Herfstelijk
De
uitgevlamde bomen gloeien na
in
avondnevels, die ze langzaam doden.
Ik
wandel eenzaam door verkommerd lover
mijn
schuldbedrukte heimwee achterna.
Vervreemd
zie ik de boeren ’t ritueel
Van
zaden werpen toegewijd voltooien
en
meisjes diepgebogen knollen rooien
op
velden voor de troosteloze Peel.
Ik
ben geïsoleerd in dit verband
van
namelozen in hun trouw aan ’t leven.
Weemoedig
peins ik, zonder streven,
en
zwerf absurd door mijn geboorteland.
Ik
zoek de vrede van mijn vóórbestaan
en
in de plantenbedden van moerassen,
met
boomskeletten in de grijze plassen
zou
ik verzinken willen en vergaan.
|