Nazomer
Ik
zat een morgen in de tuin te lezen:
de
zon scheen en er was iets van geluk;
een
milde warmte drong door heel mijn wezen;
het
blauw der lucht braken geen wolken stuk.
Toen
zei iemand: ‘De vogels gaan weer trekken’
en
plots lag schaduw over ieder ding
of
zon niet langer blijheid kon verwekken,
of
God haar maat’loos glanzen onderving.
Nog
is het warm, nog is het immer zomer,
maar
veel wat heftig bloeide leeft niet meer.
Het
Zuiden wacht op vogels en de dromers
wachten
gelaten op hun wederkeer.
Uit:
‘Brabantia Nova’, Frans Babylon (red.); Amsterdam 1954