De
Peel
In
’t moer van de Peel is mijn troost verdronken.
Mijn
leven is tussen de smelen vergrijsd.
In
’t drassige moer is mijn blijheid gezonken,
Waarboven
de vochtige nevel nu rijst.
Nu
ga ik de vale Peel overschouwen,
Om
te zien, of mijn troost door de eenzaamheid zweeft,
Maar
’k zie slechts het dampende mistige grauwen,
Der
vlakte, waarin nu geen vreugde meer leeft.
Toch
trekt mij de zucht om mijn troost weer te vinden
Naar
’t ruige en rauwe moeras van de Peel.
Een
eindeloos heimwee blijft altijd mij binden,
Al
belooft ook dat triestige land mij niet veel.
Uit:
Brabantia Nostra, jrg. 2, nr. 13