werd omgezet in de R.K. Werkliedenvereeniging Sint Dionysius (kantoor: zie Gildenbond, hoofdstuk 4). Bodden bleef 37 jaar op deze positie. In deze periode werd “de Bond van Bodde” een van de grootste vakbondsafdelingen in Nederland. Na de oorlog werd deze de KAB-afdeling Tilburg, maar men bleef in de wandeling de naam van Bodden eraan verbinden (zie ook de Rôojen Bond).

 

 

Het hoofdbestuur van de R.K. Werkliedenvereeniging afd. Tilburg poseert ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan in 1921. Voorste rij zittend links Karel Bodden en rechts van het midden rector Macklenberg (foto: coll. RAT).

 

J.N.F. Boschgrave                                                     

Fraters van Tilburg die een schrijverstrio vormden

wat stond voor een schrijverstrio (van de Fraters van Tilburg) dat de eerste drie delen van "Je Taalboek" maakte, een taalmethode voor het lagere onderwijs waarvan tussen 1934 en 1939 in totaal tien deeltjes werden uitgebracht door de Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis. De J. stond voor Jozef Rijnders, bekend van ondermeer het jongensboek "Pieter Jong, de held van Lutjebroek." De N. was van Nicetas Doumen die ondermeer "De kleine bloedgetuige" en de "Avonturen van tante Leida Pannelat" schreef. De F. hoorde bij Franciscus Xaverius van Ostaden, de schrijver onder het pseudoniem Frans Fransen van de zeer bekende jeugdserie Puk en Muk (zie hoofdstuk 1 bij Lauwerijssen). De achternaam Boschgrave was puur fantasie.   

 

de Bosjesmannen

Boseigenaren in waterwingebied Gilzerbaan e.o.

hiermee worden 130 kleine particuliere boseigenaren in het waterwingebied bedoeld die zich vanaf 1973 bedreigd voelden door onteigeningsplannen van de gemeente Tilburg. Zij verenigden zich in “’t Geregt”. Tot de Kroon verdedigden zij hun belangen met als resultaat dat zij gedoogd bleven worden. Toen de vereniging 30 jaar bestond in 2005 heeft zij een boek uitgegeven over de strijd in die periode tegen de gemeente en het waterproductiebedrijf.  

 

enen Braojer

N.N.

was een smid die niet echt goed kon lassen. Deze benaming werd ook gebruikt voor een manusje van alles op et febriek, die alles kon maar vaak van alles ook mar en klèèn bietje.

 

de Brèùne Bèère of de Bierschaope

Paters Trappisten

De Trappistenorde is ontstaan uit de Cisterciënzerorde die in 1098 in Frankrijk werd gesticht. Binnen deze orde ontstonden vanaf de vijftiende eeuw door hervormingen verschillende groepen, al naargelang men de regels streng of minder streng toepaste. In de zeventiende eeuw werd in het klooster van La Trappe (Normandië) gestreefd naar een zeer strikte naleving van de regel (zogenaamde observantie). De monniken die zich bij deze beweging aansloten werden daarom Trappisten genoemd. De Franse Revolutie maakte bijna een einde aan de orde. Na 1815 werden her en der, in de Nederlanden voor het eerst in Westmalle (provincie Antwerpen, 1836) nieuwe kloosters opgericht. Deze waren echter niet in een verband verenigd. Paus Leo XIII stelde voor deze groepen te laten fuseren. Dit vond plaats in 1892, waarmee de Trappisten een zelfstandige orde werden (bron: internet).

Sinds 1881 zijn de Trappisten ook in Nederland gevestigd. Toen kwam een groep vanuit hun abdij op de Katsberg (Frans Vlaanderen) naar ons land. Zij vestigden zich, aanvankelijk tijdelijk, op het grondgebied van Berkel-Enschot, aan de zuidoostkant van Tilburg. Zij konden beschikken over een hoeve die hen in bruikleen werd aangeboden door de Tilburgse fabrikant Caspar Houben (1823-1899), die na het overlijden van Koning Willem II grond en opstallen uit het Koninklijk bezit had verworven. Als Prins van Oranje (zie hoofdstuk 1) had Willem II ter plaatse hoeve de Schaapskooi gebouwd (1834) en vervolgens de Willems- en Sophiahoeve. Dit gebied werd daarom de Hoeven genoemd, later de Prinsenhoeven en vervolgens (tot op heden) de Koningshoeven. Caspar Houben, die in dat gebied ook enkele villa’s had gebouwd, stond de Schaopskôoj met 50 hectaren grond af aan de Trappisten, die al gauw besloten om zich er blijvend te vestigen. In de jaren 1888-’94 werd de (huidige) abdij Onze Lieve Vrouw van Koningshoeven gebouwd, naar ontwerp van architect  A.G. de “Zwarte” Beer (zie hoofdstuk 1). In 1891 werd het klooster tot abdij verheven. De abdijkerk werd in 1894 ingezegend door de bisschop van Den Bosch, mgr. Wilhelmus van de Ven (zie ook hoofdstuk 1, bij abt Dom “IJzeren Simon” Dubuisson, en bij: Marinus ”den Abt van Bèrkel” v.d. Loo)

 

Caspar Houben was lakenverver op de Koningshoeven, lid van de gemeenteraad en regent van het R.K. Gasthuis (foto: A. van Beurden, coll. RAT)

 

De abdij (linksboven) met de bierbrouwerij (rechts) op een ansichtkaart uit 1900. Onder de Heikese kerk met het oude Stadhuis (coll. RAT)

 

Caspar Houben heeft ook de stichting van een retraitehuis op de Koningshoeven mogelijk gemaakt. Dit Cenakel (zie hiervoor in hoofdstuk 1: pater Weve) werd na zijn dood gerealiseerd.

De paters Trappisten van de Koningshoeven zijn al vanaf 1885 bekend als bierbrouwers (brouwerij De Schaapskooi, zie hoofdstuk 1 bij Jacobus van Roessel). In 1891 kreeg de abdij toestemming van de gemeente Berkel-Enschot om een stoomketel te plaatsen voor het brouwen van bier. De Duitse merknaam Bernardiner Brau die aanvankelijk werd gebruikt, werd vervangen door het lokaal-historsiche "De Schaapskooi". Hun concurrenten, de locale kleine brouwerijen zoals Van Roessel, De Kanter en Witlox, protesteerden meteen bij bisschop A. Godschalk van Den Bosch tegen wat zij als oneerlijke concurrentie beschouwden: de broeders werkten in de brouwerij tegen minimale kosten en bovendien hadden de Trappisten wel heel gemakkelijk toegang tot een belangrijke markt, namelijk de talrijke katholieke instellingen in de omgeving! Hun protesten werden niet gehoord en ook een beroep op Rome mocht niet baten: het marktaandeel van trappistenbier groeide gestaag. (Over de aanleiding tot deze concurrentieslag, zie in hoofdstuk 1 bij Marinus “den Abt van Bèrkel” van der Loo). In 1931, toen de Trappisten met een licht bier op de markt kwamen  (onder de naam “Pilsener”, ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van hun vestiging in Berkel-Enschot), kreeg de abdij het aan de stok met de Bredase brouwerij van Smits van Waesberghe (de Drie Hoefijzers) die inmiddels ook een voet aan de grond had in Tilburg. Later nam het belang van De Schaapskooi langzaam maar zeker af, evenals het aantal werkende paters. Ook in hun diepste crisisjaren slaagden de Trappisten er toch in om minstens één pater in de brouwerij aan het werk te hebben, wat een voorwaarde is om de naam trappistenbier te mogen blijven voeren. In 1999 werd een samenwerking aangegaan met Bavaria uit Lieshout, die fors in de brouwerij investeerde en brak er een nieuw succesperiode aan.

 

In In de bottelarij geen stilte van het klooster maar een continu gerammel van flesjes (foto: Karel de Beer 2009)

 

de Broekhoovese Trèm

baker in de wijk Broekhoove

Er was eens een baker in de wijk Broekhoven die altijd snel liep. Zij werd daarom de Broekhoovese Trèm genoemd. Bakers waren de ongeschoolde voorloopsters van de latere, speciaal opgeleide kraamverzorgsters. Die in Broekhoven zal zo rond 1900 wel erg druk in de weer zijn geweest met de vele pasgeboren Broekhovelingetjes die gebakerd moesten worden. Haar bijnaam leefde voort in een Tilburgs gezegde: “Ge zèèt zeeker meej den Broekhoovese trèm meegekoome,” wat werd gezegd van iemand die erg vlug was. De grap was, dat er nooit een echte tram heeft gereden in de stadswijk Broekhoven (bron: Tilburgse Taalplastiek, Pierre van Beek 1964, ook vermeld in Mandos, De Brabantse Spreekwoorden 1988, pag. 523).

 

den Brûch

N.N.

dit was een Belg die in de Koningswei woonde.

 

den Burg en de Sic

Burgemeester Meijs en gemeentesecretaris Ligthart van Berkel-Enschot

Jan Meijs (Appeltern 1930, x Riet van Alphen, overl. 2022) was van 1975 tot zijn pensionering in augustus 1995 burgemeester van Berkel-Enschot. Daarna bleef hij nog als waarnemer in deze functie totdat, in het kader van de gemeentelijke herindeling, op 1 januari 1997 Berkel-Enschot bij Tilburg werd gevoegd. “Den Burg”, zoals hij in het gemeentehuis werd genoemd, woont in 2023 nog altijd in Enschot.

De in Friesland geboren Jan Ligthart (Baarderadeel 1939 – 2017, x Anna A.M. Pijnenburg) was in die tijd gemeentesecretaris. In ieder geval in 1990 was hij dat nog. Hij werd in het gemeentehuis “de Sic” genoemd, een afkorting voor (gemeente-) secretaris.     

Tesamen werd het tandem Meijs - Ligthart “den Burg en de Sic” genoemd.

 

Burgemeester Meijs (rechtsvoor) feliciteert in Zorgcentrum Torentjeshoef te Berkel-Enschot Gaard Kuijpers (links) met zijn 100ste verjaardag. Ook op de foto: Jan Robben en zijn vrouw (foto uit 1989 door Rinus v.d. Loo).

 

2.C

 

de Commies

N.N.

woonde in de Kapelstraat (zie hoofdstuk 4: et Zaandpad) op et Gurke. Wekte ontzag met zijn geüniformeerde gestalte. Waarschijnlijk ging het om een douanebeambte (commies). Dit was destijds een geüniformeerd beroep.

 

 

2.D

 

et Dèùvevraawke

N.N.

was een vrouw die speciaal met de bus naar het NS-plein en de Heuvel kwam om er de duiven te voeren. Zij bleef dit tot haar tachtigste jaar doen. Zij overleed begin 2008.

 

Dikke Nèl

N.N.

zij verdiende met haar lichaam de kost en genoot in die rol brede bekendheid in Tilburg. Ze woonde in de Koningswei (de Waaj, zie hoofdstuk 4).

 

de Directeursvereniging                        

Vereeniging tot Bevordering der Textielnijverheid

deze in 1911 opgerichte vereniging "ter kennisvermeerdering bij jongelieden", zette zich in voor speciaal textielonderwijs. De foto van rond 1920 toont verenigingsleden bijeen op een locatie aan de Spoorlaan. Op de eerste rij v.l.n.r.: Jacques van Helfteren (overl. 1956, bedrijfsleider), Harrie van Raak (directeur bij H. Mommers & Co.), Valentin Delhaye, Lambert de Wijs (*), Harry Daniëls (bedrijfsleider AaBe), Van (de) Hoorn, J.C. “Kiske” Janssens (1869-1954, directeur bij Thomas de Beer), Isidoor Jonkers (bedrijfsleider Verschuuren-Piron), n.n. van de firma Arnold van den Bosch. Op de tweede rij v.l.n.r.: n.n., A.J. Seebregts, n.n., P.J. Schlappi (werkmeester bij J. Brouwers), Piet van Hest (overl. 1960), n.n., n.n., Adrianus Somers, Kees Somers (bedrijfsleider bij J. Brouwers). Op de derde rij v.l.n.r.: Louis Rijven, n.n., n.n. en P. Lemmens (bedrijfsleider Swagemakers-Caesar).     

 

(foto: coll. RAT)   - Voor grotere weergave KLIK HIER

 

(*) Lambertus (Lambert) Gerardus de Wijs (Leiden 1882 – 1949) kwam in 1891 in Tilburg te wonen, waar zijn vader oorspronkelijk vandaan kwam. Hij was in 1911 mede-initiatiefnemer voor de Vereeniging tot Bevordering der Textielnijverheid. Werkte bij Swagemakers-Bogaers, J. Brouwers en A. en A. de Wijs in Goirle, waar hij directielid was. Werd ook een bekend publicist, amateurhistoricus en folklorist. Schreef vanaf 1925 over Tilburg o.a. circa 125 artikelen in de NTC, voornamelijk onder het pseudoniem Gerard van Leijborgh. Zat van 1927-’30 in de gemeenteraad voor de R.K. Volkspartij. Hier op CuBra kan men nog veel meer over Lambert de Wijs vinden.

 

den Dook                        

N.N.                                     

woonde in een boerderij voorbij de brug van het Lijnsheike over het kanaal aan de rechterkant.

 

et Dötske                        

N.N.                                    

een uit Duitsland afkomstige vrouw, die in de oorlog door de buurt niet helemaal werd vertrouwd (in de omgeving van de Hoefstraat).

 

de Drie Musketiers  

Rietje Swagemakers, Betty (Elisabeth Christina Maria Agnès) Buddemeijer (1909-’77) en Anne Marie Frederica Ruding (1910-2001)   

dit was een in de stad bekend stel vriendinnen. Rietje Swagemakers trouwde met Jan den Bòlle Eras (zie hoofdstuk 1), Betty Buddemeijer (zie ook Gerardus Rudolph ”den Bud” Buddemeijer in hoofdstuk 1) in 1930 met de textielfabrikant Hendricus (Harrie) Ludovicus Josephus Maria Jurgens (Rotterdam 1895 - 1972) en Anne Marie Ruding in 1932 met Nicolaas Albertus Cornelis Pessers (1907-1986, van de lederhandel N.V. Nico Pessers te Waalwijk). Anne Marie Ruding kwam uit een doktersfamilie in de Willem II-straat. Haar vader was dr. Herman E.R. Ruding (geb. 1872 in Hoogezand), gehuwd met Maria Th.O. Siccaup (geb. 1882, Dortmund). In 1917 vestigde Ruding zich als huisarts en opvolger van dr. Bernardus Daamen in de Willem II straat (zie foto). In 1950 vierde hij het feit dat hij 50 jaar dokter was.

 

Helemaal rechts op de hoek met de Tuinstraat het huis van dr. Ruding, voorheen dr. Daamen (foto uit 1920, coll. RAT)

 

enen Drôjmaoker

N.N.

was de bijnaam voor een spinner, of voor de eigenaar van een spinnerij. Ook werd iemand zo genoemd die in een textielfabriek de gebroken draden weer aan elkaar maakte (ook ene vèthòl genoemd, zie daar). Toen kinderarbeid niet verboden was werd dit veel door kinderen gedaan. Met het “Kinderwetje van Van Houten” (1874) werd er een begin gemaakt met het uitbannen van kinderarbeid (in eerste instantie een verbod voor arbeid door kinderen beneden 12 jaar).

 

Groepsportret van het personeel van de Tilburgse kamgarenweverij Janssens de Horion, circa 1900. In de onderste rij de drôjmaokers of vèthòllekes die gebroken draden aan elkaar moesten maken (foto uit “Appetjoek! Spotten en schelden in Tilburg, Goirle en ommelanden”, door Ed Schilders, Tilburg 2016)  

 

Dròlledraajers

N.N.

grasmaaiers van de gemeentelijke Plantsoenendienst, die met het gras ook de uitwerpselen van honden "maaien" en rondslingeren.

 

Jantje le Duc

N.N.

was een fervent supporter van voetbalclub NOAD die ruzie maakte met supporters van concurrent Willem II op de Heuvel als op zondagmiddag de voebòlötslaoge werden opgehangen bij den Artsekraant (zie hoofdstuk 4.)              

 

enen Duuvelèèr

N.N.

iemand die in een textielfabriek de ruwe wol moest ontwarren en voorbehandelen voor het spinnen. Dit gebeurde in het duuvelhok, waar ze na gedane arbeid "zo smerig als duuvels" uitkwamen.

Aan deze toestand herinnert nog de naam Het Duvelhok van de voormalige (van 1862 tot 1876) katoenfabriek van de gebroeders Deen in de Sint Josephstraat. Na kort in handen van twee andere fabrikanten te zijn geweest (Lombarts en De Wijs) verloor het gebouw in 1911 de functie van fabriek en diende het een tijd alleen als duuvelhok voor de grote BeKa fabriek verderop in de straat. Vanaf 1969 deed de beeldende expressie haar intrede en werd het gebouw gebruikt als atelier-, cursus- en expositieruimte. Na verheffing tot industrieel monument en grondige restauratie werd Het Duvelhok in 1984 officieel heropend door Koningin Beatrix. Het bleef met name een druk bezochte cursusplaats voor beeldende expressie, totdat in 2004 de exploiterende Tilburgse Kunst Stichting (TKS) om financiële reden werd opgeheven. Daarna werd er een centrum voor audiovisuele en beeldende kunsten in gevestigd, tot het tien jaar later werd gekocht door Karin Bruers (zie hoofdstuk 1) en Cees Kools, die Het Duvelhok in 2016 heropenden als een voor iedereen toegankelijk rijksmonument voor uiteenlopende initiatieven en activiteiten onder de paraplu van de Stichting Duvelhok.

 

Het Duvelhok in de St. Josephstraat, als centrum voor beeldende expressie in 1986 (foto: coll. RAT)

 

2.E

 

Èèrpel Merie of Lôonse Merie

N.N.

kwam aardappelen verkopen in Tilburg boven de lijn, in elk geval op et Gurke. Kwam uit de Klaaj, dit is het rivierengebied boven Wòllek (Waalwijk). Overnachtte na het werk altijd in café Bert van Dal, omdat de route terug te ver was. Ook in 't Wit Paardje (Lijnsheike) kwamen veel van zulke kooplui overnachten (zie ook Paauwke).

 

 

2.F

 

den Fabriekaantenbond of Patrôonsvereeniging

Vereeniging van Tilburgsche Fabrikanten van Wollen Stoffen (VTFWS)

deze was een van de oudste ondernemingsorganisaties van Nederland en heeft bestaan van 1896 tot 1950. Daarna zijn tot 1970 de belangen nog behartigd binnen de Federatie van Nederlandse Wolindustrie. De VTFWS heeft zich vooral sterk gemaakt voor gezamenlijke standpunten van de fabrikanten inzake de economische politiek en op sociaal gebied. Een van de bekendste voormannen was Lambert de Beer (een zoon van Norbertus, zie hoofdstuk 1 en zie daar ook bij “Lau Segaar” Janssens). Anderen waren bijvoorbeeld Frans P.J.M. "den Baron van de Leij" van Dooren (zie hoofdstuk 1, voorzitter 1900-'04, bestuurslid 1897-1936), J. Frans Mutsaerts senior (voorzitter 1905-'09, bestuurslid 1897-1926) en Frans "Soosje" Mutsaerts jr. (zie hoofdstuk 1, voorzitter 1927-1950).

 

Lambert de Beer (1867-1931, firmant van Thomas de Beer) was in de periode  1913-’27 driemaal voorzitter van de VTFWS. Hij was voorstander van een professionele secretariële ondersteuning van de vereniging en effende daarmee het pad voor Barend van Spaendonck. Bij zijn afscheid als voorzitter in 1927 bood de vereniging hem dit door Jan van Delft geschilderde portret aan (foto: fam. De Beer).  

 

Rond 1920 had een meerderheid binnen de vereniging onder leiding van Lambert de Beer een groeiende behoefte geconstateerd aan ondersteuning van bestuur en leden vanuit een eigen bureau (dat in 1920 werd gevestigd in Maison Boes op de Heuvel, zie hoofdstuk 4) met een jurist/secretaris aan het hoofd. Omdat wol een specifieke belangenbehartiging vroeg was het echter moeilijk om nog nieuwe leden te vinden die het draagvlak zouden versterken. Om de bureaukosten voor de VTFWS toch in de hand te houden, opperde De Beer dat de nieuwe man ook andere functies zou kunnen vervullen, zoals secretaris van de Kamer van Koophandel of van de Vereniging van Schoenfabrikanten. Dit was koren op de molen van de jonge, ambitieuze mr. Barend van Spaendonck die in 1921 secretaris werd van de VTFWS en dit bleef gedurende het verdere bestaan van de vereniging. Daarna was hij nog enkele jaren bestuursgedelegeerde.

 

Het 50-jarig bestaan van de VTFWS werd met enige vertraging in 1948 gevierd. Op de foto de voorzijde van het menu van de in dat jaar gehouden feestmaaltijd.

 

Barend Joseph Maria van Spaendonck (1896-1967) was de tweede en jongste zoon uit het tweede huwelijk van Carolus (Charles) Gerardus Joseph Maria van Spaendonck (1858-1898, xx Reinildis Eleonora Maria Verbunt 1855-1934.) De eerste zoon uit dit huwelijk was den Dree van Spaendonck (zie hoofdstuk 3). Vader Charles was firmant van de wollenstoffenfabriek André van Spaendonck & Zonen en de laatste twee jaar van zijn leven vice-voorzitter van de VTFWS. Barend begon zijn juristenloopbaan bij de Werkgeversvereniging van het diocees Den Bosch. Hij startte al gauw een eigen bureau, in zijn ouderlijk huis met behulp van de telefoon van de buurman. Een ruimere huisvesting werd gevonden in de Heuvelstraat en later op de Heuvel. Een jaar na zijn aanstelling tot secretaris van de VTFWS in 1921 werd Barend van Spaendonck ook secretaris van de Kamer van Koophandel Tilburg e.o. De verhuizing in 1931 naar de Willem II-straat (nummers 47-49 en later meer panden) markeerde de volwassenheid van zijn bureau. Van Spaendonck voegde in de loop der jaren vele secretariaten van werkgevers- en brancheverenigingen aan zijn portefeuille toe, en zat daarmee als een spin in het web rond bedrijfsleven en overheid. Hij werd lid van de Sociaal Economische Raad namens de werkgevers, kreeg een aantal onderscheidingen (ook internationale) en werd in 1956 eredoctor in de economische wetenschappen aan de Katholieke Hogeschool Tilburg (huidige Universiteit van Tilburg).

