Augustusmorgen
Geschoofd
en ingeschuurd is ’t blonde koren,
dat
zoomde langs het kamp, en grijs en grauw
ligt
weer het land gereed voor nieuwen bouw
en
moeizaam ploegt het paard de verse voren.
De
witte oosterlucht wordt harder blauw
Naar
’t westen, waar ’t tintelende gloren
Paars
boven ’t groen verrijst de zwarte toren
Van
Gestel uit den sluier van den dauw.
Reeds
duidt de zomer op de eerste sporen
van
herfst; dan volgt de winter al te gauw;
nog
even en de zomer is verloren,
waar
ik zo graag nog veel van zingen wou;
en
’t enige dat eender blijft bekoren,
dat
is de liefde tussen mij en jou.
|