 

 

 

Barend van Spaendonck als secretaris van de Kamer van Koophandel Tilburg e.o. met links hem de voorzitter (1937-’60) Henricus (Henri) A.J. Mannaerts (zie ook hoofdstuk 1) en rechts mr. B.J.M. Peters (adj.-secretaris). Foto: coll. RAT

 

Het Bureau Van Spaendonck betrok in 1967 een groot, nieuw kantoorgebouw aan de Ringbaan West, wat Barend zelf niet meer mocht meemaken. De zaken gingen daar voorspoedig verder onder leiding van zijn zoon Barend Jan. Deze was de oudste zoon uit het huwelijk van Barend van Spaendonck met Maria 'Ria' Mathilda Philipinne Taminiau, de in 1938 overleden oudste dochter van de huisarts Philip Taminiau. Barend Jan van Spaendonck (1924-2011, x Nanette de Vlam) heeft vanaf 1996 onderzoek gedaan naar de geschiedenis van de wollenstoffenindustrie vanuit zijn professionele en persoonlijke betrokkenheid bij deze industrie, te weten als directeur van het Bureau van Spaendonck en als telg van een fabrikantenfamilie uit Tilburg. Zijn onderzoek werd proefschrift waarop hij in 2000 promoveerde bij prof. Van den Eerenbeemt aan de Katholieke Universiteit Brabant (huidige Universiteit van Tilburg), met als titel: “In de wol geverfd, De Tilburgse wollenstoffenindustrie vanuit de optiek van een lokale ondernemingsvereniging (1896-1940),” waarmee de VTFWS in de beschouwde periode wordt bedoeld (uitgegeven als nr. 10 in de Historische Reeks van de Stichting tot Behoud van Tilburgs Cultuurgoed). Hiermee was de cirkel rond.

 

 

Het Bureau van Spaendonck vanaf 1967 aan het Reitseplein. In 2015-‘16 werd het gebouw grondig gerenoveerd (foto: coll. RAT)

 

Fraters van Tilburg of Fraters van de Locht of Fraters van Zwijsen

Fraters van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid (Latijnse naam: Congregatio Matris Misericordiae, afgekort C.M.M.)

congregatie, in 1844 door Joannes Zwijsen (1794-1877) opgericht voor met name het geven van onderwijs en educatie, maar ook voor verpleging en missiewerk. In het bijzonder zetten de fraters zich in voor het katholiek onderwijs in Nederland, niet alleen door het stichten van scholen maar ook door onderwijsmethoden te ontwikkelen. Zij sloeg haar vleugels wereldwijd uit maar was ook in eigen streek nadrukkelijk aanwezig, sinds 1845 vanuit hun moederhuis in de Gasthuisstraat (zie in hoofdstuk 4: de Lòcht en hoofdstuk 1: Johannes Antonius de Beer, de eerste superior). Er kwam ook een afdeling met paters bij. Deze verliet echter in 1916 als gevolg van de spraakmakende "paterskwestie" het klooster, om zich verspreid te vestigen als "wereldheren" (zie hoofdstuk 1: P.C. de Brouwer en Frans Siemer).

 

 

Moederhuis van de Fraters van Tilburg aan de Gasthuisstraat, luchtfoto waarschijnlijk rond 1920. Bovenin links de eerste kerk van de parochie Gasthuisstraat (de “kleine” kerk is de kapel van de fraters) en rechts een klein deel van de werkplaats van de NS (den Atteljee, zie hoofdstuk 4) met de Houtloods (foto: KLM, coll. Fraters van Tilburg).

 

Tilburg besloot in 1927, 50 jaar na het overlijden van bisschop Zwijsen die o.a. de congregatie van de fraters had gesticht, een monument voor hem op te richten. Dit werd vervaardigd door Toon Dupuis en geplaatst aan de ingangskant van het Paleis-Raadhuis, zoals hier te zien is. In 1933 werd het monument onthuld. Eind jaren zestig moest het echter wijken voor een verkeersdoorbraak. In 1972 kreeg het een nieuwe plaats tegen de zijgevel van de Heikese kerk. Het beeld is van brons op travertijn. Tegen de achterwand, ook van travertijn, vier bronzen medaillons met de beeltenis van katholieke voormannen uit de 19e eeuw (foto: coll. RAT).

 

2.G

 

de Gasbòl

N.N.                                                                    

zo werd een medewerker van het energiebedrijf genoemd die aan de deur kwam om het gasverbruik op te nemen en af te rekenen. Men zei in een arm gezin dan wel: “Ge krèègt deez wêek niks mir want de Gasbòl is gewist!”

 

Een collega van de Gasbòl, de gasfitter, namens het energiebedrijf aan het werk bij een afnemer (foto: Tilburgse Herinneringen op Facebook)

 

de Gèèlblaawe

voetballers van TSV NOAD

naar de kleuren van de voetbalclub TSV NOAD (Nooit Ophouden, Altijd Doorspelen). In 1910 op de Koningshoeven opgericht als seculiere club, wat in het katholieke Tilburg van toen heel bijzonder was. Maar de fraters vonden het niet goed dat de jongens op zondagmiddag voetbalden, vandaar. Alle begin is moeilijk. Het eerste veld op de Koningshoeven was een weiland, zoals we zien op de eerste foto. Maar het kwam allemaal goed, met doorzetters zoals Hein en (vooral) Jan Panis die op de voorste rij zitten resp. in het midden en 4e van links, want NOAD bereikte in 1918 het hoogste niveau in het Nederlands voetbal en hield deze positie liefst 40 jaar vast. Na 1958 volgde er een wisselvalliger periode en in 1971 keerde NOAD terug naar de rangen der amateurs. In 2017 vindt er een fusie plaats van NOAD, Longa en RKTVV tot FC Tilburg.

 

Het elftal van NOAD in 1913 op de Koningshoeven.

 

NOAD heeft lang op NS-grond gevoetbald. Hier zien we het veld vanaf het viaduct aan de Ringbaan West gefotografeerd, met een interessante skyline (o.a. de Noordhoekse kerk, muziekinstrumentenfabriek van Kessels, Heikese kerk en St. Anna kerk). In 1958 moest NOAD deze locatie verlaten omdat de grond nodig was voor het spoor (foto: coll. RAT)   

 

de Genaajde Bil

N.N.

vrouw die aan haar bil was geopereerd, wat bij haar in de buurt niet onopgemerkt was gebleven.

 

de Giel

N.N.

hij had een winkeltje in de Bokhamerstraat, waar hij ook losse sigaretten verkocht

 

Gouwe Willem

N.N.                                     

rijke inwoner van Udenhout. Hij woonde daar op de hoek van de Schoorstraat en de Groenstraat, pal tegenover het gemeentehuis. Later vestigde zich op de zolder van dit grote huis et Schôor, het heemkundecentrum.

 

Gròtje (of Gròdje)

N.N.

woonde aan de Bredaseweg, ongeveer tegenover de Schout De Roijstraat. Gròtje kan een verbastering van Gerard zijn (komt meer voor in Tilburg).

 

Grutje Minkers

N.N.

vrouwtje, dat een winkeltje had op Körvel (19e eeuw).

 

ene gruunjas

agent voor het buitengebied

agent van de gemeentepolitie die als “buitenwijker” was aangesteld. Deze agenten hadden twee uniformen, waarvan één (gruunjas) voor in het veld. Zij hadden de naam streng te zijn, ook voor de jeugd. Zo werden ondeugende jongens die in het Wilhelminakanaal zwommen waar dat niet mocht onverbiddelijk weggejaagd. Zij kregen vaak een bijnaam (zie in hoofdstuk 1: Snörreke de Vèt en in dit hoofdstuk: et Kösterke en de Poel.) Een bekende was ook Antoon van Keulen die zelf in de periferie van de stad woonde, te weten in een helft van een dubbel huis aan de “Holle Weg” (tussen Gilzerbaan en Bredaseweg, zie hoofdstuk 4) dat AN-JO werd genoemd. In de andere helft (JO?) woonde ook ene gruunjas. Gelezen: Agge gaot strêûpe, krèdde de gruunjasse aachter oe aon”.

 

et Guld van Bèrkel

Gilde Sint Hubertus uit Berkel

Dit gilde heeft, na diverse verhuizingen, sinds de zestiger jaren een schietterrein op een eigen stuk grond aan De Kraan in Berkel en is – eveneens na diverse verhuizingen – sinds 2007 thuis in café Concordia aan de Burgemeester Brendersstraat. Het gilde is in 1850 ontstaan als mussen- en mollengilde. Al in 1860, toen het uitroeien van mussen en mollen door de overheid aan banden werd gelegd, werd het heropgericht als schuttersgilde dat zich sindsdien bezighoudt met het “wipschieten”. Daarbij wordt geschoten op “wipvogels”: ronde schijfjes op 18 meter hoge schutsbomen die, na te zijn geraakt, door middel van een touw eenvoudig weer op hun plaats gezet kunnen worden voor het volgende schot. Ook is er een baan waarop met de handboog wordt geschoten (bronnen: Rinus van der Loo en www.sinthubertusberkel.nl).

Er waren en zijn ook nog andere schuttersvormen, zoals genoemd in het volgende lemma en bij het Boereguld Sint Joris dat de voetboog hanteert. Bekend is ook het kleiduif schieten, waarbij men in een groot open veld met een hagelgeweer vliegende schijfjes moet zien te raken.

 

Het Sint-Hubertusgilde trekt eropuit voor de viering van Statiedag (voor de betekenis: lees bijschrift volgende foto) in januari 2014 (coll. Gilde Sint Hubertus)

 

et Guld van Ènschot

Gilde Sint Joris en Sint Sebastiaan Enschot - Heukelom

De geschiedenis van dit gilde is niet erg duidelijk, maar zeker is wel dat deze ver teruggaat. Het Sint-Jorisgilde (kruisboog) stamt waarschijnlijk uit de eerste helft van de veertiende eeuw en lijkt een meer Heukelomse dan Enschotse signatuur te hebben. De fusie met het Sint-Sebastiaansgilde (handboog) dateert vermoedelijk uit de eerste helft van de achttiende eeuw. Bij gebrek aan goed historisch bewijsmateriaal wordt aangenomen, dat de Enschotse leden van een Sint-Sebastiaansgilde uit een andere gemeente (wat goed Udenhout zou kunnen zijn) toen hebben besloten zich af te splitsen, om vervolgens samen te gaan met het Sint-Jorisgilde uit het aangrenzende Heukelom. Rond het primaat van de fusiepartners, het Sint-Jorisgilde uit Heukelom en het Sint-Sebastiaansgilde uit Enschot, zijn weleens spanningen gemeld maar de fusie heeft altijd standgehouden. Na in het verleden waarschijnlijk beurtelings op Heukelomse en Enschotse bodem gevestigd te zijn geweest, heeft het gilde thans haar schietterrein in Laag-Heukelom, achter café Mie Pieters (zie hoofdstuk 4).

(bronnen: Rinus v.d. Loo en www.sintjorisensintsebastiaan.nl)

 

Het Gilde Sint Joris en Sint Sebastiaan voor de Sint Caeciliakerk in Enschot op de Teerdag 2018. Het vieren van Teerdag is een traditie die nog stamt uit de tijd dat de gilden een keer per jaar een dag uittrokken om de pot te verteren. Met andere woorden dan maakten ze feestend de kas leeg, meestal op een dag in het najaar. De naam Teerdag of Statiedag wordt nu gebruikt voor de dag waarop de naamdag van de patroonheilige wordt gevierd (coll. Sint Joris en Sint Sebastiaan)

 

Over de status van Heukelom het volgende. Het toponiem duikt als Huclem of Huijclom eind twaalfde eeuw voor het eerst op. Het staat voor een oudere bewoonde kern (nu: Heukelom of Hoog-Heukelom) én de jongere kern Laag-Heukelom. Samen vormden zij een buurtschap dat vlak ten oosten van de huidige autoweg N65 kwam te liggen, maar dat lang bleef horen bij Berkel-Enschot aan de andere kant van de weg. Het deel van Heukelom dat is gelegen tussen de N65 en de spoorlijn van Tilburg naar Boxtel, (Hoog-) Heukelom, is in de loop der jaren met Oisterwijk vergroeid. Voor het gedeelte beneden de spoorlijn, Laag-Heukelom, gold dit niet. Dat had door de ligging in het overgangsgebied met Tilburg veel minder met Oisterwijk te maken. Niettemin werd bij de gemeentelijke herindeling van 1997 Heukelom helemaal losgemaakt van Berkel-Enschot en toegevoegd aan de gemeente Oisterwijk. Dus is sindsdien ook Laag-Heukelom een buurtschap binnen de gemeente Oisterwijk, terwijl het aan de westkant hoort tot het buitengebied van Tilburg. De verschillende functies (landbouw, natuur en recreatie) vloeien daar in elkaar over. Een en ander is de reden waarom Laag-Heukelom, in tegenstelling tot de rest van Oisterwijk, binnen het interessegebied van het Tilburgs Bijnamenboek valt (zie in hoofdstuk 1, bij Antonine “de Russische Madame” Bersin en Jos “de Zeeuw” Krieckaart, en in hoofdstuk 4 bij Mie Pieters). Bron: http://buurtschapheukelom.nl

 

ene Gurkese Törk

iemand van et Gurke

zo werden bewoners van de wijk Goirke (et Gurke, zie ook: de Törke) genoemd.

 

de Gutjesnonne

Dochters van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart

congregatie van zusters die rond het hoofd hartvormige kappen droegen, waarin je ook een afvoer voor regenwater kon zien. Als ze in de regen liepen, stelde men zich voor, moet het water langs dè gutje naar beneden zijn gedropen. De Gutjesnonne hielden zich meer speciaal bezig met de ouderenzorg. Zo zijn ze van 1935 tot 1959 verbonden geweest aan pension Mariëngaarde waar zij de maaltijden verzorgden. Dit door architect A.J. Kropholler uit Wassenaar ontworpen “verzorgingshuis op stand” hoorde bij de opening begin 1935 tot de vroegste bebouwing van de wijk Zorgvlied. De totstandkoming was vooral te danken aan het zakelijk inzicht en de vooruitziende blik van pastoor W.J.J. de Klijn (den Absoluusie, zie hoofdstuk 1) die in zijn jonge parochie dringend meer draagvlak nodig had. Het complex heeft de status van rijksmonument. Eind 2004 werd pension Mariëngaarde gesloten voor een grondige renovatie en ombouw tot een seculier woon- en werkcomplex voor kunstzinnige mensen vanaf middelbare leeftijd. De Gutjesnonne hadden een tehuis annex Noviciaathuis aan de Bredaseweg, nu et Witte Kloster (zie hoofdstuk 4). Zij  werkten tevens in het bejaardenpension St. Jozefzorg aan de Ringbaan Zuid, ook wel bekend als “Huize Fatima”.

 

Waar nu et Witte Kloster (Notre Dame) aan de Bredaseweg staat was vroeger dit Noviciaathuis van de Gutjesnonne (foto: coll. RAT) 

 

 

2.H

 

Haontje Prik

N.N.

Hij was fietsenmaker op de hoek van de Nicolaas Pieckstraat met de Leonard van Veghelstraat (den Besterd, jaren 1950-‘60) die vaak werd gepest door jongens uit de buurt. Dit hield niet op, omdat hij er telkens vol intrapte. Op een gegeven moment zelfs letterlijk, toen die kaojong zelfs een verpakte pèèrdestront bij hem op de stoep legden! 

 

den Hasseltse Schèùt

opgeschoten jongeren van de Hasselt                                                      

zo werd een groep opgeschoten jongeren genoemd, die kort na de eeuwwisseling (1900-1910) menigeen in de Hasselt de stuipen op 't lijf joeg, meestal op zondagavond. Jongemannen die van beneden de Lijn kwamen, bijvoorbeeld van Broekhoven of Korvel, omdat ze in de Hasselt en mèske hadden waren steevast hun doelwit. Die wachtten ze op achter een heg om ze "vrijersgeld" af te dwingen, vaak in de vorm van een rondje in café Schijvens tegenover de Hasseltse kerk. Deze bijnaam werd ook meer algemeen gebruikt voor mensen van de wijk Hasselt (“Hasseltse Schèùte en Gurkese Törke”). Zie ook hoofdstuk 1: Chiel Schèère en hierna: Hoevense Kiske. Overigens schijnt er ook en Broekhoovese Schèùt van baldadige jongelui te zijn geweest.

 

het Hockeybestuur of Surseancebestuur                

bestuur van voetbalclub Willem II (1982 t/m ’84)

in het begin van de tachtiger jaren ging Tilburg’s trots bijna failliet, nota bene kort na een promotie naar de Eredivisie. Eind 1981 was de FIOD binnengevallen en had een grote belastingschuld geconstateerd. Dit was voor Willem II een financiële mokerslag. Met steun van de gemeente en het bedrijfsleven kon er echter een herstart plaatsvinden. Dit gebeurde onder de verantwoordelijkheid van een nieuw (interim-) bestuur, dat de taak had om gedurende de surseance van betaling zo snel mogelijk financieel en organisatorisch orde op zaken te stellen. Het begon met het doorvoeren van een ingrijpende sanering.

Dit bestuur werd wel het Hockeybestuur genoemd omdat het grotendeels uit (oud-) hockeyers bestond. Maar liefst vijf van de zeven bestuursleden waren namelijk om precies te zijn hockeykeeper geweest, te weten Wim Groels (T.M.H.C. Forward), Joep Vrijdag, Miel Maessen en Fernand Palmen (T.M.H.C. Tilburg) en George Pladet (een beroepsmilitair die uit Zeeland afkomstig was en daar ook het doel van een hockeyclub had verdedigd…..!) Dit bestuur is in deze samenstelling ruim twee jaar (van medio 1982 tot eind 1984) aangebleven. Met “de Tricolores” (zie daar) is het helemaal goed gekomen! Enkele hockeyers hebben ook na 1984 nog “het doel van Willem II verdedigd.” Zo is Wim Groels lang bestuursvoorzitter gebleven.

Toen de herstart van Willem II een feit was werd er een nieuw bestuur gekozen waarin ook enkele leden uit het interim-bestuur opdoken. Dit bestuur had weer de tijd om mee te doen aan de competitie om de penalty-bokaal 1986. We zien op de foto, gemaakt in de rust van de wedstrijd Willem II-Eindhoven, het bestuursteam begeleid door Piet de Jong (staand links), een van de clubiconen van de Tricolores, die in de periode van 1947 tot 1961 liefst 363 wedstrijden speelde waarin hij 216 keer scoorde. Hiermee is hij nog altijd clubtopscorer en wie zal hem ooit van deze plaats verdrijven? In deze periode werd hij ook twee keer landskampioen. Piet de Jong leefde van 1930-2014 en hoorde bij de twaalf spelers die in 2006 alsnog de kampioenschaal van de KNVB ontvingen voor het in 1955 behaalde kampioenschap.     

Naast Piet de Jong v.l.n.r.: Ton van Bijsterveldt, Fernand Palmen, Mark van Boekel en penaltybokaal doelman Giedus van Roosendaal. Voorste rij v.l.n.r.: Wim Groels (was en bleef voorzitter, was ook stadsprins carnaval 1980 en ‘81), Ben Laureijssen en Frank van Dijck.

 

 

Hoevense Kiske

N.N.

was een politieman die de openbare orde moest zien te handhaven in de Hasselt. Hij woonde in de Reitse Hoeven, waar zijn bijnaam naar verwijst. Zie ook hiervoor bij den Hasseltse Schèùt en in hoofdstuk 1: Chiel Schèère.

 

Hoopoos

Hondenpoepcontroleurs

eind twintigste-eeuws verschijnsel in het straatbeeld van Tilburg naar aanleiding van politieke druk om dit "hot item" te bestrijden. De controleurs moeten toezien op een goede naleving door mens (vooral) en dier van de hondenpoeprichtlijnen van de gemeente, en wel dat hondenuitlaters met name de uitwerpselen van hun viervoeters bijeen vegen en in een speciaal daarvoor bestemde bak deponeren.

 

2.J

 

Jaans

N.N.

droeg een hoge witte muts en ventte lucifers, pleisters, schoensmeer en –veters. Zij woonde in Klèèn Oel (zie hoofdstuk 4).

 

Jaanus Knik

N.N.                                     

woonde aan den Ötwèg (zie hoofdstuk 4). Hij had de ziekte van Parkinson, vandaar deze bijnaam, en was ook geestelijk gehandicapt. Het verhaal ging dat hij op een zekere ochtend spiernaakt naar de Goirkese kerk liep en zo door het middenpad het altaar opging waar de koster, Martien van Erp, hem in een kerkgewaad ving en afvoerde.

 

Jan Boere Gètje

N.N.

dit zou een knecht zijn geweest van Josephus Kòp van Zummeren (zie hoofdstuk 1).

 

Jan Kapdôod

N.N.

zo werd een kapper genoemd die in de wijk Hasselt zat.

 

Jan Kòpaaf

St. Johannes de Doper

zo noem(d)en Ballefrutters (Goirlenaren) de schutspatroon van hun plaats, dit is de Heilige Johannes de Doper, die door onthoofding is omgebracht. Bekend is de Sint Jansstoet, die voor de oorlog nog niet veel voorstelde maar daarna in de periode van 1957 tot 1968 op nieuwe leest werd geschoeid door de Goirlese kunstenaar Luc van Hoek (zie hoofdstuk 1, die als Stoetebouwer ook bekend was van de Tilburgse Heilig Hartstoet) en toen veel bekijks trok.

 

De St. Jansstoet trekt door Goirle, 1958 (foto: coll. RAT)

 

Jan Kwatta

N.N.

Was bekend in de omgeving Groeseind / Ringbaan-Noord.

 

Jan Pap

N.N.                                                                                    

in iedere textielfabriek werd hiermee bedoeld de man die de machine bediende in de lijmerij om de kettingen te sterken, wat een moeilijke specialisatie was.

 

Jan Pats

N.N.

hij liep ver voor de oorlog reclame voor bioscopen, met een douwkèèr. Er wordt ook gezegd dat hij een duo vormde met Piet Stamps (zie hoofdstuk 1).

 

Jan Pestoor

N.N.

algemene benaming voor een pastoor, hier kon iedere willekeurige pastoor mee bedoeld worden.

 

Jan Schuddebòl

N.N.

"monicaspeler" op de kermis

 

Jantje Ram

N.N.

een bepaald keuterboerke in de omgeving van Tilburg.

 

Jan Tòd

N.N.

omdat hij altijd met de jas over zijn arm door de Heuvelstraat liep. Was kapper in 1924.

 

Jan Trappist

N.N.

reed met een bierkar van de Trappisten (zie bij de Brèùne Bèère of de Bierschaope) naar de stad om er vaten af te leveren. Hij pruufde dan ook of ze goed waren aangeslagen en “gelukkig wieset pèèrd aaltij öt zenèège de weeg trug te vèène".

 

Jan Zonder Kont

N.N.

iemand die in de wijk Hasselt woonde en erg mager was.

 

Jaoneke

N.N.

hij was oud papierophaler, klein van stuk en zeer spraakzaam. Heeft gewoond in de buurt van de kerk parochie Trouwlaan (omgeving van de Wassenaerlaan en de De Ruijterstraat). Hij ging met zijn handkar vooral bij winkeliers langs om oud papier op te halen en bracht dit naar Mekes in de Koopvaardijstraat. De lege kar placht hij te duwen, maar als deze zwaar en hoog beladen was dan liep hij in de burrie (handgrepen) en trok zo de kar vooruit. Kaojong gingen dan weleens achter de kar hangen, of op de klep zitten waardoor er oud papier op straat viel. Dat was niet zonder risico want Jaoneke had aaltij kaaje op zak om naar ze toe te gooien, als het nodig was een week later nog.

 

de Jonges van Lôove

kopstukken wijk Loven

succesvolle generatie geboren en getogen in de wijk Loven, een wijk die tussen beide wereldoorlogen als nieuwe stadsuitbreiding werd gebouwd. Bekendsten van deze groep "Lovenaren" die in Tilburg zijn gebleven: Jan Melis (zie ook hoofdstuk 1 bij Toon Melis) die ook bekend werd als prins carnaval van Tilburg (Prins Jan de Twidde, 1982 t/m 1984), Wilbert van Herwijnen (zie hoofdstuk 1), Ben Laureijssen en Frits Horvers. Zij maakten naam in het plaatselijk bedrijfsleven en/of de politiek in de periode 1980-2000. Sommigen wijzen als verklaring naar het bezielende werk van pastoor Frans Mannaerts (zie ook hoofdstuk 1) en het schoolhoofd "Jonge Jan" Wagemakers.

 

 De Enschotsestraat met de Willibrorduskerk van de parochie Loven in 1937 (coll. RAT).

 

Jozef de Krantenman

N.N.

hij werkte toentertijd voor het lectuurwinkeltje naast apotheek Hodes in de Zomerstraat, aan het drukke kruispunt met de Bredaseweg en de Schoolstraat, ongeveer waar nu het parkje naast de Jumbo is. Jozef de Krantenman bezorgde overal kranten, te voet, op bestelling, voor een kleinigheidje. Later deed hij dat ook voor de stationskiosk. Je zag hem dan met hoge rug, scheef vanwege de zware tas, rennen als een kievit. Hij werd door de jeugd mild geplaagd. De “krantenman” woonde later op zolder in het pand naast De Spoel in de Fabriekstraat.

 

Jozef de Krantenman werkte voor Huub de Leeuw, die kort voor de oorlog zijn eerste lectuurkiosk in de Willem II straat verruilde voor deze in de Zomerstraat naast apotheek Hodes, wat toen al een druk verkeerspunt was met vele passanten. Na de oorlog breidde Huub de Leeuw het aantal Lectura-kiosken snel uit. In 1948 begon de vijftienjarige Jacques de Leeuw als krantenjongen van zijn vader hier aan een carrière die leidde tot het uitgeverij- en distributieconcern Audax (zie hoofdstuk 1, bij Huub “de Lange Hollander” de Leeuw).

 

de Juliaantjes, Julianazusters, of de zusters met de grote schorten

Liefdezusters van de Heilige Juliana van Falconieri

De in 1915 in Den Haag door de pater Jezuïet Jorna opgerichte (Juliana-) “Vereeniging tot hulp in de huishouding” werd al in 1917 omgezet in de religieuze congregatie “Liefdezusters van de H. Juliana Falconieri” die zich ten doel stelde maatschappelijk dienstbaar te zijn, vooral door het bieden van kraam- en gezinszorg. Deze zusters stonden ook wel bekend als “de Juliaantjes”. Vanaf 1933 waren zij gevestigd in een nieuw moederhuis in Heiloo.

In de jaren twintig en dertig breidden de Juliaantjes hun werkzaamheden uit naar een aantal andere steden, waaronder Tilburg. Het R.K. Wit-Gele Kruis alhier had bij monde van zijn voorzitter Maria Eras-Janssen (zie in hoofdstuk 1) om hun komst gevraagd. De kraamzorg was binnen de kruisvereniging goed georganiseerd, maar de afdeling huishouding kon wel versterking gebruiken. Hierin voorzagen “de Juliaantjes”, die in het pand van het Wit-Gele Kruis (zie foto) hun eerste onderdak vonden en daar bleven tot 1948. Daar zaten zij dichtbij de Franciscanessen in de Bisschop Zwijsenstraat (nr. 18-20), collega-zusters die zich met wijk- en ouderenzorg bezighielden (zie bij “de Ziekezusters”).

 

Het pand van het Wit-Gele Kruis Bisschop Zwijsenstraat nr. 66, op de hoek met de Primus van Gilsstraat, waar “de Juliaantjes” in 1937 voet op Tilburgse bodem zetten (foto 1930, coll. RAT)

 

Wijkzusters van diverse pluimage hebben het gezellig, samen in de tuin van het Cenakel aan de Koningshoeven tijdens de Wijkverpleegstersdag 1954 (foto Persbureau Het Zuiden, coll. RAT)

 

Na enkele verhuizingen (naar Langestraat 55, 1948-‘52 en Korvelplein 48, 1952-‘59) vestigden de Julianazusters in 1959 hun “succursaalhuis” (d.i. een nevenvestiging van het moederhuis) in de Stationsstraat (nr. 32). In 1962 vierden zij daar in de aanwezigheid van bisschop W. Bekkers van Den Bosch het 25-jarig bestaan van hun communiteit in Tilburg. In 1968 verlieten zij de stad, omdat de gezinszorg meer en meer een zaak werd van de grote maatschappelijke organisaties.

 

 

Een Julianazuster aan het werk in een arm, kinderrijk gezin, ergens in de jaren zestig (coll. www.verhalis.nl)

 

Waarom zij ook wel “de zusters met de grote schorten” werden genoemd? Let bij het volgende filmpje (van Lumineus films op YouTube) op het ruim bemeten schort dat de zuster draagt als kraamverzorgster!

KLIK HIER

 

Juttebòlle

N.N.

zo werden de meisjes genoemd die in de vlasspinnerij werkten. Dit zal dan wel de Nederlandsche Vlasspinnerij aan de Beukenstraat zijn geweest, in 1916 opgericht door Hendrikus (Harry) Johannes van Puijenbroek (1877-1960) die daarvoor uit het door zijn vader Hendrikus van Puijenbroek (zie hoofdstuk 1) gesticht familiebedrijf HAVEP stapte. De nieuwe fabriek kreeg een directe spoorverbinding met het nabije “Bels Lijntje”. Bij de vlasbewerking kwam veel stof vrij en het op peil houden van de arbeidsomstandigheden heeft dan ook steeds veel aandacht gevraagd. Na een moeilijke tijd tot het eind van de oorlog braken er daarna voor het bedrijf betere jaren aan, maar in de loop van de zestiger jaren verslechterde de markt voor vlasproducten structureel. In 1969 viel het doek definitief over de Nederlandsche Vlasspinnerij, die op dat moment nog de enige vlasspinnerij van betekenis was in Nederland. In de gebouwen aan de Beukenstraat (inmiddels ook grenzend aan de Ringbaan West) vestigde zich toen het transportbedrijf de Wed. J. van Casteren & Zonen. Later werd hier het nieuwe hoofdkantoor van zorgverzekeraar CZ gebouwd. 

 

2.K

 

de Kaajbuuters

N.N.

Tilburgers "beneden de lijn". Verwijst mogelijk naar het feit dat daar de eerste verharde wegen werden aangelegd (kaajbuuter = straatlegger. Zie ook hoofdstuk 4: de Lijn). Voor een uitvoerige verklaring zie “Appetjoek! Spotten en schelden in Tilburg, Goirle en ommelanden” door Ed Schilders, Tilburg 2016. 

 

Kajotters en Kajotsters

N.N.
jongens respectievelijk meisjes van de KAJ (de Katholieke Arbeidersjeugd).

 

Kapèlle Den Bok

Harmonie Capelle Sint Jan

bekende harmonie, met bok als mascotte, ontstaan uit een fusie van de in 1898 opgerichte harmonie de Tilburgsche Capelle met de harmonie Sint Jan (zie ook hoofdstuk 1: Wilhelmus “Bok” van Spaendonck).

 

Kee de Mèùleezel

N.N.

vanwege naar men zegt enige visuele gelijkenis. Zij dreef een herberg in Goirle, aan de weg naar Poppel.

 

Kee de Slaopmuts

N.N.

dienstmeid op de eeuwenoude boerderij (afgebroken 1943) van Jacobus "Tiesje" Koolen (1847-1933) die gehuwd was met Cornelia Maas, aan de Kapelstraat 4.

 

 

Dienstmeid “Kee de Slaopmuts” voor de boerderij van “Tiesje” Koolen, ongeveer op de locatie waar daarna de broodfabriek van Smarius heeft gestaan. Links van haar zoon des huizes Wilhelmus Jacobus Koolen (geb. 1882). Foto: coll. RAT.

 

Kees de Kikkerd

N.N.

Hij was een toddenboer aan de Oude Hoeksestraat (later Pastoor Smidsstraat). Hij wedde graag om een rooje rug (honderd gulden). Dat kon hij gemakkelijk, want als hij verloor liet hij z’n rug zien. Die was altijd al rood geweest….. (jaren 1950-’60)

 

de Kèts (2), Jan Hak, Jan Hittepink of Jan Vos

N.N.

scharenslijper (scharensliep) met een gehandicapte voet, waardoor hij een hoge schoen moest dragen. Hij kwam uit Kaatsheuvel (Kèts) en was geregeld in de straten van Tilburg te zien.

 

Een scharensliep aan het werk in Tilburg (omgeving Bisschop Zwijsenstraat), foto uit 1901 door Henri Berssenbrugge (coll. RAT)

 

en Kèts

N.N.

zo noemde men iemand die uit Kaatsheuvel kwam. Men zei in Tilburg wel spottend: "Kèts, Lôon en Besôoje, die zitte vol meej vlôoje," waarin Lôon staat voor Loon op Zand en met Besooijen, op verschillende manieren gespeld, een wijk bedoeld wordt in het westen van Waalwijk (Wòllek) die tot 1922 een zelfstandige gemeente was. 

 

Kiendje Jezus

N.N.

kind van een ongehuwde moeder. De vader was onbekend dus "et waar et wèrrek van den Hèllege Gist". Deze term werd ook gebruikt voor het enig kind uit een huwelijk.

 

De Kijkmannen (in Tilburgs: Kèrmesbaawlouwers)

Vaste toeschouwers bij de kermisopbouw

Het fenomeen was al lang bekend, maar dat het een bijnaam had wist ik niet: een groep mannen die in de stad, dagenlang vóór het begin van de Tilburgse kermis, de opbouw van de attracties met grote aandacht zit te volgen. Geboeid zijn zij door de behendigheid, ja zelfs acrobatie van de bouwers, terwijl ze ook uitstekend op de hoogte zijn van de technische snufjes in dit metier. Sommigen hebben ook ervaring in het vak, zoals Frans de Jong, die destijds in dienst van “Smidje van Oirschot” (zie hfdst. 1) in de Hoefstraat werkte aan de rups die nog in 2022 aan de Spoorlaan stond. De harde kern van de groep “Kijkmannen” was ooit wel 20 man groot, nu ongeveer de helft nog maar. Op leeftijd gekomen nemen zij geen plaats meer in een stoeltje of schuitje. Liefhebbers zijn het op hún manier: als de kermis begint, zit het er voor hen op. Laatst las ik in de krant een artikel waarin gesproken werd van “de Kijkmannen”, of in goed Tilburgs: de Kèrmesbaawlouwers (bron: Brabants Dagblad, 20 juli 2023).  

 

Kijkmannen bij de Spoorlaan ter hoogte van de Heuvel (foto 2023, coll. BD).

 

Kijkmannen op de Paleisring, juli 2023 (foto: Jules van Iperen / Pix4Profs, coll. BD).

 

Kiske Labière

N.N.

woonde in de tweede helft van de 19e eeuw in een boshut achter het Wandelbos (Langendijk).

 

Kiske de Praoter

N.N.

hij zat vaak onder de Lindeboom op de Heuvel op en bènkske te praote. Voor het laatst was hij daar op 26 april 1994. Een dag later ging de boom voor de bijl (zie hoofdstuk 4 bij den Oudste Tilburger).

 

Kiske Tuut

N.N.                                                                    

hij woonde in en gedoentje (klein huisje) aachter in de Vèldhoove (genoemd door Jan Naaiijkens in "Dè's Biks"). Hij zou goed Teurlings of Tuerlings geheten kunnen hebben (zie in dit hoofdstuk onder ene Tuut).

 

ene Kitsert

N.N.

zo werd iemand genoemd "die veul most spuuge" (fluimen uitspugen). Zie ook in hoofdstuk 1: Tontje Kits Melis.

 

de Lange Kla(as)sen

N.N.

Hij woonde in de jaren ’60 aan het Commelinplein (omgeving Hoefstraat) en was hoofd van de Tilburgse Bescherming Bevolking. Deze BB oefende vaak op het terrein van Deurenfabriek Van Kuijk aan de Ringbaan Oost, op de hoek met de Enschotsestraat. Daar woedde trouwens weleens een echte fik waar ze op konden oefenen! In 2003 sloot Van Kuijk uiteindelijk zijn eigen deuren en werd het terrein bestemd voor woningbouw.

 

ene Klòssebak

N.N.                                                                    

ene klòssebak van en vènt is een ruwe, lawaaierige man. Deze aanduiding komt uit de textielindustrie. En klòs was een schietspoel die in en klòssebak werd gelegd en dan met geweld heen en weer werd geschoten.

 

Kobus Koen

N.N.     

zoon van Blaawe Drikka (zie daar).

 

Kolonie van Hemelburgers op Aarde

Parochianen op et Körvel

zo werden bewoners van parochie Körvel op een gegeven moment genoemd, die als groep werden gekenmerkt door eenvoud en saamhorigheid (ook in het geloof). Deze uitdrukking is even “getest” voor heel (het zo erg katholieke) Tilburg, maar dat sloeg niet aan.

 

et Kösterke (2)           

N.N.                                                    

hij woonde aan de Broekhovenseweg tegenover de molen van Schraven en werkte rond 1918 als “buitenwijker” van de gemeentepolitie (zie hiervoor, bij gruunjas.) Hij was klein van stuk en zijn optreden werd als “goedaardig” beschreven.               

 

ene Kraaj

N.N.

aanspreker of doodsbidder. Bijvoorbeeld genoemd in de anekdote in hoofdstuk 1 bij Caroline de Wolmèrrie de Wijs (zie ook: ene schreuwer).

 

de Krab

N.N.

zij verdiende met haar lichaam de kost. Liep wat ongelukkig en woonde in de Waaj, dicht bij het Willemsplein.

 

de Krengen van Barmhartigheid, of (tot 1956) de Kijkbuisnonnen

Congregatie van de Zusters van Liefde van O.L. Vrouw Moeder van Barmhartigheid

zij hadden de opdracht om te werken in het onderwijs en de gezondheidszorg. Voerden hun onderwijsopdracht naar men zei op een strenge manier uit, waardoor ze van hun leerlingen deze bijnaam kregen. De congregatie werd in 1832 gesticht door de pastoor van het Heike en latere bisschop Joannes Zwijsen (zie ook bij Fraters van Tilburg) in het eerste jaar dat hij daar pastoor was, toen hij zag dat er veel arme kinderen in zijn parochie waren die geen enkel onderwijs kregen. Hij begon met maar drie zusters, Belgische begijnen, die gevestigd werden in een huis aan de Piusstraat. In 1833 waren zij al met zes zusters, verhuisden naar de Nieuwlandstraat en in 1834, toen zij dertien in getal waren, naar den Ouwendijk (zie hoofdstuk 4 en daar ook: het Huis met de Dertien Celletjes).

 

In het midden een Zuster van Liefde die een authentiek habijt showt (met “kijkbuis” hoofdkap) dat van 1832-1956 werd gedragen. Rechts een nieuwe versie van het zwarte habijt (1956-’66) en links de (blauwe) kleding die werd gedragen totdat rond 1970 gewone burgerkleding werd toegestaan. 

 

Het tehuis “met de Dertien Celletjes” op de hoek van de latere Kloosterstraat met de Oude Dijk was de aanzet tot een omvangrijk kloostercomplex, waar ook een lagere school, een mulo, een kweekschool, een lyceum, een weeshuis, een naaischool, een school voor zwakzinnige kinderen en een huishoudschool aan verbonden waren. Zo hebben de Zusters van Liefde in 1838 een weeshuis gesticht dat in 1938 honderd jaar bestond, en begonnen in 1926 het Sint Theresialyceum, in eerste instantie alleen een H.B.S. voor katholieke meisjes uit de betere stand. Later werd dit een gymnasium met een middelbare meisjesschool. Tot in de jaren zestig droegen de leerlingen een grijs-blauw uniform. Daarna veranderde het Theresia in een burger-scholengemeenschap (havo/vwo). In 1971 werden er voor het eest ook jongens toegelaten en volgde er een verhuizing naar een nieuw gebouw aan de Professor Cobbenhagenlaan nabij de Ringbaan-West.

 

 

Overzicht vanuit de lucht (foto uit 1932, KLM) van het uitgestrekte complex van de Zusters van Liefde in een nog schaars bebouwde omgeving aan het randje van het oude stadscentrum. Op de achtergrond de in 1923 voltooide kerk van de Trouwlaan (Gerardus-Majella). Aan de korte zijde rechtsonder zien we, ingeklemd tussen nieuwere bouwdelen, het oorspronkelijke Huis met de Dertien Celletjes uit 1834, ontworpen door L. Goyaerts, waarin stenen zijn verwerkt uit de oude schuurkerk van ’t Heike (1691-1823).

 

Een recente doorkijk vanuit de passage tussen de Stadsschouwburg en de Concertzaal in naar den Ouwendijk met de eindeloze voorzijde van het klooster- annex scholencomplex.

 

Bij het overlijden van stichter Zwijsen in 1877 telde de congregatie circa 1.500 leden (in binnen- en buitenland) die zich met een breed scala van onderwijs- en zorgtaken bezighielden. In 2008 is dit aantal bijna gehalveerd tot 800, maar is de congregatie nog altijd verspreid over de wereld actief.

Een heel bijzonder lid van de congregatie van de Zusters van Liefde was Jesualda (Johanna Gerarda Antonia) Kwanten (Gendt 1901 – 2001). Zij was een begenadigd beeldend kunstenares. Na enkele vooropleidingen op dat gebied trad zij in 1929 in bij de zusters en gaf vervolgens dertig jaar les in tekenen en kunstgeschiedenis aan een middelbare meisjesschool van de congregatie in Amsterdam. Intussen greep zij de kans om zich verder te ontwikkelen op het gebied van tekenen en beeldhouwen. Zij verwierf een grote bekendheid met haar bronzen beelden, vooral borstbeelden van koningin Juliana en Beatrix, van Albert van Dalsum en Toon Hermans voor de Stadsschouwburg in Tilburg, van Dries van Agt, Mary Dresselhuys etc. Vanaf 1966 had zij een eigen atelier in het Moederhuis te Tilburg. Bij iedere opdracht stelde zij als voorwaarde dat zij een kopie voor zichzelf – dat wil zeggen de zusters – mocht maken. Aan de Oude Dijk hebben ze hier een uniek museum aan overgehouden!  

 

Zuster Jesualda Kwanten met de acteur Albert van Dalsum bij de onthulling in 1965 van diens borstbeeld in de Stadsschouwburg van Tilburg.

 

ene Krèùkezèèker

Tilburger

 

 

Deze spotnaam verwijst naar het oude gebruik in textielindustrie om een kruikje urine mee te nemen naar de fabriek t.b.v. de wolbereiding (om de ruwe wol te ontvetten, zie voor een volledige uitleg het Woordenboek van de Tilburgse Taal elders op CuBra, of het al genoemde boek “Appetjoek!” van Ed Schilders). Dit werd gekozen als icoon voor het openbaar carnaval, zoals dat in de zestiger jaren vorm kreeg na een honderdjarig verbod door de kerkelijke en gemeentelijke autoriteiten. Sindsdien wordt Tilburg in de week voor Aswoensdag omgedoopt tot Krèùkestad, waar alleen Krèùke èn Krèùkinne wonen.

In 1986 schonk de Carnavalsstichting Tilburg een bronzen Krèùkezèèker  aan de stad. Deze kwam te staan op et Radioplèntje (zie hoofdstuk 4) op de hoek van de Heuvelstraat met de Nieuwlandstraat. De aanleiding tot dit gebaar was de viering van het 22-jarig (2x11) bestaan van het officiële stadscarnaval. Toen de gemeente in het begin van de zestiger jaren bleef weigeren om mee te werken aan een openbaar carnaval in de stad, riep Dré Meulenbroek van het café Casino in de St. Josephstraat met enkele collega-kasteleins in 1964 een Comité Stadscarnaval Tilburg in het leven. Tot dat moment werden alleen kindercarnaval en besloten feesten in de stad getolereerd, terwijl Meulenbroek c.s. wilden dat carnaval ook werd toegestaan in cafés en op straat (met name door een grote optocht zoals in de andere steden). Na enkele in de kiem gesmoorde probeersels door carnavalsverenigingen in 1963 en ’64 om tot een dergelijke uitbreiding te komen, slaagde het Comité van Meulenbroek erin om van de gemeente gedaan te krijgen dat in 1965 de eerste officiële “echte” stoet door de stad trok. Dit was het begin van het openbaar carnaval in Tilburg. In 1968 ging het genoemde comité over in de Carnavalsstichting Tilburg. 

 

Op 21 februari 1987 werd het bronzen beeld van de Krèùkezèèker op et Radioplèntje officieel onthuld door wethouder Ad Driessen (uiterst rechts op de foto). Dit beeld was gemaakt door Henk (H.J.) Smulders (1925 – Kaatsheuvel 1994, x Toos Rijken) die we links zien staan. Henk Smulders was in de jaren vijftig als bijverdienste beelden gaan maken. Hier trok hij de aandacht mee van de Efteling. Hij verhuisde naar Kaatsheuvel en werkte van 1963 tot 1990 in vaste dienst voor dit pretpark. Rechts van het beeldje staan Jan-Paul Remmers van de Carnavalsstichting en Dimpel van Spaendonck (Prins Dimpel I, zie ook hoofdstuk 1). Op de sokkel een door het Nieuwsblad van het Zuiden aangeboden bronzen plaat met de tekst: “Aangeboden aan de Kruikinnen en Kruiken ter gelegenheid van Tweekirelluf Kruikenstad Tilburg, 1986”.

 

krèùpèngelkes                           

misdienaartjes                           

hiermee werden de jongere, "gewone" misdienaars van de lagere school bedoeld, te herkennen aan hun schouderkappen op de superplie. Zij werden wat neerbuigend zo genoemd door de acolieten die ouder waren dan zij, geen schouderkap droegen en door hun studie of werk alleen op zondagen en bijzondere gelegenheden konden aantreden.

 

Krèùpèngelkes (misdienaars, voor) en acolieten van de parochie Broekhoven II op de foto in 1942 (foto: coll. RAT)

 

Nog een roedel krèùpèngelkes, hier in het Petrus Canisiusklooster van de Broeders van Liefde aan de Ringbaan-West (1956, coll. Karel de Beer)

 

Kuntje Kèlder (2)                     

N.N.

was onder meer actief in de Heikese kerk met de hoofdtaak als collectant ophalen van plaatsengeld van banken en stoelen die níet verpacht waren. Hij woonde in de Korte Tuinstraat. Een relatie met Jantje Keller uit hoofdstuk 1 is onbekend, maar waarschijnlijk gaat het niet om dezelfde persoon omdat "boven de Lijn" zich in de regel met de eigen parochie daar bezighield (Goirke, Hasselt of Theresia etc.) Een andere bron heeft niettemin geopperd dat het hier om een broer en zus zou gaan, van wie de laatste het snoepwinkeltje tegenover de Leo XIII-school in de Leo XIII-straat dreef als Jantje er niet was.

 

Kutje Kèès

N.N.

zo werd een bepaalde landloper genoemd, dus zonder vaste woon- of verblijfplaats.

 

de Kwallie

N.N.

een ijscoventer die op zijn ovalen kar "De Qualiteit" had staan. Kwam van een ijscozaak uit de omgeving Hoefstraat - Groeseind.

 

2.L

 

Laat Ons Nooit Genever Afschaffen

voetbalclub T.S.V. Longa

oorspronkelijk: “Tilburgsche Sportvereeniging Lichaams Ontwikkeling Na Geestes Arbeid”. Opgericht in 1920 werd het al gauw: "Na Gedane" i.p.v. "Na Geestes". Al eerder bestond de club enkele jaren als onderdeel van een vereniging waarin ook aan atletiek en gymnastiek werd gedaan, maar in 1920 werd voor voetbal een aparte vereniging in het leven geroepen. Het initiatief kwam uit de bankwereld, in dit geval de Hanze Bank, waar het bedrijven van sport na het werk belangrijk werd gevonden. Harrie van Loon van de genoemde bank was Longa’s drijfveer van het eerste uur. De jonge voetbalvereniging zocht de leden vooral onder bankemployees en kantoorbedienden. Het grootste wapenfeit van Longa is het binnenhalen van de KNVB beker geweest in 1926. Coryfeeën die de club (vrijwel) altijd trouw bleven, waren Leo Ghering (1900-’66) die 9 interlands speelde, Henk Pellikaan (zie in hoofdstuk 1, 13 interlands) en Jo van den Hoven (zie hoofdstuk 1, 1 interland). Naarmate het geld later een belangrijker rol speelde in het voetbal lieten de beste spelers zich echter eerder wegplukken door andere clubs, vooral door stadgenoot en grote broer Willem II (zoals Jan van Roessel, Bud Brocken, Frank van Straalen en Jimmy van Fessem). In 2017 heeft Longa haar zelfstandigheid opgegeven door een fusie aan te gaan met NOAD en RKTVV tot FC Tilburg.

Op de foto uit 1935 zien we het eerste elftal van Longa op het terrein aan de Spoordijk. Op de achtergrond de spoorbrug over het Wilhelminakanaal. Staand v.l.n.r.: J. van Oers, Henk Pellikaan, M. van Houtum, J. Druyts en B. Brocken. Zittend v.l.n.r. J. Pollaert, A. Verhoeven, G. Cruyssen, Jo v.d. Hoven, B. Backx en W. Adriaansen. 

 

Foto: W. Hoogedoorn, coll. RAT

 

de Lamme Bart

Textielbond Sint Lambertus

werd spottend zo genoemd door de andere (socialistische) vakbeweging, omdat deze (katholieke) bond naar men zei aan het handje liep van de geestelijkheid, dus ook van de fabrikanten.

 

Landheer

N.N.

In 1933 kochten de Fraters van Tilburg (zie daar) Villa Blanca aan de Goirleseweg van Frans Mutsaerts–van Waesberghe (zie hoofdstuk 1).

Deze aankoop omvatte naast de neoklassieke villa uit 1915 (architect Willem F.J.H. Bouman) een riante voortuin alsmede een achtergelegen park, samen een flink landgoed vormend. De fraters wilden hier een opleidingsinstituut voor leraren vestigen, maar dat is er nooit gekomen. Bij toerbeurt vervulde een van de fraters de functie van beheerder van dit landgoed en deze droeg de “titel” van “Landheer”. Tijdens de oorlog heeft de fotograaf Henri Berssenbrugge met zijn vrouw hier enige tijd onderdak gevonden (zie hoofdstuk 1, Berssenbrugge). Het landgoed kwam rond 1994 weer in particuliere handen namelijk van juwelier Bresson, die de villa geheel liet renoveren. Later, toen Bresson het had verlaten, kwam Villa Blanca weer te koop te staan en wilde het maar moeilijk lukken om voor dit rijksmonument een nieuwe permanente gebruiker te vinden. Uit die periode is de onderstaande foto.

 

 

Lange Anna

N.N.

zij woonde in de Pijlijserstraat en was gehandicapt doordat ze korte armen had.

 

de Liste Aojem

N.N.                     

zo werd een koor genoemd van gepensioneerde leerkrachten uit Tilburg en omgeving. Het werd opgericht rond 1970, was thuis in Twit Pèrdje (zie hoofdstuk 4) en stond onder leiding van Piet Lockefeer van de school van Koningshoeven. Deze dirigent had ook een mis gecomponeerd. Toen een kerkbezoeker eens aan een van de koorleden vroeg van wie de mis was die ze zo mooi gezongen hadden, wees dat lid in de richting van Lockefeer en zei: "Van hum". Zo is het gekomen dat deze mis “de Mis van Hum” kwam te heten! Nadat Lockefeer later nog eens een mis had geschreven werd er gesproken van de missen Hum 1 en Hum 2.

Door natuurlijk verloop dunden de gelederen van het koor de Liste Aojem steeds meer uit maar men bleef zo lang mogelijk in actie. Zo hield het de traditie vol om eens in het jaar naar Ravels (België) te gaan om daar een mis te zingen. Op een dag hielden de dappere veteranen het in de volle kerk van Ravels niet meer uit om de hele tijd te blijven staan. Er waren geen stoelen of banken meer beschikbaar en daarom gingen ze onder de preek maar op de treden van het altaar zitten. Aan deze preek leek geen eind te komen. Toen de koorleden eindelijk weer omhoog mochten, bleken ze door hun verregaande stramheid daar op eigen kracht niet meer toe in staat. Een voor een moesten ze weer op de been worden geholpen! In zijn dankwoord na het laatste kruisje versprak de Belgische pastoor zich nog op een pijnlijke manier. Voor de volle kerk zei hij tegen het koor: "Toen ik jullie hoorde werd ik zó beroerd….," waar hij “ontroerd” had bedoeld. Echt gebeurd!

Jan Swolfs, de aanbrenger van dit lemma, was indertijd lid van de Liste Aojem. Hij werd ook bekend van zijn deelname in 2009 aan de wedstrijd “Wè zeetie?” Hier ging het erom wie zich de beste Tilburgse dialectspreker mocht noemen. Deze wedstrijd werd in dat jaar georganiseerd door het Brabants Dagblad in het kader van de viering van het feit dat Tilburg toen 200 jaar geleden stadsrechten verwierf. Swolfs had succes en drong door tot de finale. Hoor, hoe hij daarbij een tekst van Ed Schilders uitsprak:

 

de Lop

N.N.

hij had grote hangsnor, haalde oud papier op voor Vincentius en had op z'n pet staan: Liefdewerk Oud Papier. “De Lop” woonde in de Karrestraat.

 

2.M

 

de Manna Boys

voetbalelftal van Mannaerts Schoenfabriek

de schoenfabriek van Mannaerts aan het Lijnsheike, zo heb ik destijds horen beweren, wilde in tijden dat het al minder ging (de fabriek werd uiteindelijk in 1974 geliquideerd vanwege de spotgoedkope concurrentie uit Italië) eens iets proberen met voetbalschoenen. Er werd ook een eigen bedrijfsvoetbalelftal opgetuigd om de nieuwe producten te promoten. Dit verhaal kon nu niet meer bevestigd worden, maar zeker is wel dat “de Manna Boys” zoals ze werden genoemd (naar de personeelsvereniging met die naam, zie bij de Manna Sisters) hier op een foto uit 1960 staan. Waar deze werd genomen is niet bekend. Met veel moeite en fantasie kan men op het gebouw op de achtergrond in spiegelschrift “sportvereniging” zien staan. De gelegenheid was een wedstrijd in de bedrijfscompetitie, waarbij de op goede leest geschoeide Manna Boys graag bereid waren te poseren. Enkele namen: staand derde van links Wim van Geloven en vijfde van links Bert Smulders. Op de voorste rij zit helemaal rechts Loek Maas met naast hem zijn broer Harry Maas.

 

Het bedrijfsvoetbalelftal van Mannaerts Schoenfabriek in 1960 (coll. Marij Vermelis, dochter van genoemde Wim van Geloven)

 

de Manna Sisters

N.N.

zo werd een groep meisjes genoemd die begin zestiger jaren bij de schoenfabriek J. Mannaerts op ’t Lijnsheike (zie hoofdstuk 1) de lessen van Dinie Akkermans in het “stikschooltje” volgden. Zij konden ook samen leuk zingen op het werk en werden daarom “de Manna Sisters” genoemd. Dit gaf hen ook genoegdoening voor het feit dat de personeelsvereniging hardnekkig “de Manna Boys” bleef heten, ook toen daar al vrouwen bij zaten. Op de foto zien we op de voorste rij v.l.n.r.: Josefien Robeerst, Marie-José Pigmans, Corrie Hamers, Sjaan Dingemans, Annemie de Jong, Corrie Coolen, Ton Engel en Marij Sterrenburg. Achter hen Dinie Akkermans en José van der Waals (foto en tekst uit de rubriek “Weerzien”, Brabants Dagblad 1 nov. 2006, door Joep Eijkens).   

 

 

Meer Toon dan Kunst

Toonkunstkoor

was een woordspeling op de naam, wellicht spottend bedoeld. Het Toonkunstkoor Tilburg is in 1948 ontstaan als voortzetting van de vooroorlogse Tilburgse Afdeling van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. Het was een gemengd koor met een sterke reputatie, dat ook optredens op zijn naam had met het Brabants Orkest en het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Het bleef bestaan, sinds 1981 onder de naam Toonkunstkoor Orfeo, tot het in 2003 besloot zichzelf op te heffen wegens een teruglopend ledental.

 

Mie Fiool

N.N.

zij woonde in de Paddewaajkes (zie hoofdstuk 4, de huidige Sacharias Jansenstraat) en zat vaak voor haar huisje viool te spelen.

 

Mieke Doelie

N.N.

rommelig vrouwke (en vèùl doelie) uit de Alleenhouderstraat.

 

Mien de Tòd-aaj

N.N.

Omdat bij haar een borst was afgezet die zij opvulde met enen aawe tòd. Zij stond op de vrijdagse markt met een viskar met houten spaakwielen. Het was een publiek geheim dat zij goed in de slappe was zat. Zo had zij verschillende höskes in de stad (jaren 1950-’60).

 

Mie Pèère

N.N.

zij kwam voor in een Tilburgse uitdrukking: "Mie Pèère is hier gewist." Dit werd gezegd door iemand die een schilderij scheef aan de muur zag hangen.

 

Miet van de Vieze Nilles

N.N.

zij woonde op de hoek van de Hasseltstraat en de Van Hogendorpstraat, in een huisje dat er nog heel lang heeft gestaan.

 

de Mikmakmè of de Niknak

N.N.

hij was grafdelver op het kerkhof van de Hasselt, hield de tuin van de pastoor bij en bracht vrachtjes rond met een paard en wagen. Hij woonde in de Hasseltstraat en had een hazenlip. Een van de twee bijnamen was vermoedelijk een verbastering van de oorspronkelijke.

 

ene Muts

N.N.

een willekeurig lid van de familie Mutsaer(t)s. In het familiewapen komen drie takkenbundels voor, waar de naam van afgeleid zou zijn (mutsaard of mutserd betekende takkenbundel).

 

2.N

 

de Nederlandse familie Von Trapp

de zingende familie Van den Besselaar

dit was een grote (11 kinderen) en zeer muzikale Tilburgse familie die samen een koor vormde. Toen vader en moeder besloten om mee te zingen, wat kon toen frater Hungero de muzikale leiding op zich nam, waren ze “De zingende familie ‘13’ van den Besselaar”. Dit was ook de titel van een grammofoonplaat die Willem Duys in 1968 van hen uitbracht.

De landelijke bekendheid die ze hiermee bereikten leidde tot een vergelijking met de bekende familie Von Trapp uit de film The Sound of Music. De zingende familie Van den Besselaar verzorgde veel optredens, vooral voor vrouwenverenigingen, ouderen en zieken. Dit laatste in opdracht van met name het Prinses Irenefonds en het Rode Kruis. Maar ook trad de familie op in radio- en tv-programma’s. Dit succes duurde tot 1976. Toen was het niet meer haalbaar om regelmatig met de hele club bij elkaar te komen en samen te zingen. De kinderen gingen hun eigen weg.

Op de foto uit 1968 staat vader Ad van den Besselaar links voor de groep. Verder zien we op de achterste rij v.l.n.r. Ad jr., Nico, Theo, Jetty, Wim, moeder Ria van den Besselaar-Hovens en Elly. Op de middelste rij v.l.n.r. Frank en Ria jr. en vooraan Carin, Marc en Monique.

 

Uit de rubriek Weerzien van het Brabants Dagblad, door Joep Eijkens, april 2006 

 

de Nik Nak

N.N.

hij was (voor 1940) grafdelver in de parochie Hasselt, waar hij ook de tuin van de pastorie bijhield. Met zijn paard en kar reed hij soms vrachtjes. Het is niet bekend waarom hij zo genoemd werd (uit: “Nijverheid in de Hasselt” door Elie van Schilt 2001, op www.cubra.nl en ook verwerkt in: “De Hasselt, een dorp apart”, door Ronald Peeters m.m.v. Ed Schilders en Krelis Swaans, Tilburg 2017, p. 53-83).

 

de Nylon

N.N.

Hij was een bekende figuur in Tilburg die om niet bekende reden de Nylon werd genoemd. Hij had een vetkuif, kaartte graag en trapte veel lol. Op een avond toen hij in de Zanzibar (Tuinstraat 59) was, werkte de eigenaar van dat café juist een lastige klant naar buiten die in de worsteling een gouden tand verloor. De Nylon vond die tand en vroeg de eigenaar of hij deze mocht houden, wat mocht. Een week later kwam de Nylon weer de Zanzibar binnen en toonde vol trots zijn mond waarin een gouden tand blonk! (uit Groot Tilburgs Horecaboek, Patrick Verbunt en Dinga de Bruijn, p. 239) 

 

2.O

 

et Ollienutje

N.N.

zij was een sjofel vrouwtje dat woonde in het Marienusstròtje achter de kruidenierszaak van Bronsgist.

 


 

Begin van deze pagina

Inhoud Bijnamen

CuBra Home

 


 

 

 

Òrfeejus

Koninklijke Harmonie Orpheus (ook: het sociëteitsgebouw aan het Wilhelminapark waar het harmonieorkest resideerde)

Deze op 15 september 1864 in et Gurke opgericht harmonie ontving in 1954 toen zij 90 jaar bestond van Koningin Juliana het predicaat konin-klijk vanwege bijzondere verdiensten voor de stad. Eén verdienste die zeker heeft meegeteld was, dat Orpheus al in 1901 het initiatief nam tot het houden van jaarlijkse intochten van Sinterklaas, waarbij er ook altijd collectes werden gehouden voor de arme kinderen in de stad.

De muziekinstrumenten waar Hèrmenie Òrfeejus in 1864 mee begon waren afdankertjes van de “Tilburgsche Schutterij” en moesten eerst worden hersteld. Na drie maanden gaf Orpheus niettemin al een eerste concert in het café (of koffiehuis) van Frans Daniëls in de Goirkestraat (hoek Kardinaal Vaughanstraat, later Café-zaal Bierings) dat de eerste thuisbasis was voor repetities en uitvoeringen. De “Liedertafel Goirke’s Zangschool” die een kwakkelend bestaan leed, werd door de harmonie meteen ingelijfd, waarmee de officiële naam luidde: “Harmonie Orpheus en hare Liedertafel Goirke’s Zangschool.” Na 1885 is van de laatste weinig meer vernomen.

 

Harmonie Orpheus in het uniform van de schutterij voor café Daniëls op et Gurke in 1896 (foto Orpheus, coll. RAT)

 

Vanaf 1892 had Orpheus de status van “Tilburgs Stedelijk Muziekkorps van de dienstdoende schutterij” en mocht zich daarom in het uniform van de schutterij steken. Zij trad op bij nationale feestdagen en verjaardagen van het Koninklijk Huis. Ook heeft ze in 1895 koningin-regentes Emma en kroonprinses Wilhelmina verwelkomd op het station toen zij een bezoek aan Tilburg brachten. Dit werd een gedenkwaardige dag met veel muziek en veel wol (zie ook hoofdstuk 1 bij Frederikus Swagemakers). Vanaf eind negentiende eeuw musiceerde de harmonie wegens gebrek aan ruimte bij Daniëls vaak in de kiosk in het Wilhelminapark, die door Òrfeejus zelf was opgericht ter gelegenheid van de inhuldiging van Koningin Wilhelmina in 1898 (zie hoofdstuk 4 onder het Park, eerste foto).

 

Harmonie Orpheus met historisch vaandel uit 1879 in Zeist na het winnen van een concours in 1899 (coll. Orpheus)

 

In 1900 nam de vereniging het besluit om een eigen verenigingslokaal (Sociëteit Orpheus) te bouwen aan het Wilhelminapark (nr. 54). Dit viel samen met de losmaking van muziekkorpsen van het militaire apparaat, volgens een landelijk besluit uit 1901. Harmonie Orpheus was nu een zelfstandige muziekvereniging. Het eigen gebouw vormde echter een te grote schuldenlast en werd in 1906 openbaar verkocht. De harmonie verhuisde naar de zaal van B. Zebregs aan het Smidspad. De nieuwe eigenaar van het gebouw aan het Wilhelminapark, Franciscus Moens, liet een kegelbaan aanleggen en verhuurde het pand aan de burgersociëteit Juliana, die het gebruikte voor bals, toneelvoorstellingen, concerten, gymnastiek en vanaf 1911 ook voor het vertonen van films. Dit duurde slechts tot 1912. Moens hield het voor gezien, Orpheus kon het pand terugkopen en neerstrijken op het oude nest. Al in 1915 werd het toch weer verkocht, dit keer aan de zusters Karmelietessen van het Goddelijk Hart van Jezus, die de zaal van Orpheus inrichtten als kapel. De harmonie vond hierna op diverse plaatsen in de stad onderdak. In 1955 werd het gebouw uit 1900 gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw van de Karmelietessen (zie: Zusters van de Verlaote Kènder).

 

 

Sociëteitsgebouw van Òrfeejus aan het Wilhelminapark op een ansichtkaart van Louis Mels uit 1902 (coll. RAT)

 

 

Harmonie Orpheus in actie tijdens de intocht van Sinterklaas in 1926, de laatste intocht “beneden de lijn” die ze nog muzikaal begeleidde. Op de achtergrond villa Tivoli aan de Bosscheweg, toen het hoofdgebouw van de R.K. Leergangen en woning van prof. Goossens (zie bij Sint Leonardus, en in hoofdstuk 1 pater prof. F. Weve). De stoet loopt hier dus de Prof. Dondersstraat in. Deze intochten waren in 1901 ontstaan binnen Orpheus, die daar ieder jaar veel werk van maakte. Door de groei van de stad was dit niet langer door één gezelschap te behappen. Daarom werden vanaf 1927 de intochten “beneden de lijn” georganiseerd door winkeliersvereniging Korvel Vooruit en harmonie L’Echo des Montagnes. De afstemming liet aanvankelijk te wensen over. Het schijnt eens te zijn voorgekomen, dat de twee stoeten op precies hetzelfde moment ter hoogte van de overweg Heuvel – Koestraat waren, en de Sinten oog in oog met elkaar stonden! Toen viel een groot aantal kinderen van hun geloof af…… (foto coll. RAT)

 

Musiceren op het niveau van Orpheus en L’Echo des Montagnes is een serieuze zaak geworden, welhaast te vergelijken met het bedrijven van topsport. Harmonie Orpheus komt sinds 1948 uit in de eerste divisie van de Koninklijke Nederlandse Federatie van Muziekverenigingen (KNFM), werd daarin tweemaal landskampioen (in 1951 en 1995) en behaalde talloze eerste en andere ereprijzen bij concoursen in zowel binnen- als buitenland. 

(Bron: Harmonie Orpheus, www.khorpheus.nl. Over het ontstaan van Tilburgse muziekgezelschappen na 1750 en hun geschiedenis kan men lezen: “Muziekverenigingen en civil society in Tilburg. Een bezigheid van de burgers,” door Petra Robben in het Tijdschrift Tilburg, uitgave Stichting tot Behoud van Tilburgs Cultuurgoed, jaargang 33 nr. 1, april 2015)

 

 

De Koninklijke Harmonie Orpheus gaf op 10 januari 2016 op uitnodiging van de Lionsclub Tilburg Regte Heide een groot nieuwjaarsconcert in de aula van de Universiteit van Tilburg. Na afloop overhandigde burgemeester Peter Noordanus de Tilburg Trofee aan de voorzitter van de Lionsclub, Pieter A.M. Bogaers. Diens vader Pieter Ph. Bogaers (zie hoofdstuk 1) was in zijn tijd beschermheer van Orpheus. De harmonie had deze trofee eind 2014 ontvangen, bij de viering van haar 150-jarig bestaan.

 

2.P

 

ene Paaj

N.N.

een willekeurig lid van de familie P(a)aijmans.

 

Paauwke

N.N.

Was een aardappelventer die in de jaren 1950 tot in die van 1960 in het zuidelijke deel van Tilburg door de straten ging. Was klein van stuk, had altijd een soort stofjas aan en kwêek aaltij luid en duidelijk: “Èèrepel” om zijn waar aan te prijzen.

 

Foto: coll. Tilburgse Herinneringen op Facebook

 

de Pakkêetemanne

N.N.

Hiermee werden huis-aan-huis verkopers bedoeld die lappen stof van een mindere kwaliteit, die ze bij textielfabrieken hadden opgekocht, langs de huizen van de stad (maar ook bij boeren in de omgeving) aan de man brachten. Van oorsprong waren het werkloze Duitsers die in economisch slechte tijden hierheen kwamen om met allerlei koopwaar te venten. Een geliefde plaats om hun (vele) verdiende geld weer over de balk te gooien  was bijvoorbeeld café Rue de la Vache (Koestraat 131) van Willie den Trèl Hubner (zie hoofdstuk 1). Daar ging op zo’n drukke avond keer op keer de bel, die “een rondje voor iedereen” aankondigde.

 

paoter Bavelulleke                                                 

N.N.

zo werd iemand weleens genoemd vanwege een opvallend uiterlijk kenmerk. Jan "de Schèl" Schellekens (zie hoofdstuk 1) werd bijvoorbeeld zo genoemd omdat hij op de lagere school al een zogenaamd ziekenfondsbrilleke droeg.

 

de Paters van Ave Maria

congregatie van de Oblaten van de H. Franciscus van Sales

Deze paters zijn genoemd naar het huis waar zij 40 jaar woonden, te weten “Ave Maria” aan het Columbusplein (voorheen het Transvaalplein) en de Voltstraat (vroeger Nieuwe Goirleseweg). De congregatie vestigde zich in 1928 in Tilburg vanuit Overbach (Duitsland), op uitnodiging van pastoor Bertens van de parochie Broekhoven. Na enkele jaren voorlopige huisvesting in de Vogelstraat (die toentertijd van de Oerlesestraat naar de Broekhovenseweg leidde), namen de paters in 1930 hun intrek in het kloostergebouw uit 1914, dat naar zijn stichteressen bekend stond als “Ave Maria”. De Oblaten stichtten hier ook een school voor jongens die missionaris of leraar wilden worden. Daartoe werd het gebouw (architect Jan v.d. Valk) in de eerste helft van de dertiger jaren uitgebreid door de beginnend architect Jos. Bedaux (zie foto). De paters Oblaten bleven hier tot 1970 (zie ook Ave Maria in hoofdstuk 4).

 

 

ene Pèèn

N.N.

een willekeurig lid van de familie Pijnenburg (of -borg). In Berkel-Enschot werd zo iemand Pijnen genoemd.

 

den Pèèrekòp

N.N.     

een man, aan wie je kon zien dat hij aan de Engelse ziekte leed, werd zo genoemd. Kinderen uit de buurt die dit niet wisten pestten hem hiermee.

 

Pèpè de Mèùleezel

N.N.

Was een handelaar in oude todden e.d. die in Goirle langs de deuren ging met een kar die getrokken werd door een ezel. Iedere keer dat hij een bocht om ging riep hij hard: “Pèpè” om te laten horen dat hij er aankwam. Daarom werd híj Pèpè de Mèùleezel genoemd.

 

de Plèkzusse

N.N.

gezusters over wie gezegd werd dat ze heftig konden vrijen.

 

de Poel

N.N.

dit was en gruunjas (zie daar) die zo genoemd werd

 

de Poeperd

N.N.

hiermee werd een winkelbediende aan het Julianapark genoemd, wiens kinderen de Kakkerkes genoemd werden.

 

Poepie (1)                      

N.N.                                     

zo noemden ze een schoenmaker aan het Merodeplein.

 

Poepie (2) èn Akkie

N.N.                                                    

dit waren twee werklozen, die in een smal deel van et Kedènt (Kwaadeindstraat, zie hoofdstuk 4) woonden ter hoogte van het huidige Zorgcentrum Den Herdgang. Dit is waar vroeger de wollenstoffenfabriek Kastofa Van Beurden stond (daar is in de Kwaadeindstraat lange tijd een wegversmalling geweest met kleine huisjes en een café). Poepie en Akkie gingen langs de huizen om todden op te halen of lucifers te verkopen. 

 

de Pòsthèrmenie of Postfanfare

PTT Harmonie Tilburg         

deze bedrijfsharmonie werd in 1923 opgericht. Na diverse naamswijzigingen in verband met overnames binnen het postbedrijf heette ze op het laatst de TNT Harmonie Tilburg en vierde in december 2003 het tachtigjarig bestaan met de uitvoering van een jubileumconcert samen met de Tilburgse Operette Vereniging T.O.V. In 2010 ging de harmonie verder als een zelfstandige vereniging onder de naam Muziekvereniging Andara.

 

In 1928 bracht de dan 5 jaar bestaande Pòsthèrmenie een aubade aan de heer Kessels in de Industriestraat vanwege zijn zeventigste verjaardag. Aansluitend maakte ze een muzikale wandeling door de stad. Hier marcheert de Pòsthèmenie door de Spoorlaan (foto: coll. RAT)

 

ene prèùk

N.N.

iemand die een pruik draagt.

 

Prutsmadame of Kakmadame

N.N.

zij waarschuwde smokkelaars bij onraad door "poetje poetje" te roepen (alsof zij de poes zocht?) Zij woonde in et Krètshöske, dat een van de huisjes geweest moet zijn van den Èùlevlucht op Korvel (zie in hoofdstuk 4). Deze groep oorspronkelijk weverswoningen stond wat geïsoleerd ten opzichte van de toenmalige bebouwing en werd geschikt geacht voor bewoning door mensen die een besmettelijke ziekte bij zich droegen, zoals schurft.

 

ene Pukkelèèr of Pungelèèr

N.N.

een smokkelaar, had heel wat mee te sjouwen in z'n pukkel.

 

 

2.R

 

et Radiomènneke

N.N.                                                     

dit was een etherpiraat die tot eind van de jaren 1980 werkte vanuit zijn studio in de omgeving Trouwlaan - J. van der Heijdenstraat. Hij werd talloze malen gesnapt, waarbij zijn apparatuur in beslag werd genomen. Zijn platen mocht hij dan van de rechter houden. Sympathisanten in zijn omgeving zorgden er steeds weer voor dat hij aan nieuwe zendapparatuur kon komen, tot de volgende politie-inval (zie ook hoofdstuk 1 bij “Tilburgse Tijl” Corstanje).

 

Raphaëlieten

leden van de Nederlandsche R.K. Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel St. Raphaël, ook wel: de Remblokvereniging

De landelijke spoorwegstaking van 1903 had groot ledenverlies tot gevolg voor de bestaande neutrale vakorganisatie. De net in oprichting zijnde katholieke bond van spoorwerklieden plukte daar de vruchten van. Kapelaan Weijers had aangedrongen op een sterke katholieke organisatie van spoormensen. In februari 1903 werd in Tilburg de Nederlandsche Rooms Katholieke Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel “St. Raphaël” opgericht die door de crisis bij de neutrale vakorganisatie meteen al 2.000 leden kreeg. De neutrale bond werd in 1904 nieuw leven ingeblazen maar was intussen haar monopoliepositie kwijt en werd ook niet meer de grootste bond.

Een van de wapenfeiten van St. Raphaël was dat zij in 1913 de oprichting initieerde van de R.K. Woningbouwvereniging St. Joseph. Dit was voor Tilburg de eerste woningbouwvereniging die uitsluitend werkzaam was in het belang van verbetering van de volkshuisvesting.

Een van de centrale figuren bij dit alles was Josephus (Jos) Franciscus Horvers (1883-1968, x 1910 Adriana Maria Dankers, 1885-1956). Hij begon als smid en bankwerker (1907-’17) in “et Atteljee” van de Spoorwegen en werd vervolgens bezoldigd hoofdbestuurder van St. Raphaël. Hij was medeoprichter en de eerste voorzitter van St. Joseph en bleef 50 jaar voorzitter van de woningbouwvereniging. Hij had nog diverse nevenfuncties in het maatschappelijk en cultureel leven en was ook gemeenteraadslid (1917-’28). Jos Horvers kreeg diverse onderscheidingen en het Horversplein is naar hem genoemd. Een initiatief waar Jos Horvers ook bij was betrokken, was de oprichting in 1915, samen met P.C. de Brouwer (den Doctor, zie hoofdstuk 1), C. van den Dries en drs. Weterings, van de R.K. Volksuniversiteit De Kleine Academie waar hij tot 1950 voorzitter van is geweest. De doelstelling was om wetenschap en kunst beter toegankelijk te maken voor mensen uit de lagere inkomensklassen.

 

Het bestuur van de Tilburgse R.K. Volksuniversiteit De Kleine Academie in 1924. Voorste rij v.l.n.r.: F. Lepelaars, P.C. de Brouwer, J.H. Horvers en mevr. Meijs. Achter v.l.n.r.: G. Bolsius, G.L.J. Eras, A. van Delft, J.K. Mercx en W. Didden (foto en informatie uit De Straten van Tilburg door Ronald Peeters, Tilburg 1987)

 

Reej den Bèls                                                                              

N.N.

woonde op de hoek van de Pretoria- en Zandrivierstraat (een zandweg die destijds een directe verbinding gaf tussen Oerle/Korvel en het gebied rond de latere Willem II-kazerne). Hij had een opvallende bult op z'n voorhoofd waar zijn pet op rustte. Waar zijn bijnaam vandaan kwam wist niemand.

 

ene Reyer

N.N.

zo werd een handelaar/tussenpersoon genoemd die ruwe wol afnam van Leidse textielfabrikanten, deze hier liet bewerken (spinnen en weven) en daarna voor verdere bewerking en verkoop terugstuurde. Een vorm van loonveredeling avant la lettre. De Tilburgse Reyers ontwikkelden zich na verloop van tijd tot zelfstandige fabrikanten. Het woord zou afgeleid kunnen zijn van "reeder" of "reyder", van het werkwoord "reeden" = gereedmaken, bereiden.

 

de RIOS-bende

Ruzie (of Roven) Is Ons Streven

dit was een beruchte jeugdbende in Tilburg in het midden jaren 1950, die 20 à 30 leden telde en toen al opzien baarde door de gevestigde macht (de politie) uit te dagen. Zij verkozen o.a. de Golse Boskes (zie hoofdstuk 4) als plaats om samen te komen. Voor de volle naam van dit gezelschap waren overigens nog verschillende andere varianten in omloop, want de letter R bood veel mogelijkheden.

 

Ròkkevoebòl                                                                              

voetballende fraters

het voetbal dat tijdens het speulketier weleens door de fraters onderling werd gespeeld, die voor deze korte tijd hun rokken niet wisselden voor een trainingspak. Het schijnt onder de leerlingen veel hilariteit te hebben gewekt, die langrokken achter de bal aan sjouwend. Er werd gefluisterd dat ze er niets onder aan hadden…

 

Ròkkevoebòl hoefde niet altijd beperkt te blijven tot de speulplòts. Dit ziet eruit als een serieus spelmoment van de fraters op echt gras (foto: coll. Fraters van Tilburg) 

 

ene Rôoje

N.N.                                                                    

spotnaam voor iemand die rood haar had, of een socialist. Dit laatste was niet typisch Tilburgs. Wél typisch Tilburgs was het gebruik van deze bijnaam speciaal voor bewoners van den Bèsterd. Dit had te maken met het feit dat er in die wijk veel mensen woonden die werkten in de NS-werkplaats (zie hoofdstuk 4, den Atteljee). Veel werknemers in dat bedrijf waren al vroeg aangesloten bij een vakbond (zie hiervoor, bij de Raphaëlieten).

 

de Rôojen Harrie

N.N.

Hij werkte als kapper bij de Loowiekes Schuurkes (zie hoofdstuk 1) aan de Korvelseweg. 

 

de Rôoj Harte              

congregatie Missionarii Sacratissimi Cordis (MSC, Missionarissen van het Heilig Hart van Jezus)

dit was een van oorsprong Franse congregatie van missiepaters die zich in 1882 in Tilburg vestigde. Deze paters dankten hun bijnaam aan het feit dat zij destijds op hun habijt een insigne droegen met rood hart. Zij werden ook wel Missionarissen van het Heilig Hart van Issoudun genoemd, naar de plaats in Frankrijk waar de congregatie in 1855 was gesticht. Toen zij in Tilburg kwamen vonden ze voorlopige huisvesting in de voormalige lakenfabriek van Schreppers op de Vèldhoove, wat er zó uitzag:

 

Foto uit Het Geheugen van Tilburg

 

In 1890 betrokken zij het nieuwe "Missiehuis" aan de Bredaseweg, ontworpen door  architect A.G. Hubert de Beer (zie hoofdstuk 1, de Zwarte Beer). In 1897 werd de kloosterkapel voltooid. Samen met de oorspronkelijke ommuring van het complex vormen deze gebouwen thans een rijksmonument. Later werden er op het 2,8 ha groot terrein nog enkele uitbreidingen gerealiseerd, te weten in 1934 ten behoeve van een klein-seminarie en in 1970 een kloosterverzorgingshuis. In 2000 was er een Missionair Service Centrum in het Missiehuis gevestigd, dat o.m. onderdak bood aan “De Baanbrekers”, voor de sociaal-culturele activiteiten. Ook heeft de kunstenaar Reinoud van Vught op de “kofferzolder” van het Missiehuis zijn atelier gehad.

 

 

In 2003 begon men plannen te maken om het complex op termijn af te stoten, gezien de vergrijzing van de congregatie. In 2010 werd het Missiehuis verkocht aan een particuliere projectontwikkelaar die in de jaren daarna het kloostercomplex onder handen nam en het hoofdgebouw inrichtte voor bewoning (appartementen, kamers en werkruimte) en een kwaliteitsrestaurant. In de tuin werd een aantal stadswoningen gerealiseerd.   

Henricus (Henri) Geurtjens was een markant lid van de congregatie van de paters MSC. Hij werd geboren te Deurne in 1875 en kwam al jong naar Tilburg om de opleiding tot pater van de Rooj Harte te volgen, die toen nog provisorisch op de Vèldhoove zaten. Hij doorliep zijn opleiding deels ook in kloosters in Frankrijk en België (Antwerpen). Nadat hij in 1900 priester was geworden werd hij eerst (tot 1903) docent aan de opleidingsschool in het Missiehuis in Tilburg. Daarna werkte hij bijna 30 jaar in de missie. Vanwege zijn grote interesse voor de talen en culturen aldaar bouwde hij een groot volkenkundig oeuvre op en schreef ook enkele boeken over zijn ervaringen. Toen hij terug was in 1934 begon hij te werken met en voor woonwagenbewoners in Tilburg, die in een kamp verbleven bij de Dongeseweg. In 1960 werd daar een straat naar hem genoemd. In 1936 werd pater Geurtjens ook conservator van het Nederlands Volkenkundig Missiemuseum aan de Paleisring. Dit moet een kolfje naar zijn hand zijn geweest.

 

Studiezaal in het Missiehuis van de Rôoj Harte in 1935

 

Pater Geurtjens (2e van links) heeft iets te vieren, mogelijk zijn gouden priesterjubileum in 1950, en wordt daarvoor gehuldigd door burgemeester baron Van Voorst tot Voorst die in gezelschap is van zijn echtgenote (foto: coll. RAT)

 

Aan de Pater Geurtjensweg in 1960
 

Tjeu Cleutjens uit Boxtel (geboren in 1934 aan het Schaepmanplein, het huidige Horversplein) beschreef in januari 2001 iets van het strenge regime dat de paters en fraters erop nahielden: "Eind jaren vijftig waren op een gegeven moment drie van mijn neven, uit één gezin, student op het Missiehuis. Ons moeder deed voor hen de was, die ik wekelijks moest ophalen en weer terugbrengen, want de jongens zelf mochten, zelfs als ze over ons plein wandelden, níet bij ons binnenkomen! Ook mochten de fraters van de Piusschool mij, toen ik in 1944 vrij langdurig ziek thuis was, alleen maar even door het raam van de voorkamer begroeten en beterschap wensen. Het is in onze tijd werkelijk ongelooflijk. Overigens heeft slechts één neef van mij het volgehouden. Hij werkt nu al meer dan 30 jaar als missionaris op de Kei-eilanden in Indonesië, en dat is tegenwoordig geen pretje!" Je moest dus echt een sterke roeping hebben gehad wilde je dit pad kiezen (zie ook: “Horversplein” door Tjeu Cleutjens, in de rubriek Geschreven Stad elders op CuBra).

 

de Rôojen Bond

Algemeene Nederlandsche Bond van Textielarbeiders De Eendracht

de landelijke socialistische textielvakbond, in 1898 opgericht in Twente, was vanaf 1903 ook in Tilburg aanwezig. Deze moest hier wel opboksen tegen de machtige katholieke vakbonden te weten de bij de Gildenbond (zie: de Bond van Bodde) aangesloten gilden, het R.K. Weversgilde St. Severus en het St. Paulusgilde (die in 1905 samengingen in het R.K. Textielarbeidersgilde St. Severus. Sint Severus van Ravenna was patroonheilige van wol- en lakenwevers), en de Nederlandsche R.K. Textielbond St. Lambertus (zie hoofdstuk 1: Lambert Poell). Kort voor de Eerste Wereldoorlog viel de afd. Tilburg van De Eendacht al uiteen bij gebrek aan leden. Door (dreiging met) ontslag door de fabrikanten, wat een gevolg kon zijn van het lidmaatschap, kozen veel leden namelijk eieren voor hun geld. In 1914 werd de afdeling echter alweer opnieuw opgericht, en nu definitief.

 

Ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de afd. Tilburg van De Eendracht poseren de voormannen v.l.n.r.: Willem Claessen, Janus van Boxtel, Jaonneke Janssens, Bart van Pelt en Tjeuke Timmermans in 1954 voor de Lindeboom op de Heuvel.

 

de Rôoj Spie

N.N.

een zekere roodharige Anna, die naar de maatstaven van de eerste naoorlogse jaren jurken droeg met een diep decolleté (Hoefstraat).

 

et Rôojke

N.N.                     

zo werd een winkelierster op et Gurke genoemd, waarschijnlijk omdat zij een rossig uiterlijk had.

 

Ròtte Koeje Teege Vieze Vèèrekes

voetbalclub RKTVV 

dit was kaojjongestaol voor de voluit: Rooms-Katholieke Tilburgse Voetbal Vereniging. Deze R.K. voetbalclub ontstond in 1917 uit het jongerenpatronaat van de parochie Hasselt, aanvankelijk onder de naam RKTVV Wilhelmina, maar vanaf 1921 werd het gewoon RKTVV omdat er elders al een (oudere) voetbalclub Wilhelmina was. In het begin speelde RKTVV op een veld bij Boerke Mutsers in et Zaand (zie hoofdstuk 4). In 1920, ’30 en ’31 werd RKTVV landskampioen van de R.K. Federatie. Rond die tijd verhuisde de club ook naar een terrein nabij de Weverstraat en later - toen daar de Ringbaan Noord werd aangelegd - naar de Dongenseweg (nu Rueckertbaan).

Hasseltkenner Elie van Schilt wist zich te herinneren dat de club voor de oorlog nog RKTVV-VKC heette, als afdeling van de R.K. Jeugdorganisatie VKC (Voor Koning Christus) welke werd geleid door de priester Cox die tot 1943 kapelaan was in de Hasselt (zie: “Nijverheid in de Hasselt” door Elie van Schilt 2001, op www.cubra.nl en ook verwerkt in: “De Hasselt, een dorp apart”, door Ronald Peeters m.m.v. Ed Schilders en Krelis Swaans, Tilburg 2017, p. 53-83. Zie ook hoofdstuk 4 onder Fesjèèr.)

In 2017 viert RKTVV haar honderdste verjaardag onder een minder goed gesternte: de club staat er financieel zwak voor en zal een fusie (moeten) aangaan met NOAD en Longa tot FC Tilburg. 

 

Spelmoment uit de wedstrijd van RKTVV (gestreepte shirts) tegen Blerick (1-1) in 1936 (foto: coll. RKTVV)

 

Gemoedelijke familiesfeer en geestelijke coaching langs de lijn van het RKTVV-veld aan de Dongeseweg in 1950 (foto: Schmidlin) 

 

de Rottenbaord

N.N.                     

hij werd zo genoemd omdat hij in zijn gezicht een lelijke huid had, vol exceem.

 

den Rubberen Haomer

N.N.

hij was een loodgietersknecht en had een donkere huidskleur.

 

de Ruisvoorngroep

N.N.

Hiermee werden bewoners van de Ruisvoornstraat bedoeld (zie ook hoofdstuk 1: den Blènde Peer Rokven). Deze straat vormde een arme achterstandsbuurt met een hechte groepscultuur die in een isolement verkeerde ten opzichte van omgevende buurten. Deze situatie werd rond de vijftiger jaren zo exemplarisch gevonden dat het Provinciaal Opbouworgaan Noord-Brabant er in 1961 een speciaal sociologisch onderzoek naar verrichtte (waarin de naam “Ruisvoorngroep” opdook), dat in 2017 nog wordt aangehaald bij een bestudering van de hedendaagse problemen inzake onmaatschappelijkheid e.d. in deze provincie. In de jaren zestig verdween de naam Ruisvoornstraat en kwam daar de Alverstraat voor in de plaats. Na de sloop van een aantal woningen is dit nu de Baarshof. Het geheel van naar vissen vernoemde straten wordt wel “de Visserijbuurt” genoemd.

 

 

2.S

 

Schêef Bartje               

N.N.

hij woonde in de jaren 1960 in een huisje bij het kanaal: direct over de brug van het Lijnsheike aan de rechterkant.                Of zijn bijnaam hier iets mee te maken heeft vertelt de geschiedenis ons niet.

 

Schêeve Bèrtus

N.N.                                                    

hij woonde in de jaren 1940-'50 in de Dr. Mollerstraat, liep iets gekromd en luste graag een borreltje. Mogelijk was het Bertens in plaats van Bertus, en zou dit dan zijn achternaam kunnen zijn geweest. 

 

de Schèèle Dien, Schèèle Jan, Schèèle Maanus, Schèèle Paulien

N.N.     

de eerste verdiende met haar lichaam de kost, de tweede woonde in de Oude Kerkstraat en handelde in lompen en oud ijzer, de volgende was muzikant en de laatste dreef een snoepwinkeltje in het begin van de Koestraat (nu NS-plein). Of ze nou ook allemaal echt scheel keken of niet …. de straatjeugd moest toch íets na te roepen hebben ……!? 

 

Schôojers Vraoge Gèld of Snòtneuze Voetballe Gèère

voetbalclub SVG

de Sportvereniging Gasthuisstraat, opgericht door de fraters in 1927. Inmiddels voetbalt SVG op het sportpark tussen de Rueckertbaan en het Wilhelminakanaal. Als amateurclub heeft ze gezelligheid en maatschappelijke betrokkenheid hoog in het vaandel. Dit laatste blijkt uit de aandacht voor het G (Gehandicapten-) voetbal waar SVG al lang mee aan de weg timmert

 

de Schòtjes, of den Doedelzakgroep. Als jeugdband in de jaren 1950-’60 ook wel: de Schatjes

de Scotjes, vanaf 1983: Dutch Pipes and Drums

Op 27 oktober 1944 (geboortedag van Pirke Donders!) werd Tilburg bevrijd onder aanvoering van de 15th Scottish Division van General Major Colin Barber. Wie er toen zelf bij was of later het videomateriaal te zien kreeg zal de indrukwekkende, ruim twee meter lange gestalte van generaal Barber in zijn traditionele Schotse outfit nooit meer vergeten. Hij werd met Schots gevoel voor humor ook wel “tiny” Barber genoemd.

Tilburg maakte in die dagen kennis met de muziek van de Scots Guards, echte doedelzakspelers met trommelaars en een Drum Major voorop. Zij gaven twee dagen na de bevrijding een muzikale show op de Markt die diepe indruk maakte.

 

De bevrijders o.l.v. generaal Barber worden de dag na de bevrijding ontvangen op het Paleis-Raadhuis. Links van hem burgemeester Van de Mortel en rechts wethouder Janssens (foto: coll. RAT) 

 

In de tijd daarna speelden de kinderen weer op straat, maar er was niet veel om mee te spelen. Dit ondervond ook een groep kinderen rond de Lange Nieuwstraat, waar verschillende kinderen uit het grote gezin van Mutsaers bij hoorden. Vader Bernard kwam toen op het idee om de jongens te voorzien van trommels en namaak doedelzakken. Hij werd daarbij geholpen door zijn broer Adrianus (Janus) die met name goed trommels kon maken. De broers gingen zelfs naar Sittard om bij de doedelzakgroep van de Koninklijke Marechaussee meer te leren over deze Schotse muziek en de instrumenten. Vervolgens ging men ook aan de slag met het maken van uniformen, met hulp van de wollenstoffen-fabrieken van Pessers van Zuylen en AaBe, en de huishoudschool Sancta Maria in den Besterd. Zodoende werd in 1953 Jeugddoedelzakband “De Scotjes” door de broers Bernard en Janus Mutsaers officieel opgericht.

 

Vroege opname van de Jeugddoedelzakband De Scotjes met nog vooral veel trommels, gereed voor een mars richting Breda (?) zo te zien in de Heuvelstraat bij de Oude Markt. Bernard Mutsaers (links met hoed) geeft nog enkele aanwijzingen.

 

In oktober 1954 (10 jaar bevrijding) paradeerden de Scotjes voor het eerst in volledig uniform, samen met hun grote broers The Cameronians uit Schotland. Colin Barber was er ook. De Tilburgse Scotjes veroverden de harten, ook al bespeelden ze nog namaak doedelzakken die bestonden uit een zak met stro, waar spinnerijhulzen uit staken waarin mirlitons of blokfluitjes waren verborgen! Het was dus vooral een jeugddrumband in Schots uniform. Toch was het een mooi debuut, en na een even geslaagd optreden in het Wolcorso kon er gedacht worden aan de aanschaf van echte doedelzakken en opleiding tot echte doedelzakspelers. Pastoor Karel Janssen uit de Gasthuisstraat (zie hoofdstuk 1) bood de Scotjes de eerste echte doedelzak aan.

 

De Scotjes, voor het eerst met slobkousen aan, klaar om deel te nemen aan het Wolcorso in 1954. Hiermee vierde de stad dat ze tien jaar eerder bevrijd was door de Schotten en weer helemaal terug was als wolstad (foto: Tilburgse Herinneringen op Facebook).

 

De successen volgden elkaar nu snel op. Hoogtepunten waren deelname aan een parade bij het bezoek van oorlogsheld Montgomerey aan ons land en een (eerste) televisie optreden in 1957. Dan het eerste lustrum in 1958 met de start van een donateursactie voor meer doedelzakken (van 8 naar 12) die NLG 300,- per stuk kostten en uitbreiding met een dansgroep naar Schots voorbeeld (in die groep van vijf deden drie dochters van Bernard Mutsaers mee). In 1959 werd deelgenomen aan het groot défilé op Paleis Soestdijk tijdens Koninginnedag. In het jaar van het derde lustrum (1968) moesten de Scotjes afscheid nemen van oprichter en voorzitter Bernard Mutsaers die 54 jaar oud kwam te overlijden. Eerst volgde broer Janus en dan zijn zoon Gerard hem op. Rond 1973 begon er een mindere periode met een tanende belangstelling, die tien jaar duurde. In 1983 vond er een herstart plaats als “Dutch Pipes and Drums” met nieuwe uniformen en niet meer als jeugdband. Vanaf toen ging het weer goed met “de Scotjes”.

De Scotjes vierden als Dutch Pipes and Drums in 2003 met 60 leden het feit dat ze 50 jaar eerder waren opgericht. De weduwe (Bernard) Mutsaers-Cruijssen kreeg bij die gelegenheid het eerste exemplaar van een jubileumboek uitgereikt. De ouder wordende leden van de oorspronkelijke Scotjes werden in het dagelijks leven nog lang Scotjes genoemd. De muziek van de Scotjes werd in Tilburg wel jêûkmuuziek genoemd, vermoedelijk naar de rol van de oksels bij het spelen, of jèngelmuuziek door de mensen die de langgerekte hoge tonen niet konden verdragen. Anno 2008 telt het corps tachtig leden, waaronder dertig pipers en dertien drummers. “The Dutch Pipes and Drums” is het grootste doedelzakcorps in Europa. De groep heeft de officiële status van clanband binnen de wereldwijde Clan-Donald organisatie.

 

Ook deze foto van een ontmoeting tussen oude en jonge Scotjes werd bij de herdenking in 1954 gemaakt (coll. RAT)

 

De Schòtjes waren weer wat groter gegroeid toen deze foto werd genomen (rond 1960)

 

de Schout bij Nacht

N.N.

vrouw die altijd pas als het donker was "de straot deej", dit wil zeggen de stoep ging vegen, ramen lappen e.d. Woonde aan de Ringbaan-Noord/Groeseind.

 

ene Schreuwer

N.N.

Was een halfgesluierde, zwarte figuur die met de aanspreker (zie: kraaj) meeliep. Terwijl de laatste de rouwbrieven bezorgde aan de deur, speelde de schreuwer (in Frankrijk: pleurant) op het midden van de straat zijn hartverscheurende rol.

 

ene Schrobbelèèr

N.N.

werkte in een textielfabriek aan de kaardmachine, waarop de ruwe wol werd "gekamd". Later ook de naam van een Tilburgse kruidenbitter, vooral populair geworden door het carnaval.

 

Schup Alle Ròtzakke Ten Ondersteboove

voetbalclub Sarto

Voluit: de R.K. Sportvereniging Sarto. Deze werd genoemd naar Paus Pius X, wiens burgerlijke naam Guiseppe Sarto was. In de naam kan men ook de afkorting zien van: “Strijd Altijd Rechtvaardig Ter Overwinning”. Dat is dus een heel andere toon dan welke de volksmond gebruikte, maar dat zien we bij meer voetbalclubs die in dit hoofdstuk zijn vermeld. Overigens is het bedenken van een naam voor deze nieuwe voetbalclub in 1928 een moeilijke opgave geweest, totdat de kleine Harrieke van Hest opstond en opperde: "Ons clubke Sarto te noemen, dè zal Paus Pius X beslist gèère heure en et is noggens en hille makkeleke naom òk". Het feit, dat deze paus in 1914 al was overleden, werd voor het gemak maar even door de vingers gezien!

De club is ontstaan uit de St. Thomas jongensschool in de parochie Margarita Maria Alacoque van pastoor de Klijn (zie hoofdstuk 1) aan de Ringbaan West. Kort na het begin van deze school in 1924 werd er door scholieren al gevoetbald onder leiding van enkele broeders, op een veldje aan de Alberdingk Thijmstraat, nabij hun klooster aan de Ringbaan West. In 1928 werd besloten tot oprichting van een echte voetbalclub: RKSV Sarto. In 1930 was de jonge club al groot genoeg om in de competitie te gaan spelen. Wel moest ze in het begin gebruikmaken van tijdelijke en geleende accommodaties. In 1935 werd een terrein aan de Delmerweg in gebruik genomen, waar Sarto tot de jaren vijftig min of meer mee uit de voeten kon. Toen de club daar weg moest, is ze begin vijftiger jaren te gast geweest op de velden van NOAD en Broekhoven, totdat enkele jaren daarna een eigen, nieuw sportpark Westend aan de Gilzerbaan in gebruik kon worden genomen. In die tijd werden er binnen de RKSV Sarto ook enkele andere sporten bedreven: volleybal, gymnastiek, tafeltennis en honkbal, maar vanaf medio jaren vijftig werd de focus helemaal gericht op voetbal en volleybal. In de tachtiger jaren gaf de groei van uitbreidingplan De Blaak een nieuwe impuls aan de juniorenafdeling. De clubkleuren van Sarto, dat nog steeds aan de Gilzerbaan gevestigd is, zijn dezelfde als die de gemeente Tilburg als huiskleuren gebruikt: blauw en geel.

 

Inzegening door pastoor De Klijn van het terrein van voetbalclub Sarto aan de Delmerweg in 1935. Links in de tweede rij de erevoorzitter van Sarto, prof. dr. Jan E. de Quay, de latere minister-president (foto: coll. RAT)

 

Sportcomplex Westend aan de Gilzerbaan met op de achtergrond de voormalige modelboerderij, waarin vijf kleedkamers waren gemaakt met koud stromend water. In 1956 werd dhr. Van Alphen terreinbeheerder. Hij kwam met zijn gezin in de boerderij wonen, die in 1957 werd voorzien van een nieuwe rieten kap. Ook werden een oude stal en een opbergruimte verbouwd tot nieuwe faciliteiten voor Sarto (foto uit 1958, bron Joost van Alphen www.geheugenvantilburg.nl/page/18260/)

 

Schuppen En Trappen of Stokhasseltse EtterTenen

voetbalclub SET

dit was de bedrijfsvoetbalvereniging van de textielfabriek van Eras, oorspronkelijk opgericht in 1930 door Koos Eras als bedrijfsvereniging van H. Eras en Zonen in de Goirkestraat. De clubkleuren waren rood, wit en blauw en de officiële naam van SET luidde toen: Sportclub Eras Tilburg. Er werden ook andere vormen van sport gedaan, zoals wandelen, fietsen en in de zomermaanden honkbal. Dat wandelen was speciaal voor de vrouwen, maar SET was ook de eerste voetbalclub van Tilburg met een vrouwenafdeling. Die heeft dertig jaar bestaan en een poosje flink aan de weg getimmerd op het hoogste niveau.

In het begin werd er gespeeld op een weilandje aan de Kasteeldreef, bij de fabriek op et Gurke. Toen SET in 1934 lid werd van de voetbalbond, en in de competitie ging spelen waar een bedrijfsnaam niet was toegestaan, veranderde de officiële naam in: Strijdt En Triomfeert. Aanvankelijk werd er op verschillende locaties gevoetbald waarvan de meeste wel rond et Gurke waren gelegen ( (zie hoofdstuk 1: Boer Scheerders). Als warm voorstander van sport in bedrijfsverband zorgde Koos Eras (een halfbroer van Jan en Mathieu de Koffiemènnekes, zie hoofdstuk 1) uiteindelijk ook voor een eigen stuk grond aan de noordkant van het kanaal, tegenover de plek waar intussen de fabriek van H. Eras Janssen aan de Ringbaan Noord stond. Daar is de club lang geSETtled geweest. Koos Eras is niet alleen de oprichter, maar daarna ook lang bestuurslid gebleven bij SET, waarvan 25 jaar als penningmeester. Het leverde hem het erelidmaatschap van “zijn” club op. Hij kreeg ook enige bekendheid als rallyrijder. Zo nam hij deel aan de Tulpenrally en de Rally van Monte Carlo.

 

Ook de firma Eras reed mee in het Wolcorso van 1954 en wilde graag showen via de persoon rechts, welke mooie Schotse stoffen er in de fabriek gemaakt werden. In de cabine waarschijnlijk Harrie Snijders, die bij H. Eras & Zn. werkte en meebouwde aan de praalwagen met tweed stoffen (bron: Daan Eras). Ter verhoging van de feestvreugde rond 10 jaar bevrijding werden er ook veel bloemversieringen meegevoerd in de stoet (foto: Tilburgse Koerier, coll. RAT)

 

Op het hoogtepunt telde SET vijfhonderd leden (alle takken van sport samen). Dan gaat de aanwas geleidelijk stagneren, maar SET bleef voetballen op het Koos Eras Sportpark aan de Goirkekanaaldijk, ook nadat de fabrieken van Eras eind jaren vijftig hun activiteiten hadden beëindigd. Oprichter Koos Eras overleed in 1978. Het zal hem wel heel gemengde gevoelens hebben gegeven hoe aan de ene kant het familiebedrijf ten onder ging in de textielcrisis en aan de andere kant “zijn” SET gewoon bleef bestaan. In 2009 verloor SET dan toch zijn zelfstandigheid. Er waren duidelijk te veel amateurvoetbalclubs in Tilburg en er moest ingedikt worden. SET fuseerde met buurman VV JPS (Jonge Protestanten die Samenwerken, sinds 1933) tot NORDEA en verhuisde naar de aangrenzende locatie van zijn fusiepartner. In 2015 ging de fusieclub op in de amateurvereniging van Willem II, die op dezelfde locatie werd gevestigd (Heikantlaan - Midden-Brabantweg, Sportpark Noorderpark).   

 

Sientje stront aon dere kont

N.N.     

zij was een oud vrouwtje dat gepest werd door enkele kaojong toen ze eens zat te poepe in der schèèthöske. Zij gooiden toen ene kaaj in de strontput terwijl ze daar zat. Het ging er dus niet zo netjes toe daar (waar?)  

 

de Sintelzêef

N.N.

hiermee werd een arme vrouw bedoeld die altijd met een zak langs de weg liep te zoeken naar nog bruikbare sintels, dat waren slakken van de (cokes-) gasfabriek waarmee bijvoorbeeld fietspaden werden verhard. Het zeven van sintels werd vroeger gedaan uit de as van de kachels, om de nog brandbare resten opnieuw te gebruiken. Daar kon men dan een sintelzêef voor gebruiken.

 

(Sint) Leendert                          

Sint Leonardus                           

dit was de in 1918 opgerichte studentenvereniging van de R.K. Leergangen, die vanaf 1940 thuis was op de (tegenwoordige) Korte Heuvel in café Voskens (Vòskes, zie hoofdstuk 4). Daar werd op de bovenverdieping vaak een gezellige studentikoze  boel gemaakt, met zang en pianomuziek. Deze bevlogen studenten gaven ook een literair tijdschrift uit, “De Kangoeroe”, en droegen bij aan tijdschriften “Roeping” en “Brabantia Nostra”. Het idealisme maakte na verloop van tijd steeds meer plaats voor een bestaan als louter gezelligheidsvereniging. Bekende leden waren: Anton van Duinkerken, Lambert Tegenbosch, Luc van Hoek (zie hoofdstuk 1), Gerard Knuvelder, Geert Ruygers en Frans Siemer (zie hoofdstuk 1). In 1970 viel het doek over de vereniging en ging Leonardus over in een sluimerend bestaan.

De Leergangen waren in 1912 in Den Bosch gesticht door dr. Hendrik Willem Evert Moller (Amsterdam 1869 – 1940, x 1902 Alice Elisa Theonia Bourgonjon) die een groot initiator van het katholiek onderwijs in Noord-Brabant is geweest. In 1916 stichtte hij ook de vereniging Ons Middelbaar Onderwijs, waarvan hij tot zijn dood in 1940 voorzitter bleef. Onder Moller verhuisden de Leergangen in 1918 naar Tilburg. In 1920 kwam Moller in aanvaring met het curatorium van de Leergangen en trad hij gedwongen af als rector. Dit zette veel kwaad bloed bij de studenten van Sint Leonardus voor wie Moller hun grote voorman was. Zij bleven demonstratief weg bij de installatie van zijn opvolger, prof. Th. Goossens. Die moest bij Leendert “op het matje komen” om vrede te kunnen sluiten….

 

Dr. Moller in 1917, portret door Jan van Delft

 

Leden van St. Leonardus in 1924 op bezoek bij de familie Moller (dr. Moller met vrouw en dochter centraal op de voorste rij). Het gezelschap poseert voor het huis Eik en Zon, Bredaseweg 371. (Uit: “Bredaseweg met Drie Gezichten”, door Berry van Oudheusden 2015, coll. RAT)

 

Sjierlie Tempel

N.N.                                    

man die zo nu en dan door de wijk het Groeseind kwam, met zijn jas helemaal vol met speldjes en plaatjes van de filmster Shirley Temple. Dit gebeurde in de jaren 1930-'40, waarin deze Amerikaanse actrice furore maakte als kindsterretje. Dan zeiden ze in et Groesènd: "Heej, daor hedde Sjierlie Tempel wir."

 

Sjooke

N.N.

eigenares van eencentswinkeltje op de Koningshoeve.

 

Sjooke van de Brèùn Kleej

N.N.

liep altijd in het bruin gekleed (den Bèrndèèk).

 

Speldenrapers (Spèlderaopers)

fabrikantenfamilie Enneking

Leden van deze familie werden op et Gurke ooit zo genoemd omdat ze bekend stonden om hun zuinigheid (met vlijt). Zie in hoofdstuk 1 bij “IJzeren” Hein Enneking. Het woord speld kan hier ook de betekenis hebben van dennennaald. Die werden vroeger door arme mensen geraapt om op het vuur te doen.

 

de Spierietusmènnekes, of Spierietuszèùperkes

N.N.

dit was een groepje arme verslaafden dat gedoogd werd in de omgeving van de Leij, achter het destijds bekende café De Snoek (daar moest je een wit bruggetje over om hun bivak te benaderen. Zie voor dit café hoofdstuk 1: Oprinsen en Paulissen). Zij dronken (aangelengde) spiritus en waren daaraan verslaafd geraakt. In deze ellendige omgeving (er werd ook allerlei afval gestort) hadden zij een hut of hol gemaakt dat op zekere dag in de fik werd gestoken, omdat men zei dat hier ook heimelijk werd gevreeën. Deze daad is te verklaren uit het "moraliteitsoffensief" in de jaren 1950 tegen alles wat ook maar een zweem had van zedenverwildering. Daarna hield het groepje verslaafden zich meer op richting Goirle (Hoge Wal en Abcovenseweg). Ergens in deze buurt tussen Tilburg en Goirle bezat de familie Van Beurden een huisje in een bosje (zie hoofdstuk 1, Pietje Kuubiek van Beurden). Dit huisje werd in eerste instantie gebruikt door een groep van wat oudere mannen uit de omgeving Broekhoove (waaronder ene Fonske Kools) die er kwam om te kaarten (de kaartmènnekes). Later kwam daar de klad in omdat deze omgeving een ongure naam kreeg. De Spierietusmènnekes stonden overigens bekend als goedaardige mensen. Ze lieten zich er alleen 's zomers zien. Waar ze thuis hoorden wist men niet precies, maar één kwam er zeker uit de Koningswei. Dat was Manus Toepoel, die in de Prinses Sofiastraat woonde op de hoek van de Kiekespoort. Hij haalde zijn spiritus bij de drogisterij annex schildersbedrijf van Bartje Stappershoef. Manus heeft een tijd in de Kortestraat gewoond ter hoogte van het Oranjeplein, tegenover et Mòsterdmènneke Frans Elen (zie hoofdstuk 1).

 

en Stadskind

N.N.                                    

een algemeen gebruikte term voor een zwak begaafd en/of lichamelijk gehandicapt kind van welgestelde ouders, die niet wilden dat het na hun dood aan zijn of haar lot zou worden overgelaten en aan lager wal zou raken. Zij spraken uit voorzorg met de gemeente af dat deze (de gemeente) voor het kind zou blijven zorgen in ruil voor een schenking (legaat).

De gemeente zal het om privacyreden niet willen bevestigen maar men hoorde in dit verband weleens noemen: Joseph et Zòt Jooke Hollander (zie hoofdstuk 1), en een zoon van Van den Brekel (van de kledingzaak hoek Heuvelstraat en Juliana van Stolbergstraat).

 

de Stòpnòld (2)

N.N.

een lang uitgevallen dame van het Leo XIII-plein.

 

Strakketiete

travestieten

gehoord op de Tilburgse Kermis aan het eind van de jaren 1990, toen menig Tilburger in het kader van roze maandag voor het eerst met dit verschijnsel in aanraking kwam ("Oeh, kèk daor Sjèf, zèn dè naa Strakketiete?") Voor het eerst althans in de open lucht en buíten de echte kermisattracties (zie hoofdstuk 1: Van Wanrooij)

 

ene Strooptiet

N.N.

Zo noemde men een werknemer die voor verklikker speelde in de textielfabriek. In opdracht van de fabrikant hield deze anderen in de gaten of ze goed doorwerkten. Dit kwam in ieder geval rond 1900 geregeld voor.

 

Stukkeboer
N.N.
Hiermee werd een medewerker van een Tilburgse textielfabriek bedoeld die, eerst per kar en later met een bestel- of vrachtwagen, in de fabriek geweven lappen stof (stukke) rondbracht naar thuiswerkers in de stad die deze nakeken op productiefoutjes, welke er door nòppe of stòppe werden uitgehaald. Meestal gebeurde dit thuiswerk door gehuwde dames, omdat die destijds niet in een fabriek mochten werken.
(onderstaande foto’s zijn uit Tilburgse Herinneringen op Facebook)

 


Een stukkeboer (links) passeert op deze foto uit 1957 de spullen van Het Brabants Orkest, die op de Heuvel voor het Metropole juist worden overgeladen op een platte kar die ze tot bij het theater moest brengen.
 

Tilburgse betekenis van “een auto met stukken”
 

Deze thuiswerkster, Mien Monsieurs uit de Trouwlaan, “doet de stukke” vanwege het goede weer in de buitenlucht.
 

Sus Mèùl

N.N.

hij heette Franciscus en maakte een soort pantoffels, die waarschijnlijk boven van stof waren terwijl de zolen van fietsband waren gemaakt. Dit type was destijds in gebruik als betaalbaar schoeisel voor de armen. Sus was een meer gebruikte afkorting van de naam Franciscus (hier dichtbij ligt: Sooj voor Francois).

 

 

2.T

 

Thijsje Bom

N.N.

een jongen of man uit de omgeving Hoefstraat die een rond gezicht had.

 

(ene) Tiest

N.N.

voor een persoon met ruim bemeten hoofd, bijvoorbeeld zie in hoofdstuk 1: Tinus Coolen. Ook veel gebruikte afkorting voor iemand met de doopnaam (Jan-) Baptist.

 

den Tietenhapper                    

N.N.

hij was in de jaren na de oorlog 1940-'45 ploegbaas bij de textieltwernerij van Van Maren in de Groeseindstraat. Men noemde hem in de fabriek zo, omdat het verhaal ging dat hij wel tot zijn tiende jaar bij zijn moeder aan de borst had gehangen!  

 

den Tòk

N.N.

dit was een heftruckchauffeur in de textielfabriek Pieter van Dooren.

 

Tontje Roet

N.N.

die verdiende zijn kost met dieselmotoren.

 

Tooke Sik, of de Gèètedokter

N.N.

Zij woonde in de Lijnsezijstraat (zijstraat van het Lijnsheike). “Iedereen” ging daar met zijn zieke geit of bok heen. Maar ook als bijvoorbeeld je hond ineens iets had, iets scherps in zijn poot gekregen of zo, dan stond zij klaar om die te helpen (bron: gehoord door Herman Fitters bij Leo J.M. en Aletta Mutsaers – Kennis, Heikant)

 

Tooke Zèùp

N.N.

zij woonde op de Koningshoeve, in een van de Twaalf Apostele (zie hoofdstuk 4), en stond erom bekend dat ze graag een borreltje lustte.

 

Toon Medòllie of Dòllie of Toon Soes

N.N.

een die veel medailles had

 

Toon Schèl

N.N.

hij werd naar zijn (ongehuwde) moeder genoemd, die Schellekens heette. Woonde in de Reigerstraat, waar het naar men zei een komen en gaan was van ongeregelde gasten, en waar het niet netjes bleef.

 

de Törke

N.N.

de beneden de Lijn door Kaajbuuters (zie hiervoor) veel gebruikte schimpnaam voor alle Tilburgers van boven de Lijn, vooral die van et Gurke en omgeving. Verwijst mogelijk naar de concentratie van fabrieksarbeid in dat stadsdeel (mensen daar waren vaak bevuild, donker). Boven de lijn kende men onderscheid tussen Gurkese Törke en Hasseltse Schèùte. Zie voor meer: “Appetjoek, Spotten en schelden in Tilburg, Goirle en ommelanden”, door Ed Schilders, Tilburg 2016.

Een andere mogelijke verklaring voor de bijnaam Törke werd gegeven door Herman Fitters, die daarvoor kon putten uit herinneringen die de Gurkese huisschilder Frans de Kok in 1988 optekende (zie ook: Herman_Fitters_Frans_de_Kok_Goirke_herinneringen.htm). Volgens deze bron kan de bijnaam ook verwijzen naar de turksleren (törkslèère) broeken die in de negentiende eeuw veel werden gedragen door werklui. Deze broeken werden gemaakt van de sterke katoensoort diemit (bijv. vermeld in het Woordenboek van de Brabantse Dialecten Deel II, door Weijnen en Van Brakel, 1996).

 

Trees Babbel

N.N.                     

zj woonde in de jaren 1940-'50 in de Dr. Mollerstraat, en stond altijd overal te buurten, vandaar.

 

de Tricolores (vroeger ook: de Nationalen)

voetbalspelers van Willem II

De spelers van voetbalclub Willem II worden wel de Tricolores genoemd, naar hun gestreepte shirt in de kleuren van de Nederlandse vlag die gelijk zijn aan die van de Franse vlag. De laatste staat bekend als “Tricolores”, vandaar de voor Willem II gebezigde bijnaam. Minder bekend is dat zij in het verleden om dezelfde reden wel de Nationalen werden genoemd (zie: “Het jubileum van Willem II een eeuw geleden,” door Roger Rossmeisl in Erfgoed Magazine Tilburg, september 2021.) In 2020 werd het Willem II shirt, zoals dat tot rond 1960 werd gedragen (met rode kraag en boorden aan het eind van de lange mouwen), gekozen tot het mooiste voetbalshirt van Nederland aller tijden.

 

Aanvoerder Jordens Peters poseerde in 2020 in het winnende shirt uit 1960, dat tijdelijk opnieuw in productie werd genomen. Onder zijn arm een originele leren tuut (coll. Willem II)

 

Over de herkomst weten we, dat enkele leden van de fabrikantenfamilie Van den Bergh (zie o.a. in hoofdstuk 4 bij Berghven), die in het begin van de twintigste eeuw aan de Hogere Textielschool in Enschede studeerden, aldaar voetbalclub Prinses Wilhelmina zagen spelen in rood-wit-blauwe shirts. Dit bracht hen op het idee dat dit ook iets voor Tilburg zou zijn en daarom namen zij een exemplaar mee voor thuis. De in 1896 opgerichte club “Tilburgia” was na anderhalf jaar namelijk al omgedoopt tot “Willem II,” vanwege de verbondenheid van Koning Willem II met de stad. Zo’n shirt zou niet misstaan bij een club met deze Koninklijke naam!

 

Het elftal van Willem II in het seizoen 1903-’04 droeg voor het eerst het rood-wit-blauw gestreepte shirt. Dit is misschien de eerste foto van de “Tricolores”. Staand v.l.n.r.: J. Thomas, J. Rijcken, A. Vermeer, P.Hoeben, C. Cremer (afkomstig uit Congo, de eerste gekleurde voetbalspeler in Nederland), F. Gimbrère, L. Arts, B. van den Bergh en de “mascotte” P. Meelis. Zittend v.l.n.r: Pius Arts (tevens clubvoorzitter, zie hoofdstuk 1), W. van den Bergh, L. Wyers en A. van Beurden (coll. Willem II).

De officiële oprichting als “Tilburgia” in 1896 had plaatsgevonden in de Nieuwe Koninklijke Harmonie in de Stationsstraat. De eerste voorzitter was Richard van Nunen (bron: Roger Rossmeisl, zie boven). Maar het officieuze begin was eerder, als gezelligheidsclub, op een avond in café Marinus. Al spoedig ging Willem II voor sportief succes en speelde met ingang van 1904 onder de vleugels van de NVB (Nederlandse Voetbal Bond, huidige KNVB). Hierin behaalde de club in 1916 (als eerste niet-westelijke club) en 1952 (nog steeds als amateurclub) het kampioenschap van Nederland. In 1955 deden de Tricolores dit huzarenstukje over, nu als eerste kampioen in het betaald voetbal! Na een periode in de zeventiger en tachtiger jaren met ups maar vooral ook downs, waarbij de club zelfs op het randje van de financiële afgrond bungelde, brak eind negentiger jaren een periode van nieuwe successen aan, met zelfs Europees voetbal. In een voetbalwereld, waar de stand op de ranglijst vooral wordt bepaald door geld en begrotingen, blijft Willem II ook begin eenentwintigste eeuw redelijk goed tot goed meedraaien en wordt de club gerespecteerd voor zijn rijke historie en hechte clubgeest.

In 2021 vierde Willem II het 125-jarig jubileum. In de aanloop daarvan werd het nodige gedaan aan nader historisch clubonderzoek. Daaruit kwam het verrassende feit naar voren, dat niet zoals steeds aangenomen Gerard de Ruiter de oprichter was. Er dook namelijk een ingezonden brief van hem op, waarin hij melding maakte van een al bestaande voetbalclub (Tilburgia), waar hij zich kort na de oprichting bij aansloot. Het bleek dat de uit Friesland afkomstige, toen pas 19 jarige, Marten Evert van Kuiken de oprichter was. Dit nieuwe feit werd in 2021 opgenomen in het officiële jubileumboek van de club (bron: Willem II). Er verscheen in 2021 nog een boek over Willem II: een stripboek door Luc Verschuuren (zie hoofdstuk 1) getiteld “Trots van het voetballand, 125 jaar roem en glorie”. Het was een al langer gekoesterde wens van Luc om dit te maken. Hij kreeg hiervoor medewerking van de clubhistoricus Harrie Verhoeven, die een groot aantal verhalen bij elkaar zocht waarvan Luc 61 stripverhalen maakte, aan de hand van meer dan duizend foto’s.

John Feskens (zie hoofdstuk 1), met op de achtergrond een afbeelding van naamgever Koning Willem II, bij de presentatie op 28 juli 2021 van het stripboek “Trots van het Voetballand” (foto Pro Shots, Toin Damen)

 

Elders op deze site komt voetbalclub Willem II op verschillende plaatsen voor: zie in dit hoofdstuk bij “het Hockeybestuur” en enkele in hoofdstuk 1 vermelde spelers of bestuurders zoals Louis van der Aa, Pius Arts, Wim Engel, Henri “Pa” van Beurden, John Feskens, Jan van Roessel, dr. Bert Schuerman en Janus Wagener.

 

Het kampioensteam uit 1955. Achterste rij v.l.n.r.: Jo Mommers, Cees Botermans, Rinus Formannoy, Sjel de Bruijckere, Jan van Roessel, Piet van Beers, Frans van Loon, Piet van Bladel en Jan Brooijmans. Voorste rij v.l.n.r.: Piet de Jong, Toon Becx, Jef Mertens en Chris Feijt (uit: Willem II, 40 jaar Betaald Voetbal, deel 1: seizoen 1954-‘55 t/m 1973-’74, door Kees Kolen 1998)

 

Dit diploma (met beker) ontving Willem II van het Provinciebestuur toen het in 1955 als eerste betaald voetbalclub kampioen van Nederland werd. Om niet opgehelderde reden kwam de KNVB pas circa vijftig jaar later met de officiële kampioenschaal op de proppen. Er waren toen nog 12 spelers uit het kampioensteam in leven die dit moment konden meemaken.

 

Willem II speelde haar eerste wedstrijden in 1896, nog onder de naam Tilburgia, op een terrein aan de Piusstraat ter hoogte van de huidige Koopvaardijstraat. Na wat minder succesvolle probeersels aan de Bosscheweg en op de Besterd streek de club in 1903 neer aan de Hoevenseweg, op een veld naast het café van Doorke Segers. Vanaf 1906 beschikte Willem II daar in de buurt over een omheind veld op een terrein dat eigendom was van de familie Van den Bergh. De weg naar het nieuwe veld werd de Voetbalweg genoemd. De club bleef tot 1923 op de Koningshoeven, maar moest toen wijken voor het Wilhelminakanaal dat er werd aangelegd. In 1924 verhuisde Willem II naar het Tilburgsch Sportpark aan de Goirleseweg, dat enkele jaren na de oorlog Gemeentelijk Sportpark werd. In 1993-‘95 werd het stadion helemaal vernieuwd en gemoderniseerd en tot slot feestelijk heropend door burgemeester Brokx. Sindsdien luidt de naam: Koning Willem II Stadion.

 

de Trippelèèrs

N.N.                     

twee broers die een wollenstoffenhandel dreven op et Gurke en als tweeling overkwamen (ze werden bijvoorbeeld vaak samen druk heen en weer lopend gesignaleerd), maar in feite geen tweeling waren.

 

Truike Worst

N.N.                                    

zij woonde aan het einde van de Broekhovenseweg, nabij de Hilvarenbeekseweg, waar zij een klein snoepwinkeltje had. In hetzelfde rijtje woonden de Zòtte Kobus (zie daar) en de Zwarte Han of Hanneke Zwartgat (zie hoofdstuk 1, bij Johanna de Werd)

 

ene Tuut

N.N.                                                                                    

alle Teurlingsen of Tuerlingsen werden wel Tuut genoemd. Een aantal aangetroffen specifieke Tuute wordt vermeld bij deze familienamen in hoofdstuk 1. Ook een politieagent noemde men wel ene Tuut. Het woord tuut stond ook voor fietsband (ene lèkke tuut kunde beeter nie hebbe), puntzak (voor frites) en ene lèère tuut was een echte voetbal die je kon oppompen, bekleed met aan elkaar gestikte stukken leer.  

 

de Twaalf Apostelen (1)

N.N.                                                    

zo noemde een waarneemgroep van Tilburgse huisartsen zich, die rond 2000 bestaat uit de volgende 16 (!) leden: G.H.Q. Brands, S.A. Gerbranda, J.E.J.M. van Haaren, A.M.M. Kouwenhoven, J. Noordveld, J.A. Serrarens, A.M. Verhagen, L. Witkamp, K.J.M. Dirken-Heukensfeldt Jansen, J.L.M. van Haaren, F.J.M.T. Heijnen, J.M.M. Lombarts, A.A.A.I. Schuerman, P.P. Taminiau, A. Wiegers, G.J.C.M. Wijffels.

 

Twee-öt-êen-aaj        

N.N.

tweeling die in de Waaj woonde. Beiden speelden zij accordeon. Werd deze bijnaam in Tilburg meer in het algemeen gebruikt voor sterk gelijkende tweelingen?

 

 

2.V

 

Van Neukestein

N.N.

omdat hij het altijd over "het" had.

 

ene Vèthòl

N.N.

draadmaker in het spinproces (zie Drôjmaoker) van een textielfabriek. Het woord vèthòl werd ook gebruikt als scheldnaam voor een politieagent maar dit schijnt oorspronkelijk te komen van vètbòl. Dit waren vettige, aan elkaar geplakte draadjes die werden opgeveegd op de fabrieksvloer en waar vervolgens bolletjes van werden gedraaid, die werden gebruikt om de kachel aan te maken. Degenen in de fabriek die dit moesten doen, werden door de anderen minachtend vètbòl genoemd, omdat dit werk niet hoog werd aangeslagen.

 

de Vètkèùve

N.N.

ontstaan uit jeugdige "bromnozems" in de James Dean-stijl, d.i. vooral met veel brillantine in het naar voor gelokte haar, die steeds baldadiger en vervolgens berucht werden na een aantal stevige rellen, waardoor ook landelijke bekendheid werd verworven. Hun favoriete ontmoetingsplaats was op de Heuvel voor de Hema.

 

Vliegevangers

N.N.

spotnaam voor politiemensen in de oorlog die maar weinig feitelijke taken hadden, omdat zij niet wilden of mochten werken voor de bezetter.

 

de Vliegkappe

Dochters der Liefde van de Heilige Vincentius à Paulo

zo werden nonnen met wijd uitlopende kappen genoemd, die hoorden tot de Franse congregatie Les Filles de la Charité, sinds 1919 in Tilburg. Zij zijn in Tilburg beland op uitnodiging van pastoor van Iersel van de parochie Hoefstraat. Zij werkten in het onderwijs en de zorg. Leidden de Mariaschool voor meisjes aan het Paduaplein van de parochie van de Heilige Antonius van Padua (Hoefstraat) waar zij een klooster hadden. Daarin vingen zij tot 1971 ook mensen in nood op, met name bejaarde mensen, wat de voorloper was van huize Padua. Hun onderwijstaak hebben zij hier tot 1973 uitgeoefend. Moeder-overste werd “de Grootste Vliegenier” genoemd en het klooster dus “het Vliegveld”. In 2000 besluiten zij om "vliegveld Tilburg" te verlaten (de congregatie is dan te klein geworden in ons land). In 2008 vertrok uiteindelijk de laatste “vlucht”.

 

Zuster Servatia van de Vliegkappe, op een foto uit 1941 aan het werk in een klas van de rooms-katholieke meisjesschool Paduaplein (foto uit Het Geheugen van Tilburg)

 

Mensen in nood zoals eenzame oude mensen konden bij de zusters terecht (foto uit Het Geheugen van Tilburg)

 

de Voejerlip

N.N.

die had een wat ver vooruitgestoken onderlip.

 

ene Vrêûker

N.N.

een arbeider in een textielfabriek, die heel nauwgezet en hard doorwerkte. Meer in het algemeen werd hiermee iemand bedoeld die carrièrebewust bezig was om "met z’n ellebogen” te werken.

 

Vrolijkheid Op Tijd

N.N.

de ontspanningsvereniging VOT, spontaan ontstaan in 1929 uit een groep mannen, die in de buurt van et Wit Pèrdje aan het Lijnsheike altijd voer gingen snijden voor hun konijnen. (zie hoofdstuk 4: de Witte Hit of Twit Pèrdje). De club van maximaal 12 mannen (later met ook wel hun vrouwen, "als aanvulling") heeft de jaren doorstaan en is na het verdwijnen van et Wit Pèrdje (in 1997 na een 115-jarig bestaan) nu thuis in café Schalken (Pater Dondersstraat).

 

 

2.W

 

de Waarzegster          

N.N.     

zij woonde in de jaren 1940-'50 in de Groeseindstraat, naast de fabriek van Van Maren.

 

de Waterleidingpartij           

het RK Zuiderfront  

dit was een politieke partij opgericht door Willem van Mook die vooral bekend is geworden door haar aanvallen op de directie van de Tilburgsche Waterleiding-Maatschappij. Vandaar de bijnaam. Deze Van Mook had ook een weekblad, de Tilburgsche Post, waarin regelmatig aandacht werd geschonken aan fascistoïde denkbeelden. Het was dan ook niet verwonderlijk dat, toen zijn partij geen succes werd, veel leden hun toevlucht zochten tot het Zwarte Front van Arnold Meijer. Dit speelde zich af tijdens het interbellum, de periode tussen de twee wereldoorlogen, toen er wel meer pogingen werden ondernomen om alternatieven te vinden voor de grote landelijke politieke partijen. 

 

Witheren of Witte Pastoors

paters Norbertijnen

van de abdij van Tongerlo in België (gesticht in 1121). Zij voerden in Tilburg 600 jaar lang zielzorg uit, nadat Hertog Hendrik I van Brabant hen in 1232 het recht gaf om de pastoor te benoemen in “West-Tilburg”. In dat jaar werd het Heike de eerste parochie met een "witte pastoor", later gevolgd door het Goirke. Zij werden zo genoemd vanwege de kleur van hun habijt. Het Norbertijnenpoortje op het Goirke, laatste overblijfsel van hun oorspronkelijke in 1718 gebouwde pastorie, herinnert nog aan hun aanwezigheid. De pastorie werd helaas in 1927 afgebroken, maar het Norbertijner Poortje uit 1718 werd in 1988 gerestaureerd en is een rijksmonument.  

 

Panorama Goirke met linksonder de pastorie (1718-1927) met het uiteindelijk gespaard gebleven Norbertijner Poortje. Rechtsonder een stuk van de Mariaschool aan de Goirkestraat (foto uit 1914, coll. RAT)

 

In de 19e eeuw werden "de witheren" opgevolgd door "de zwarte pastoors" ofwel "zwartrokken" (wereldheren). Dit gebeurde na het overlijden in 1832 van de laatste witte pastoor van het Heike, Evermodus du Champ. Deze werd opgevolgd door de zwarte pastoor Joannes Zwijsen. In 1964 maakten de witheren hun comeback in de zielzorg van Tilburg, toen mgr. Bekkers hen (dit keer via de abdij van Berne) vroeg om de groeiparochie Heikant te willen bemannen. De Norbertijnen stichtten in dat jaar een norbertijnencommuniteit (priorij) “De Schans” in Tilburg-Noord, waarin zij een kloosterleven konden combineren met pastoraal werk voor de parochie Heikant en Quirijnstok. Begin 21e eeuw wonen daar nog vijf Norbertijnen.

Een bekende Witheer van de laatste tijd is Denis Hendrickx O. Praem. (geb. Alphen 1949). Hij doorliep de opleiding aan de abdij van Berne in Heeswijk (onderbroken door een fase waarin hij o.m. gemeenteraadslid was in Tilburg) en werd in 1988 tot priester gewijd. Hij is lang betrokken geweest bij priorij “De Schans” en werd daar in 2007 prior. Daarnaast was hij vanaf 1995 pastoor van de parochie Heikant en Quirijnstok. Aangezien het “Heiligdom Peerke Donders” in Tilburg-Noord daar ook onder valt (zie in hoofdstuk 4: Heiligdom Heikant) is hij ook voorzitter geworden van de Stichting Petrus Donders. In 2013 werd Denis Hendrickx gekozen tot de 71e abt van Berne en verhuisde hij naar Heeswijk.  

 


Denis Hendrickx O. Praem.  

 

de Witte Veen

N.N.

was een speler van voetbalclub Korvel, welke club rond 1920 werd opgericht als ODO (Overwinning Door Oefening) en die ook een tijd speelde in de Kèùl (zie in hoofdstuk 4).

 

de Wrattekôonegin, et Wrattewèfte of Stink Luuske     

N.N.                                    

een vrouw van wie men zei dat ze onder de wratten zat. Zij woonde aan het Groeseind in de Kaojenhoek (zie hoofdstuk 4, de Kwaden Hoek)

 

 

2.Z

 

't Zat Wèfke

N.N.

zij verkocht losse snuupkes aan huis in de Akkerstraat (rond 1975 nog).

 

Zèèkers In Gèèl Onderbroeke

voetbalvereniging ZIGO Tilburg

weer een voetbalclub die de taal van de straat moest ondergaan. Officieel staan de letters voor: Zonder Inspanning Geen Overwinning en zijn de clubkleuren rood en wit. ZIGO werd in 1936 opgericht en begon op een klein veldje aan De Schans in de Heikant. Na verschillende locaties in Noord gebruikt te hebben verhuisde de club in 1988 naar het huidige Sportpark D’n Haaikaant aan de Jac. Van Vollenhovenstraat. ZIGO is de vierde grootste voetbalvereniging van Tilburg geworden met in 2008 bijna 850 leden. In 1974 had ze voor het eerst ook een vrouwenelftal. Vanaf 1979 organiseerde ZIGO jaarlijks een internationaal jeugdtoernooi dat tot begin van deze eeuw veel bekendheid genoot. Het huidige complex met een kunstgrasveld wordt ook gebruikt door de afdeling dameskorfbal.   

 

Luchtfoto van het oude complex van ZIGO aan De Schans (Heikant). Je kon er komen langs het patronaatsgebouw Petrus Donders uit 1911 (zie hoofdstuk 1 bij de gebroeders Van Dijk) dat deel uitmaakt van de historische kern. Midden boven aan het driehoekige plein (een van Tilburgs’ herdgangen, dit waren oorspronkelijk centra van agrarische nederzettingen) zijn de kerk van O.L. Vrouw, de pastorie, het bejaardenhuis Leonardus en het schoolgebouw goed te herkennen.

 

ene Zêep

N.N.                                                                    

willekeurig lid van de familie Zeebregts (zie hoofdstuk 1: Kee Zêep en Tiet Zêep, en 3: den Zêep). Andere spellingswijzen kwamen natuurlijk ook voor: in de familie Zebregts werd dochter An Zêepie genoemd en haar jongere zusje Will Kleine Zêep. Hun broer Harry was gewoon Zêep.

 

et Zèkske of den Huplepup

N.N.

hij liep altijd met een zèkske over z’n schouder en als iemand dan vroeg waarom, antwoordde hij: “Ge wit nôot wègge vèènt onderweege.” Hij trok ook iets met een been, wat de tweede bijnaam verklaart. Zijn hondje dat hij gewoonlijk bij zich had heette Sjuuleke. Deze ogenschijnlijk “gewone” landloper bleek een groot geheim bij zich te dragen. Lees meer over hem, en hoe het kwam dat hij zorgeloos maar ook enigszins mank door het leven wandelde, bij Elie van Schilt op CuBra: KLIK HIER

 

de Zèùphèrmenie vant Körvel of de Korvelsche Harmonie

Harmonie L’Echo des Montagnes

in 1867 op Korvel ontstaan als een mannenkoor, geïnspireerd door Les Chanteurs des Montagnards, een bergkoor uit de Pyreneeën dat in 1840 en ’50 concerten in Tilburg had gegeven die veel indruk maakten. In 1877 breidde l’Echo, met leden vooral uit de middenstand van Korvel, uit met een fanfare (koperblazers) die later een harmonie (ook houtblazers) werd.

Een belangrijk muzikaal leider in de begintijd was Jacobus (Jacques) Johannes Krever (1824-’91) die zijn sporen had verdiend als docent muziek aan verschillende scholen in Tilburg en als dirigent bij de Kon. Harmonie Orpheus en de Nieuwe Koninklijke Harmonie (zie hoofdstuk 4 de Hèrmenie). Hij leidde L’Echo des Montagnes van 1883 tot zijn dood.

Zijn zoon Jacques jr. nam in 1891 het dirigeerstokje bij L’Echo van hem over, tot hij in 1909 naar Berlijn verhuisde vanwege zijn aanstelling als cellist bij de Berliner Symfoniker.

Een opvallende, jonge verschijning bij L’Echo was Jakob (Jacques) Urlus (Hergenrath 1867 - Noordwijk 1935) die vanaf 1868 zijn jeugd in Tilburg doorbracht en zijn eerste zanglessen kreeg van de heer Smarius, tweede dirigent van L’Echo en een verre verwant van moeder Urlus (Anna Maria Smarius, geb. 1840 in Tilburg, in 1861 wonend te Brussel en daar in 1863 gehuwd met Frans Jozef Urlus). De familie Urlus kwam in 1868 in Tilburg wonen en verhuisde in 1884 naar Utrecht omdat smederij Smulders, waar vader en intussen ook zoon Jacques werkten, naar de Domstad verkaste. Tijdens zijn militaire dienst maakte Jacques er kennis met de Nederlandse opera. Hij trouwde in 1893 met de Utrechtse Hendrika (Henny) Jacobs en maakte in dat jaar ook zijn operadebuut in Amsterdam. Vanaf dat moment rees zijn ster snel en raakte hij ook in het buitenland bekend. In 1900 trad hij op met het Concertgebouworkest, in welk jaar hij ook werd benoemd als eerste tenor bij de Opera van Leipzig. Voordat Urlus de internationale podia bestormde gaf hij driemaal een concert in Tilburg, waarvan een keer (17 mei 1899) met L’Echo des Montagnes op Korvel. Ook later trad hij nog drie keer op in Tilburg, de laatste keer in 1920 in de Heikese kerk (zie P. van Noort op het Geheugen van Tilburg, april 2008).  

 

 

In de onrustige tijd rond de Eerste Wereldoorlog raakte de liedertafel van L’Echo ernstig verzwakt. Het lukte daarna niet om die nieuw leven in te blazen. In 1929 werd de zangafdeling uiteindelijk opgeheven en bleef de   harmonie alleen over, die wel toekomst had. Na de omzetting in 1906 van fanfare in harmonie had deze in 1908 al de eerste prijs in een prestigieus concours in Heerlen gewonnen. Dat gezelligheid ook heel belangrijk was, blijkt uit het feit dat de harmonie erom bekend stond dat de leden na het blazen graag een biertje lustten, wat ze de bijnaam opleverde. L’Echo repeteerde lange tijd in het naar hen genoemde café aan het Korvelplein (zie foto’s), dus dat zat met het bier wel goed. Oorspronkelijk stond op die plek de Korvelse school, maar deze werd in 1876 door Waltherus Cornelis van Boxtel gekocht en omgebouwd tot een koffiehuis genaamd Vreugdendal. De volksmond sprak echter al gauw van café L’Echo des Montagnes wat nog steeds op de gevel staat.

 

Overzicht Korvelplein 1928. De tweede Korvelse kerk op de achtergrond is dan nog vrij nieuw. Op het plein is meer ruimte vrijgekomen (want de eerste kerk van Van Tulder stond midden op het plein) voor de muziek (-kiosk). Rechtsvoor zien we café L’Echo des Montagnes (foto: coll. RAT)   

 

Na Van Boxtel ging het pand, dat in de eerste helft van de twintigste eeuw ook bekend werd als Tramstation Korvel, diverse keren over in andere handen. In 1936 werd Joannes (Jo) F.A. Verbunt de nieuwe eigenaar. Tot circa 1965 bleef het in handen van de familie Verbunt (zie ook hoofdstuk 1: Franciscus A.J.M. Verbunt). De volgende kastelein was A.A.C. van den Brekel en daarna werd het café en concertzaal Antens.

Later werd er een fietsenzaak in gevestigd en daarna een wasserette van De Wasknijper. De harmonie repeteerde inmiddels in een ruimte van het Willem II stadion en telde in 2017, toen ze 150 jaar bestond, zeventig musicerende leden. Op 22 april 2018 gaf L’Echo een feestelijk jubileumconcert in de Concertzaal van Theaters Tilburg. Daarbij kreeg zij uit handen van de pas aangetreden burgemeester Theo Weterings de Koninklijke Erepenning uitgereikt. Deze onderscheiding voor een organisatie is te vergelijken met een lintje voor een verdienstelijk persoon.    

(Over de muzikaliteit op Korvel zie ook hoofdstuk 1 onder Francisca van den Hout)

 

Ook met carnaval liet L’Echo zich gelden. Al vóór het officiële stadscarnaval (zie bij Krèùkezèèker) was er een gezelschap “Plattekarblazers” dat uit leden van L’Echo bestond. Hier staan zij rond 1960 klaar voor hun thuisbasis om eropuit te gaan. Zij waren de voorlopers van “Die Original Oberelfpilskapelle”, die lang heeft bijgedragen aan het Tilburgs carnaval maar wegens natuurlijk verloop in 2009 samenging met “Verrassingsorkest Zuma” in een nieuw dweilorkest “Proost!” (bron: Brabants Dagblad 2 oktober 2017) 

 

Harmonie L’Echo des Montagnes in concert ten tijde van haar 150-jarig bestaan, Concertzaal Tilburg 21 mei 2017 (foto: Ad Kruize in de Tilburgse Koerier)

 

Harmonie L’Echo ontving op 22 april 2018 de Koninklijke Erepenning uit handen van burgemeester Weterings. Marc Doomen (midden) mocht als seniorlid en orkestmanager de onderscheiding aannemen. Links bestuursvoorzitter René Vrieling (foto Klaas de Bont, coll. gem. Tilburg)

 

de Ziekezusters                         

zusters Franciscanessen      

deze congregatie kwam in 1888 naar Tilburg, waar ze zich met vijf zusters vestigde in de Heuvelstraat. In 1891 verhuisden de Franciscanessen naar een groter pand in de Bisschop Zwijsenstraat, waar zij tot 1954 bleven. In 1929 vestigden zij zich ook aan het Wilhelminapark (nr. 114, hoek Dr. Nolensstraat) in een kloostergebouw (architect Cees van Meerendonk) met een markant beeld van de H. Franciscus boven de voordeur. De zusters werkten in de wijkverpleging: vanaf 1929 werd het zuidelijk deel van de stad bediend door de Bisschop Zwijsenstraat en het noordelijk door het Wilhelminapark, en in de zorg: alles wat maar nodig was, van kinderen tot bejaarden, tot en met het afleggen van overledenen. Ook hadden zij in hun klooster een aantal kamers beschikbaar voor de opvang van zieken en bejaarden die niet meer alleen konden wonen, zoals de bekende musica Anna Reijniers. De priester Frans Siemer heeft er ook zijn oude dag doorgebracht. Pastoor Frans van Miert is er rector geweest (zie voor Reijniers, Siemer en Van Miert hoofdstuk 1). Vanaf 1954 werkten de Franciscanessen ook in Pension Mariëngaarde, wat zij overnamen van de Gutjesnonne (zie daar). In de wijkverpleging werkten zij nauw samen met de kruisverenigingen en waren zij de voorlopers van professionele hulporganisaties op dit gebied.

 

Als wijkverpleegster aan de slag (uit: het Geheugen van Tilburg)

 

Het nieuwe gebouw aan het Wilhelminapark in 1930 (foto: coll. RAT)

 

et Zoeaavekoor

nu: Koninklijk Tilburgs Mannenkoor Sint Caecilia

koor dat in 1877 mede werd opgericht door Willem Reijniers (zie hoofdstuk 1) die 30 jaar (tot zijn dood) dirigent bleef. Oorspronkelijk luidde de naam: Liedertafel Sint Caecilia der Zouavenbroederschap Fidei et Virtuti. Dit koor had dan ook een aantal oud-zouaven in de gelederen, terwijl het verder bestond uit leden van de Congregatie der Jongelingen en enkele uitgetreden leden van de zangvereniging Orpheus. Het koor zou zijn opgericht bij P. van de Boer, die molenaar was op de Noordhoek (zie in hoofdstuk 4: Claassens’ Molen). De naam werd afgekort tot Liedertafel St. Caecilia en vanaf 1917 werd het: Tilburgs Mannenkoor Sint Caecilia, nadat in 1912 het koor zich tot verdriet van de oud-zouaven had afgescheiden van Fidei et Virtuti. In 1952, ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan, kende Koningin Juliana aan het koor het predikaat koninklijk toe, zodat het sindsdien is: Koninklijk Tilburgs Mannenkoor Sint Caecilia. Eind 2016, aan de vooravond van het 140-jarig bestaan, werd een jubileumboek uitgegeven (“Brabant Bekoort”, door Sander van Bladel).

 

Sint Caecilia beschikt over een bijzonder vaandel, tussen 1912 en ‘14 vervaardigd door de Tilburgse kunstenaar Augustinus (August) Arnoldus van Os (1883-1940) in opdracht van de toenmalige voorzitter, mr. G. Pastoors (foto: coll. St. Caecilia)

 

Op 9 mei 1945 vierde ons land de eerste Bevrijdingsdag. In Tilburg was het feest op het Willemsplein, met Prinses Juliana naast burgemeester Van de Mortel op het bordes van het Paleis-Raadhuis. Links zien we het vaandel van St. Caecilia boven de menigte uit.

 

de Zòtte Kobus

N.N.                                                                    

hij mocht de teugels vasthouden van het paard van de officiële Sienterklaos van Tilburg (zie hoofdstuk 1 bij G.J. "Frie" van Moorsel). Hij woonde in een klein huisje aan het einde van de Broekhovenseweg, nabij de Hilvarenbeekseweg, in één rijtje met de Zwarte Han of Hanneke Zwartgat (zie ook hoofdstuk 1, Johanna de Werd) en Truike Worst.

 

ene Zultbommerèl

N.N.

kan iedere willekeurige persoon zijn met een zultkop, dikke kop.

 

de Zultkòp

N.N.

Een bepaald persoon die op de Hasselt woonde met waarschijnlijk een gezond dik hoofd.

 

et Zultwèfke

N.N.

Tegenover de poort waar de Gerardus van Majella jongensschool aan de Wassenaerlaan uitging, woonde in de Piet Heinstraat, bijna op de hoek met de Trouwlaan, een kleine, gezette weduwe die in haar woonkamer een snoepwinkeltje dreef. Zij werd in de buurt et Zultwèfke genoemd. Leerlingen die van huis vijf cent meekregen, gingen daar onder de pauze wat snoep kopen. Dat moesten ze dan opeten voordat ze terug waren in de school, want sommige onderwijzers, zoals Kokke van de vijfde klas, zagen er streng op toe dat ze niet met een volle mond binnen kwamen (bron: Gerard de Beer in Stadsnieuws van 30 dec. 2020).

 

Zusters van het Cenakel

Congregatie van Onze Lieve Vrouw der Afzondering in het Cenakel

Deze congregatie, in 1826 gesticht door Therèse Couderc in de Ardèche (Fr.) streek begin twintigste eeuw neer aan de Koningshoeven in Tilburg. Eerst zaten ze in een voormalig huis van de fabrikant Caspar Houben dat al gauw te klein was voor de belangrijkste taak van de zusters, te weten het verzorgen van retraites voor groepen die in afzondering tot bezinning wilden komen. De naam Cenakel komt van de zaal waar volgens de Bijbel het Laatste Avondmaal had plaatsgevonden van Jezus met zijn Apostelen, en de zusters zagen een parallel met hun opdracht tot het stimuleren van bezinning en geestelijke oefening door het verzorgen van retraites. Vanaf 1908 beschikten de zusters over een eigen klooster annex retraitehuis op de Koningshoeven dat algemeen bekend kwam te staan als “het Cenakel”, gebouwd naar een ontwerp van architect C.F. van Hoof.

 

Het oorspronkelijke (1908) klooster annex retraitehuis van architect Van Hoof aan de Koningshoeven (nu de Kempenbaan) hier in 1912 gefotografeerd nog zonder de linker vleugel met kapel en losstaande rectorwoning (coll. RAT)

 

De fabrikant Caspar Houben (1823-’99, x Antonetta Leonora Verbunt, 1826-’94, zie ook hoofdstuk 2: paters Trappisten) gold als initiator van een vestiging van deze congregatie van zusters in Tilburg, maar heeft de realisatie niet meer mee mogen maken. Zijn dochter Eleonora Elisabeth Hendrika Houben (1854-1924, zie foto) werd de eerste novice, stichtster van het nieuwe klooster en de eerste overste (Mère Eleonore)

 

Foto Persbureau van het Zuiden, coll. RAT

 

In 1912 werd begonnen met de bouw van de grote kapel met het koor voor de zusters en in 1934 waren ook diverse andere uitbreidingen gereed, waaronder de losstaande rectorwoning uit 1929 door architect Philibertus Donders. Die woning is lang bewoond geweest door de rector Pater Weve (zie hoofdstuk 1 bij Pater ”Pèèr Wèève” Weve). In de oorlog 1940-’45 is het Cenakel ook hulpziekenhuis geweest en in 1951, vanwege de pokkenepidemie, quarantaineplaats. Daarna veranderde de situatie. Vanaf 1960 werden er geen retraites meer gegeven vanwege de aanleg van de A58. Rust was niet meer mogelijk. In 1970 werd het helemaal erg toen er een brede verbindingsweg met de A58 (Kempenbaan) voorlangs werd aangelegd. Een aantal zusters verhuisde naar Boxtel en het gebouw kwam vrij.

In 1971 werden het Tilburgs Conservatorium en de Dansacademie, die los waren gemaakt van de muziekschool (zie hoofdstuk 1, Vastersavendts) tijdelijk in het Cenakel gehuisvest. In 1996, toen deze instellingen terug gingen naar centrum van de stad (in het nieuwe Kunstcluster) werd er een  bestemmingswijziging van het Cenakel doorgevoerd tot wooncomplex. De gebouwen moesten wel grondig gerenoveerd worden, want de gemeente had vrijwel niets aan onderhoud gedaan. Ook kwamen er twee nieuwe woontorens op het terrein (zie hoofdstuk 4: de Zwarte Madonna's). De kapel kon als culturele voorziening blijven bestaan dankzij een investering van het Tivolifonds (voorheen Tilburgse Spaarbank) dat zijn secretariaat vestigde in de rectorswoning.

 

Zusters van het Cenakel beleven in hun kapel een muzikaal samenzijn. Een haast profetische foto, want na hun vertrek waren van 1971 tot ’96 het Tilburgs Conservatorium en de Dansacademie in het klooster gevestigd. In de huidige situatie als wooncomplex heeft de kapel een centrale plaats behouden als culturele voorziening waarin nog altijd veel mooie muziek wordt gemaakt. De foto is van de bekende Brabantse amateurfotograaf A.C. Teuns, 1906-‘82 (coll. Fontys).

 

In 1958 werd gevierd dat de zusters van het Cenakel 50 jaar waren gevestigd in het kloostergebouw aan de Koningshoeven. Dit gebeurde in het bijzijn van de Bisschop van Den Bosch, mgr. W. Mutsaerts (midden) en rector Weve (wit habijt, zie ook hoofdstuk 1). Leuk detail: de persoon achter het getraliede raam rechts, die mee lijkt te poseren. Een gevalletje van: “Kèktes oftie kèkt èn astie kèkt nie kèèke?” (coll. RAT)

 

Zusters van de Verlaote Kènder

N.N.

Twee in Tilburg gevestigde zustercongregaties hadden speciaal de taak om jonge mensen in nood op te vangen en verder te helpen op weg naar een geregeld leven. Zij werden naar het werk dat zij deden in de volksmond de Zusters van de Verlaote Kènder genoemd.

In 1900 vestigden de zusters van de Karmelietessen van het Goddelijk Hart van Jezus zich op het St. Annaplein en in 1912 aan het Wilhelminapark (op de hoek met de Stedekestraat). Daar begonnen zij een kloostergesticht voor de opvang van kinderen uit ontwrichte gezinnen. Voor de jongens gold dat zij vanaf hun tiende jaar moesten doorstromen naar Huize Nazareth (zie ook in hoofdstuk 4: Naatje Huisarrest) maar de meisjes bleven langer, soms totdat ze gingen trouwen. In 1950 kreeg dit kloostergesticht de naam Maria Gorettihuis. In 1957 kwam er een eigen kleuterschool bij en in 1963 een nieuw gebouw op de plaats van het oude klooster (architect: Jan Remmers). In 1972 namen leken het over van de zusters en later ging het Maria Gorettihuis op in Kompaan. 

 

 

Dat de zusters van O.L. Vrouw van Liefde van de Goede Herder van Angers (RGS) zich in Tilburg vestigden hadden zij te danken aan het parochiebestuur van Korvel dat in 1900 besloot een boerderij met grond te kopen aan de Bredaseweg (op de hoek met de huidige Conservatoriumlaan) om daar een klooster te bouwen. Deze zusters hadden als hun kerntaak om “gevallen of in de gevarenzone" verkerende meisjes op te vangen en als goede christenen terug te brengen in de maatschappij. Het gebouw dat zij in 1902 betrokken was een ontwerp van Leo Goyaerts. Omdat de instelling flink groeide werd het complex van 1921-‘23 uitgebreid met diverse bijgebouwen en een kapel. Bekend was ook de wasserij van De Goede Herder, waar veel particulieren gebruik van maakten die de was liever de deur uit deden (zie in hoofdstuk 1 bij Jan Ballon Janssens). Deze activiteit werd beëindigd als gevolg van de opkomst van de wasserettes. Rond 1960 verhuisden de zusters naar Someren en begon de organisatie Samivoz hier een tehuis voor geestelijk gehandicapte meisjes. Vanaf 1982 werd het oorspronkelijke klooster vervangen door diverse nieuwe gebouwen en heeft de nieuwe eigenaar Amarant er het instituut voor geestelijk gehandicapten ‘t Hooge Veer in gevestigd. De oorspronkelijke kapel uit 1923 is blijven bestaan en heeft nu een multifunctionele bestemming. 

 

Vroege afbeelding van het klooster van De Goede Herder aan de Bredaseweg op een ansichtkaart uit 1904 (coll. BHIC)

 

et Zwaajvrouwke

N.N.

Zo is een bewoonster van een klein wooncomplex voor begeleid wonen in de wijk De Werf (bij de Piushaven tegenover Jeruzalem) genoemd, omdat zij vanachter haar raam vrolijk naar de mensen placht te zwaaien die hun auto op de parkeerplaats tegenover haar deur zetten. Buurtbewoners (die niet allemaal blij waren met al die parkeerders) gaven haar deze bijnaam, hoorde Ed Schilders die e.e.a. uit eigen ervaring meemaakte en niet naliet om vriendelijk terug te zwaaien.

 

de Zwachtelbond                      

EHBO-vereniging Petrus Donders (sinds 1929)

officieel genoemd naar Pirke Donders (zie hoofdstuk 1) die in Suriname lang onder de melaatsen heeft gewerkt, en vaak staat afgebeeld op oude prenten e.d. terwijl hij wonden van zieken reinigde en omzwachtelde. In 2004 vierde deze grootste (575 leden, wat ooit 850 is geweest) en oudste EHBO-vereniging van de stad haar 75-jarig bestaan. 

 


 

Begin van deze pagina

Inhoud Bijnamen

CuBra Home